De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVIII.
|
1. Apparuit autem ei Dominus in convalle Mambre sedenti in ostio tabernaculi sui in ipso fervore diei. Hebr. XIII 2. | 1. De Heer nu verscheen aan hem in het dal van MambreGa naar voetnoot1), terwijl hij aan de deur zijner tent zat juist gedurende de hitte van den dag. |
2. Cumque elevasset oculos, apparuerunt ei tres viri stantes prope eum: quos cum vidisset, cucurrit in occursum eorum de ostio tabernaculi, et adoravit in terram. | 2. En toen hij de oogen opsloeg, verschenen hem drie mannenGa naar voetnoot2), die in zijne nabijheid stonden, en als hij hen had gezien, ging hij hun uit de deur der tent te gemoet en boog hij zich diep ter aarde. |
3. Et dixit: Domine, si inveni gratiam in oculis tuis, ne transeas servum tuum: | 3. En hij zeide: Heer, zoo ik gunst gevonden heb voor uwe oogen, ga dan uwen dienstknecht niet voorbijGa naar voetnoot3). |
[pagina 70]
4. Sed afferam pauxillum aquae, et lavate pedes vestros, et requiescite sub arbore. | 4. Maar laat mij een weinig water aanbrengen en wascht uwe voetenGa naar voetnoot4) en rust onder den boom. |
5. Ponamque buccellam panis, et confortate cor vestrum, postea transibitis: idcirco enim declinastis ad servum vestrum. Qui dixerunt: Fac ut locutus es. | 5. En ik zal eene bete broods voorzetten en sterkt uw hart; daarna zult gij verder gaan, want daarom zijt gij tot uwen dienaar hierheen gekomenGa naar voetnoot5). En zij zeiden: Doe, gelijk gij gezegd hebt. |
6. Festinavit Abraham in tabernaculum ad Saram, dixitque ei: Accelera, tria sata similae commisce, et fac subcinericios panes. | 6. Abraham spoedde zich in de tent tot Sara en zeide haar: Haast u, kneed drie maten tarwebloem en bak brooden onder de asch. |
7. Ipse vero ad armentum cucurrit, et tulit inde vitulum tenerrimum et optimum, deditque puero: qui festinavit et coxit illum. | 7. En hij zelf liep naar de runderkudde en nam er het malschte en beste kalf uit en gaf het aan den knecht, die het ijlings toebereidde. |
8. Tulit quoque butyrum et lac, et vitulum quem coxerat, et posuit coram eis: ipse vero stabat juxta eos sub arbore. | 8. Ook nam hij boter en melk en het kalf, dat hij had toebereid, en zette het hun voor; hij echter stond bij hen onder den boomGa naar voetnoot6). |
9. Cumque comedissent, dixerunt ad eum: Ubi est Sara uxor tua? Ille respondit: Ecce in tabernaculo est. | 9. En toen zij gegeten haddenGa naar voetnoot7), zeiden zij tot hem: Waar is Sara, uwe huisvrouw? Hij antwoordde: Zie, zij is in de tent. |
10. Cui dixit: Revertens veniam ad te tempore isto, vita comite, et habebit filium Sara uxor tua. Quo audito, Sara risit post ostium tabernaculi. Supra XVII 19; Infra XXI 1; Rom. IX 9. | 10. En hijGa naar voetnoot8) zeide tot hem: Ik zal terugkeeren en tot u komen op dezen tijd, bij voortduur des levensGa naar voetnoot9), en dan zal Sara, uwe huisvrouw, eenen zoon hebben. Toen Sara dit hoorde, lachte zij achter de deur der tent. |
11. Erant autem ambo senes, provectaeque aetatis, et desierant Sarae fieri muliebria. | 11. Beiden nu waren oud en van gevorderden leeftijd, en bij Sara hadden de vrouwelijke zaken opgehouden te verschijnen. |
12. Quae risit occulte, dicens: Post- | 12. Zij dan lachte heimelijk, zeg- |
