De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
Caput XVII.
|
1. Postquam vero nonaginta et novem annorum esse coeperat, apparuit ei Dominus: dixitque ad eum: Ego Deus omnipotens: ambula coram me, et esto perfectus. | 1. Nadat hij nu negen en negentig jaren oud was geworden, verscheen hem de Heer en Hij zeide tot hem: Ik ben de almachtige God; wandel voor Mij en wees volmaakt. |
2. Ponamque foedus meum inter me et te, et multiplicabo te vehementer nimis. | 2. En Ik zal mijn verbond vaststellenGa naar voetnoot1) tusschen Mij en u, en Ik zal u uitermate sterk vermenigvuldigen. |
3. Cecidit Abram pronus in faciem. | 3. Abram viel voorover op zijn aangezicht neder. |
4. Dixitque ei Deus: Ego sum, et pactum meum tecum, erisque pater multarum gentium. Eccli. XLIV 20; Rom. IV 17. | 4. En God zeide tot hem: Ik ben het, en mijn verbond is met uGa naar voetnoot2), en gij zult vader zijn van vele volkeren. |
5. Nec ultra vocabitur nomen tuum Abram: sed appellaberis Abraham: quia patrem multarum gentium constitui te. | 5. En niet meer zal uw naam genoemd worden Abram, maar gij zult Abraham heeten, omdat Ik u tot vader van vele volkeren gesteld hebGa naar voetnoot3). |
6. Faciamque te crescere vehementissime, et ponam te in gentibus, regesque ex te egredientur. | 6. En Ik zal u allersterkst doen aanwassen en Ik zal u tot volkeren maken en koningen zullen uit u voortkomenGa naar voetnoot4). |
7. Et statuam pactum meum inter me et te, et inter semen tuum post te in generationibus suis foedere sempiterno: ut sim Deus tuus, et seminis tui post te. | 7. En Ik zal mijnen bond vaststellen tusschen Mij en u en tusschen uw zaad na u in zijne geslachten door een eeuwig verbond, opdat Ik de God zij van u en van uw zaad na u. |
[pagina 67]
8. Daboque tibi et semini tuo terram peregrinationis tuae, omnem terram Chanaan in possessionem aeternam, eroque Deus eorum. | 8. En Ik zal geven aan u en aan uw zaad het land uwer vreemdelingschap, geheel het land Chanaän, tot een eeuwig bezit en Ik zal hun God zijn. |
9. Dixit iterum Deus ad Abraham: Et tu ergo custodies pactum meum, et semen tuum post te in generationibus suis. Act. VII 8. | 9. Andermaal zeide God tot Abraham: Ook gij derhalve zult mijn verbond houden, gij en uw zaad na u in zijne geslachten. |
10. Hoc est pactum meum quod observabitis inter me et vos, et semen tuum post te: Circumcidetur ex vobis omne masculinum: | 10. Dit is mijn verbond, dat gij houden zult tusschen Mij en u en uw zaad na u: Al het mannelijke onder u zal besneden worden. |
11. Et circumcidetis carnem praeputii vestri, ut sit in signum foederis inter me et vos. Lev. XII 3; Luc. II 21; Rom. IV 11. | 11. En gij zult het vleesch uwer voorhuid besnijden, opdat het ten teeken zij van het verbond tusschen Mij en uGa naar voetnoot5). |
12. Infans octo dierum circumcidetur in vobis, omne masculinum in generationibus vestris: tam vernaculus, quam emptitius circumcidetur, et quicumque non fuerit de stirpe vestra: | 12. Het kind van acht dagen zal onder u besneden worden, al het mannelijke in uwe geslachten; zoowel de huiseigene als de gekochte zal besneden worden, ook al wie niet van uwen stam isGa naar voetnoot6). |
13. Eritque pactum meum in carne vestra in foedus aeternum. | 13. En mijn bond in uw vleesch zal ten eeuwig verbond zijnGa naar voetnoot7). |
14. Masculus, cujus praeputii caro circumcisa non fuerit, delebitur anima illa de populo suo: quia pactum meum irritum fecit. | 14. De man, wiens vleesch van de voorhuid niet besneden is, die ziel zal uitgedelgd worden uit haar volk, omdat zij mijnen bond ijdel heeft gemaaktGa naar voetnoot8). |
15. Dixit quoque Deus ad Abraham: Sarai uxorem tuam non vocabis Sarai, sed Saram. | 15. Ook sprak God tot Abraham: Saraï uwe huisvrouw zult gij niet meer Saraï noemen maar SaraGa naar voetnoot9). |
