De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVI.
|
1. Igitur Sarai, uxor Abram, non genuerat liberos: sed habens ancillam AEgyptiam nomine Agar, | 1. Saraï dan, de huisvrouw van Abram, had geene kinderen gebaard, maar eene Egyptische slavin, met name Agar, hebbend, |
2. Dixit marito suo: Ecce, conclu- | 2. sprak zij tot haren man: Zie, |
[pagina 64]
sit me Dominus, ne parerem: ingredere ad ancillam meam, si forte saltem ex illa suscipiam filios. Cumque ille acquiesceret deprecanti, | geslotenGa naar voetnoot1) heeft mij de Heer, ten einde ik niet baren zou: ga dan tot mijne slavin, of ik mogelijk door haar ten minste kinderen verkrijge. En toen hij hare vraag inwilligde, |
3. Tulit Agar AEgyptiam ancillam suam post annos decem quam habitare coeperant in terra Chanaan: et dedit eam viro suo uxorem. | 3. nam zij Agar, hare Egyptische slavin, na tien jaren, sedert zij begonnen waren in het land Chanaän te wonen, en gaf haar aan haren man tot huisvrouwGa naar voetnoot2). |
4. Qui ingressus est ad eam. At illa concepisse se videns, despexit dominam suam. | 4. En hij ging tot haar. Maar als deze zag, dat zij ontvangen had, versmaadde zij hare meesteres. |
5. Dixitque Sarai ad Abram: Inique agis contra me: ego dedi ancillam meam in sinum tuum, quae videns quod conceperit, despectui me habet: judicet Dominus inter me et te. | 5. En Saraï sprak tot Abram: Gij doet tegen mij onrechtvaardigGa naar voetnoot3); ik heb mijne slavin in uwen schoot gegeven, en nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, versmaadt zij mij. De Heer richte tusschen mij en u. |
6. Cui respondens Abram: Ecce, ait, ancilla tua in manu tua est, utere ea ut libet. Affligente igitur eam Sarai, fugam iniit. | 6. En Abram antwoordde haar en zeide: Zie, uwe slavin is in uwe hand; doe met haar zooals u goeddunkt. Als dan Saraï haar vernederde, nam zij de vlucht. |
7. Cumque invenisset eam Angelus Domini juxta fontem aquae in solitudine, qui est in via Sur in deserto, | 7. En toen de engel des Heeren haar gevonden had in de eenzaamheid bij de waterbron, welke is op den weg van Sur, in de woestijn, |
8. Dixit ad illam: Agar ancilla Sarai, unde venis? et quo vadis? Quae respondit: A facie Sarai dominae meae ego fugio. | 8. Sprak hij tot haar: Agar, slavin van Saraï, vanwaar komt gij en waar gaat gij heen? En zij antwoorde: Ik vlucht weg voor het aangezicht van Saraï, mijne meesteres. |
9. Dixitque ei Angelus Domini: Revertere ad dominam tuam, et humiliare sub manu illius. | 9. En de engel des Heeren sprak tot haar: Keer terug naar uwe meesteres en verootmoedig u onder hare hand. |
10. Et rursum: Multiplicans, inquit, multiplicabo semen tuum, et | 10. En wederom zeide hij: Menigvuldig zal Ik uw zaad vermenigvul- |
[pagina 65]
non-numerabitur prae multitudine. | digen, en het zal niet geteld worden vanwege de menigteGa naar voetnoot4). |
11. Ac deinceps: Ecce, ait, concepisti, et paries filium: vocabisque nomen ejus Ismael, eo quod audierit Dominus afflictionem tuam. | 11. En verder sprak hij: Zie, gij hebt ontvangen en gij zult eenen zoon baren en gij zult zijnen naam noemen Ismaël, omdat de Heer u gehoord heeftGa naar voetnoot5) in uwe vernedering. |
12. Hic erit ferus homo: manus ejus contra omnes, et manus omnium contra eum: et e regione universorum fratrum suorum figet tabernacula. | 12. Hij zal een woest mensch wezenGa naar voetnoot6); zijne hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem, en tegenoverGa naar voetnoot7) al zijne broeders zal hij de woontenten opslaan. |
13. Vocavit autem nomen Domini, qui loquebatur ad eam: Tu Deus qui vidisti me. Dixit enim: Profecto hic vidi posteriora videntis me. | 13. En zij noemde den naam des Heeren, die tot haar sprak: ‘Gij de God, die mij ziet’. Want, zeide zij, voorwaar hier heb ik Hem achterna gezien, die mij zietGa naar voetnoot8). |
14. Propterea appellavit puteum illum, Puteum viventis et videntis me. Ipse est inter Cades et Barad. Infra XXIV 62. | 14. Daarom noemde zijGa naar voetnoot9) dien put: den put van Dengene, die leeft en mij zietGa naar voetnoot10). Het is de put tusschen Cades en Barad. |
15. Peperitque Agar Abrae filium: qui vocavit nomen ejus Ismael. | 15. En Agar baarde eenen zoon aan Abram, die zijnen naam noemde Ismaël. |
16. Octoginta et sex annorum erat Abram quando peperit ei Agar Ismaelem. | 16. Zes en tachtig jaren was Abram oud, toen Agar hem Ismaël baarde. |
- voetnoot1)
- De Heer heeft mijnen schoot gesloten, mij onvruchtbaar gemaakt.