[pagina 71]
quam consenui, et dominus meus vetulus est, voluptati operam dabo? I Petr. III 6. | gende: Nadat ik oud ben geworden - ook mijn heer is oud - zal ik nog met wellust te doen hebben? |
13. Dixit autem Dominus ad Abraham: Quare risit Sara, dicens: Num vere paritura sum anus? | 13. De HeerGa naar voetnoot10) nu zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zal ik, eene oude vrouw, waarlijk nog baren? |
14. Numquid Deo quidquam est difficile? juxta condictum revertar ad te hoc eodem tempore, vita comite, et habebit Sara filium. | 14. Is er dan voor God iets moeielijk? Volgens de afspraak zal Ik tot u terugkeeren op dezen zelfden tijd, bij voortduur des levens, en zal Sara eenen zoon hebben. |
15. Negavit Sara, dicens, Non risi: timore perterrita. Dominus autem: Non est, inquit, ita: sed risisti. | 15. Sara ontkende en zeide, van vreeze verslagen: Ik heb niet gelachen. De Heer echter sprak: Het is zoo niet, gij hebt wel gelachenGa naar voetnoot11). |
16. Cum ergo surrexissent inde viri, direxerunt oculos contra Sodomam: et Abraham simul gradiebatur, deducens eos. | 16. Als dan de mannen van daar waren opgestaan, wendden zij de oogen naar Sodoma; en Abraham ging mede en deed hun uitgeleide. |
17. Dixitque Dominus: Num celare potero Abraham quae gesturus sum: | 17. En de Heer zeide: Zal Ik voor Abraham kunnen verbergen, wat Ik doen zal, |
18. Cum futurus sit in gentem magnam, ac robustissimam, et BENEDICENDAE sint in illo omnes nationes terrae? Supra XII 3; Infra XXII 18. | 18. daar hij tot een groot en zeer machtig volk zal worden en in hem gezegend moeten worden alle volkeren der aarde? |
19. Scio enim quod praecepturus sit filiis suis, et domui suae post se ut custodiant viam Domini, et faciant judicium et justitiam: ut adducat Dominus propter Abraham omnia quae locutus est ad eum. | 19. Want Ik weet, dat hij zijnen kinderen en zijn huis na hem bevelen zal, den weg des HeerenGa naar voetnoot12) te bewaren en recht en gerechtigheid te doen, opdat de Heer om wille van Abraham alles uitvoere, wat Hij tot hem gesproken heeftGa naar voetnoot13). |
20. Dixit itaque Dominus: Clamor Sodomorum et Gomorrhae multiplicatus est, et peccatum eorum aggravatum est nimis. | 20. Derhalve zeide de Heer: Het geroep van Sodoma en GomorrhaGa naar voetnoot14) heeft zich vermeerderd en hunne zonde is uitermate zwaar geworden. |
21. Descendam, et videbo utrum clamorem qui venit ad me, opere | 21. Ik zal nederdalen en zien, of zij het geroep, dat tot Mij kwam, |
[pagina 72]
compleverint: an non est ita, ut sciam. | metterdaad volvoerd hebben, of dat het niet zoo is, opdat Ik het weteGa naar voetnoot15). |
22. Converteruntque se inde, et abierunt Sodomam: Abraham vero adhuc stabat coram Domino. | 22. En zijGa naar voetnoot16) keerden zich van daar en gingen naar Sodoma; Abraham echter stond nog voor den Heer. |
23. Et appropinquans ait: Numquid perdes justum cum impio? | 23. En nader tredend sprak hij: Zult Gij dan den rechtvaardige met den goddelooze verdelgen? |
24. Si fuerint quinquaginta justi in civitate, peribunt simul? et non parces loco illi propter quinquaginta justos, si fuerint in eo? | 24. Indien er vijftig rechtvaardigen in de stadGa naar voetnoot17) zijn, zullen deze mede omkomen? En zult Gij die plaats niet sparen om wille der vijftig rechtvaardigen, als zij er zijn? |