16. Et benedicam ei, et ex illa | 16. En Ik zal haar zegenen en uit |
[pagina 68]
dabo tibi filium cui benedicturus sum, eritque in nationes, et reges populorum orientur ex eo. | haar zal Ik u eenen zoon geven, dien Ik zegenen zal, en hij zal worden tot volkeren, en koningen van volken zullen uit hem voortkomenGa naar voetnoot10). |
17. Cecidit Abraham in faciem suam, et risit, dicens in corde suo: Putasne centenario nascetur filius? et Sara nonagenaria pariet? | 17. Abraham viel neder op zijn aangezicht en lachte en zeide in zijn hart: Zal dan eenen honderdjarige een zoon geboren worden en zal Sara, eene negentigjarige, barenGa naar voetnoot11)? |
18. Dixitque ad Deum: Utinam Ismael vivat coram te. | 18. En hij zeide tot God: Moge Ismaël leven voor UGa naar voetnoot12). |
19. Et ait Deus ad Abraham: Sara uxor tua pariet tibi filium, vocabisque nomen ejus Isaac, et constituam pactum meum illi in foedus sempiternum, et semini ejus post eum. Infra XVIII 10 et XXI 2. | 19. En God sprak tot Abraham: Sara, uwe huisvrouw, zal u eenen zoon baren en gij zult zijnen naam IsaäcGa naar voetnoot13) noemen en Ik zal mijnen bond met hem vaststellen tot een eeuwig verbond en met zijn zaad na hem. |
20. Super Ismael quoque exaudivi te: ecce benedicam ei, et augebo, et multiplicabo eum valde: duodecim duces generabit, et faciam illum in gentem magnam. | 20. Ook aangaande Ismaël heb Ik u verhoord. Zie, Ik zal hem zegenen en vermeerderen en hem zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij voortbrengen en Ik zal hem maken tot een groot volkGa naar voetnoot14). |
21. Pactum vero meum statuam ad Isaac, quem pariet tibi Sara tempore isto in anno altero. | 21. Maar mijnen bond zal Ik vaststellen met Isaäc, dien Sara u baren zal op dezen tijd in het volgende jaar. |
22. Cumque finitus esset sermo loquentis cum eo, ascendit Deus ab Abraham. | 22. En toen het woord geëindigd was van die met hem sprak, steeg God op van Abraham. |
23. Tulit autem Abraham Ismael filium suum, et omnes vernaculos domus suae: universosque quos emerat, cunctos mares ex omnibus viris domus suae: et circumcidit carnem praeputii eorum statim in ipsa die, sicut praeceperat ei Deus. | 23. Abraham nu nam Ismaël, zijnen zoon, en al de ingeborenen van zijn huis en allen, die hij gekocht had: al het mannelijke uit alle mannen van zijn huis en hij besneed het vleesch hunner voorhuid aanstonds op denzelfden dag, gelijk God hem bevolen had. |
[pagina 69]
24. Abraham nonaginta et novem erat annorum quando circumcidit carnem praeputii sui. | 24. Negen en negentig jaren was Abraham oud, toen hij het vleesch zijner voorhuid besneed. |
25. Et Ismael filius tredecim annos impleverat tempore circumcisionis suae. | 25. En zijn zoon Ismaël had dertien jaren voleindigd ten tijde zijner besnijdenis. |
26. Eadem die circumcisus est Abraham et Ismael filius ejus. | 26. Op denzelfden dag werden besneden Abraham en zijn zoon Ismaël. |
27. Et omnes viri domus illius, tam vernaculi, quam emptitii et alienigenae pariter circumcisi sunt. | 27. En al de mannen van zijn huis, zoo huiseigenen als gekochten en vreemden, werden evenzoo besnedenGa naar voetnoot15). |
- voetnoot1)
- Na een aanzienlijk tijdsverloop, niet alleen sedert de eerste beloften aan Abram, maar ook sedert de sluiting des verbonds (vgl. XII 1-4; XV 18 en XVI 16), gaat De Heer of Jehova thans aan zijn verbond een begin van uitvoering geven. Maar reeds de toegezegde nakomelingschap moest aan Abram en Sara eene onmogelijkheid toeschijnen, daar zij de krachten hunner natuur klaarblijkelijk te boven ging. Daarom openbaart zich hier Jehova als ‘El Sjaddaï’, als ‘de almachtige God, die in staat is, om de beloften des verbonds te verwerkelijken.