- voetnoot2)
- Het middel, dat Saraï voorstelde om eenigermate althans den vurig verlangden kinderzegen te genieten, was naar de toenmalige zeden en wetten niet berispelijk of ongeoorloofd. De oudvaders mochten, omdat God het toeliet, meerdere vrouwen huwen. Hetgeen hier geschiedde, geschiedde ook niet uit zinnelijken hartstocht. Abram gaat er eerst toe over om Agar tot bijvrouw te nemen, wanneer Saraï, na vele jaren van onvruchtbaarheid en niet zonder groote zelfverloochening, dit veroorlooft en zelfs voorstelt. Daarenboven is blijkbaar beider eenige beweegreden de hoop op eene nakomelingschap, waarin de goddelijke beloften vervuld zullen worden.
- voetnoot3)
- De grondtekst heeft: ‘Mijn ongelijk op u’, d.i. van de mij aangedane beleediging valt de verantwoordelijkheid op u, omdat gij haar niet bestraft.
- voetnoot4)
- De engel spreekt in den naam van God, die Agar's zoon zoo zal zegenen ter wille van Abram, zie XVII 20.
- voetnoot5)
- Ismaël beteekent: ‘God hoort’.
- voetnoot6)
- De grondtekst heeft: ‘een mensch als een woudezel’ of meer letterlijk: ‘een woudezel-mensch’. Deze vergelijking teekent den fieren, ontembaren aard van Ismaël met zijn geslacht. Vgl. Job. XXXIX 5-8.
- voetnoot7)
- De grondtekst heeft: ‘voor het aangezicht’ of ‘ten oosten’. Bezwaarlijk kan de tweede beteekenis alleen bedoeld zijn. Althans wijst zij slechts onvolkomen de landstreek van Ismaël's nageslacht aan, dat zich aanvankelijk ten zuidwesten van Chanaän in het Sinaïtische schiereiland vestigde, om later ook, ten oosten van genoemd Chanaän, het noorden van Arabië te bevolken. Te gelijk voorspelt de belofte het zelfstandig volksbestaan der Ismaëlieten in de toekomst. Onafhankelijk van Abram's overige nakomelingschap zal Ismaël zijne woonsteden bezitten in volle vrijheid.
- voetnoot8)
- Agar, die op het einde der openbaring den engel in zichtbare gestalte zag heengaan, uit dankbaar hare verwondering, dat God op zoo genadige wijze aan haar een blijk van zijne tegenwoordigheid en bescherming had gegeven.
- voetnoot9)
- De grondtekst: ‘Daarom noemde men’. Eigenlijk mag ook de Vulgaat hier om haar eigenaardig Hebraïzeerend spraakgebruik eveneens vertaald worden. Vgl. Is. XV 5, waar ‘ascendet’ en Ps. LXXXVI 5, waar ‘dicet’ klaarblijkelijk het onbepaalde men vordert.
- voetnoot10)
- De put, waar zich God als de levende God in zijn zorgzame voorzienigheid openbaarde.