25. Absit a te, ut rem hanc facias, et occidas justum cum impio, fiatque justus sicut impius, non est hoc tuum: qui judicas omnem terram, nequaquam facies judicium hoc. | 25. Verre zij het van U dit te doen en den rechtvaardige met den goddelooze te dooden, en dat het den rechtvaardige verga als den goddelooze, dit is U niet eigen; Gij, die geheel de aarde oordeelt, zult zeker dat oordeel niet vellen. |
26. Dixitque Dominus ad eum: Si invenero Sodomis quinquaginta justos in medio civitatis, dimittam omni loco propter eos. | 26. En de Heer zeide tot hem: Indien Ik te Sodoma vijftig rechtvaardigen vind binnen de stad, zal Ik de geheele plaats sparen om hunnentwil. |
27. Respondensque Abraham, ait: Quia semel coepi, loquar ad Dominum meum, cum sim pulvis et cinis. | 27. En Abraham antwoordde en zeide: Daar ik eens begonnen ben, zoo zal ik spreken tot mijnen Heer, hoewel ik stof en asch ben. |
28. Quid si minus quinquaginta justis quinque fuerint? delebis, propter quadraginta quinque, universam urbem? Et ait: Non delebo, si invenero ibi quadraginta quinque. | 28. Wat, indien er vijf minder dan vijftig rechtvaardigen zijn? Zult Gij om de vijf en veertig de gansche stad verdelgen? En Hij sprak: Ik zal ze niet verdelgen, als Ik er vijf en veertig daar vind. |
29. Rursumque locutus est ad eum: Sin autem quadraginta ibi inventi fuerint, quid facies? Ait: Non percutiam propter quadraginta. | 29. En wederom sprak hij tot Hem: Maar indien er nu veertig daar worden gevonden, wat zult Gij doen? Hij sprak: Ik zal ze niet verwoesten om wille der veertig. |
30. Ne quaeso, inquit, indigneris Domine, si loquar: Quid si ibi inventi fuerint triginta? Respondit: Non faciam, si invenero ibi triginta. | 30. Ik bid u, zeide hij, word niet vergramd, Heer, als ik zeg: Wat, indien er daar dertig gevonden worden? Hij antwoordde: Ik zal het niet doen, als Ik er dertig daar vind. |
[pagina 73]
31. Quia semel, ait, coepi, loquar ad Dominum meum: Quid si ibi inventi fuerint viginti? Ait; Non interficiam propter viginti. | 31. Omdat ik eenmaal begonnen ben, zeide hij, zal ik spreken tot mijnen Heer: Wat, indien er daar twintig gevonden worden? Hij sprak: Ik zal ze niet verdelgen om wille der twintig. |
32. Obsecro, inquit, ne irascaris Domine, si loquar adhuc semel: Quid si inventi fuerint ibi decem? Et dixit: Non delebo propter decem. | 32. Ik bid u, zeide hij, vertoorn u niet, o Heer, als ik nog eenmaal zeg: Wat, indien er daar tien gevonden worden? En Hij sprak: Ik zal ze niet verdelgen om wille der tienGa naar voetnoot18). |
33. Abiitque Dominus, postquam cessavit loqui ad Abraham: et ille reversus est in locum suum. | 33. En de HeerGa naar voetnoot19) ging henen, nadat Hij had opgehouden tot Abraham te spreken, en deze keerde naar zijne plaats terug. |
- voetnoot1)
- Het Hebreeuwsch heeft: ‘En hem verscheen Jehova bij de terpentijn-boomen van Mambre’. Dat dit spoedig na de zoo even verhaalde verschijning gebeurde, bewijst v. 10 vgl. met XVII 21.
- voetnoot2)
- De drie mannen waren, gelijk uit het vervolg blijkt, drie engelen of wel God zelf met twee engelen.