- voetnoot2)
- De beteekenis van den grondtekst is: ‘Wat Mij betreft, ziehier mijn verbond met u’. God gewaardigt zich nu dat vroeger gesloten verbond meer in het bijzonder te verklaren. Wat Abram betreft, wat hij om wille des verbonds moet doen, volgt v. 9.
- voetnoot3)
- Abram, welke naam onder zijn Assyrischen vorm Abu-ramu door de assyriologen is teruggevonden, beteekent: ‘verheven vader’, Abraham beteekent: ‘vader eener menigte’.
- voetnoot4)
- Heerlijk is die belofte vervuld, gelijk de geschiedenis leert. En nog altijd wordt zij op bovennatuurlijke wijze vervuld in Abraham's geestelijke nakomelingschap, want hij is de vader van alle geloovigen. Vgl. Rom. IV 16, 17; IX 8; Gal. III 7.
- voetnoot5)
- De besnijdenis zou het zichtbaar en blijvend teeken zijn van het gesloten verbond. Wie voortaan dit door God verordende teeken ontving, werd zoo op kennelijke wijze in de maatschappij van het uitverkoren volk Gods opgenomen en verplichtte zich te gelijk om de voorschriften van het verbond te vervullen. - Dat de besnijdenis des vleesches nog een andere beteekenis had en een ieder aan de besnijdenis des harten, aan de heiligheid van leven op zinnebeeldige wij ze herinneren moest, zegt o.a. Deut. X 16; Lev. XXVI 41.
- voetnoot6)
- Dit voorschrift, dat van den beginne reeds vreemdelingen in de voorrechten van het verbond doet deelen, is een voorteeken van de roeping der heidenen in de volheid der tijden.
- voetnoot7)
- Vgl. voor de beteekenis van eeuwig verbond XIII noot 12.
- voetnoot8)
- Zal uitgedelgd worden enz. Deze woorden worden verschillend verklaard. Zij kunnen de straf des doods of ook de uitsluiting voor tijd en eeuwigheid buiten het begenadigde volk Gods beteekenen.
- voetnoot9)
- Aangaande de juiste beteekenis van Saraï verschillen de schriftverklaarders. Volgens den H. Hiëronymus beteekent die naam ‘mijne vorstin’. Sara is ‘vorstinne’. Niet meer van een enkele familie zou zij de vorstinne zijn, maar vele volkeren zouden haar als hunne vorstelijke stammoeder huldigen.
- voetnoot10)
- In het Hebreeuwsch is rechtstreeks Sara bedoeld. Zij zal de vruchtbare moeder van volkeren worden. Letterlijk werd de voorspelling ook in dien zin vervuld, dat Sara niet alleen de stammoeder van de Israëlieten maar ook, door haren kleinzoon Esau, van de Idumeërs geworden is.
- voetnoot11)
- Evenals bij het begin der openbaring, v. 3, toont de aartsvader in zijn uiterlijke houding de eerbiedige dankbaarheid van zijn gemoed, terwijl te gelijk de goddelijke belofte hem met vreugdevolle verwondering vervult. Vgl. Rom. IV 19.
- voetnoot12)
- Moge ook mijn zoon Ismaël, al is hij uw uitverkorene niet, uwen zegen ontvangen.
- voetnoot13)
- Isaäc beteekent ‘lacher’, of ‘lach’ en met toespeling op den blijden lach van Abraham bestemde God dien gelukspellenden naam voor den gezegenden zoon der belofte.
- voetnoot14)
- Zie hiervan de vervulling XXV 12-16.
- voetnoot15)
- Volgens sommige egyptologen zou reeds vóór Abraham's tijd de besnijdenis in Egypte gebruikelijk zijn geweest. Zeker was zij ten tijde van Moses daar bekend. Hoe dat zij, de besnijdenis is in Abraham's geslacht klaarblijkelijk een goddelijke instelling, evenals het heilig doopsel door Christus is ingesteld, al was ook een soort van doopsel te voren reeds bij de Joden in gebruik.