- voetnoot3)
- Heer, in het Hebreeuwsch ‘Adonai’, welke naam alleen aan God gegeven wordt. Abraham erkende dus in den voornaamste der mannen God of althans den engel, die God vertegenwoordigde. Hij regelde zich echter in de eenvoudigheid van zijn geloof naar het welbehagen des Heeren, die zich in menschelijke gestalte wilde openbaren. Tegen deze niet ongewone verklaring wordt ingebracht, dat wellicht Adoni (mijn heer), een voor menschen passende eeretitel, gelezen moet worden. In deze veronderstelling wist Abraham dan niet aanstonds, wie zijne gasten waren.
- voetnoot4)
- Nog behoort zulk een uitnoodiging, als Abraham hier deed, in het Oosten tot de bekende beleefdheidsvormen. Het is daar voor den reiziger een groote verkwikking, om zich na de reis door het heete zand de voeten te wasschen.
- voetnoot5)
- Om mij gelegenheid tot de beoefening der gastvrijheid te geven, daarom zijt gij hierheen gekomen.
- voetnoot6)
- Hij stond bij hen, om hen te dienen.
- voetnoot7)
- Volgens sommigen, zooals de H. Thomas (Summa theol. p. I q. 51, art. 3 ad 5m), zouden de hemelsche gasten slechts schijnbaar gegeten hebben, vgl. Tob. XII 19. Volgens anderen, zooals de H. Augustinus (Serm. CCCLXX de Resurr. cap. 11), hadden zij wel niet, gelijk wij, de behoefte, maar zeker het vermogen om spijs en drank te gebruiken, en hebben zij werkelijk gegeten.
- voetnoot8)
- Hij, te weten de voornaamste der drie gasten.
- voetnoot9)
- De grondtekst heeft: ‘volgens den tijd van leven’. De duistere zegswijze wordt v. 14 door een korte toevoeging verduidelijkt en beteekent: ‘als deze zelfde tijd herleeft’ of ‘over een jaar’.
- voetnoot10)
- De Heer of Jehova, gelijk de grondtekst heeft.
- voetnoot11)
- Op een andere wijze dan weleer Abraham lachte Sara. De woorden der belofte met eenige weifeling aanhoorend, wordt zij berispt en zoo tot het volkomen geloof gebracht. Vgl. Hebr. XI 11.
- voetnoot12)
- De weg des Heeren is de wijze van leven, welke de Heer den menschen heeft voorgeschreven.
- voetnoot13)
- God gaat het naderend wraakgericht aan Abraham openbaren, opdat deze, de uitverkoren stamvader van het volk Gods, aan zijne nakomelingschap ter waarschuwing zal overleveren, op wat schrikkelijke wijze de zonde gestraft wordt.
- voetnoot14)
- Het geroep hunner zonden om wraak.
- voetnoot15)
- Met deze menschelijke spreekwijze doet zich God kennen als den onpartijdigen rechter, die de zonde niet straft tenzij met volmaakte kennis van het bedreven kwaad.
- voetnoot16)
- ‘De mannen’, gelijk de grondtekst zegt, nl. de twee engelen. Zie XIX 1.
- voetnoot17)
- De stad Sodoma, werwaarts de engelen gingen, vertegenwoordigt, als de voornaamste der vijf steden, de gansche met Gods wraak bedreigde landstreek.
- voetnoot18)
- Hoeveel vermag het volhardend gebed van de rechtvaardigen en welk een welgevallen heeft God in zijne dienaren, daar Hij om het gebed van een enkelen heilige zijn strafvonnis wijzigt en om tien rechtvaardigen een menigte van boozen wil blijven verdragen.
- voetnoot19)
- Vele H. Vaders, zooals de H.H. Justinus en Irenaeus, houden den voornaamste der drie, die immers de Heer genoemd wordt, voor God zelf en wel bepaaldelijk voor God den Zoon. Met den H. Augustinus meenen anderen, dat ook die voornaamste, al heeft hij den Godsnaam, een engel van hoogeren rang geweest is, die het woord voerde in den naam van God. Vgl. Hebr. XIII 2.