De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIII.
|
1. Ascendit ergo Abram de AEgypto, ipse et uxor ejus, et omnia quae habebat, et Lot cum eo ad australem plagam. | 1. Abram ging dan opwaarts uit Egypte, hij en zijne huisvrouw en alles, wat hij bezat, en Lot met hem, naar de zuiderstreekGa naar voetnoot1). |
2. Erat autem dives valde in possessione auri et argenti. | 2. En hij was zeer rijk in bezitting van goud en zilverGa naar voetnoot2). |
3. Reversusque est per iter, quo venerat, a meridie in Bethel usque ad locum ubi prius fixerat tabernaculum inter Bethel et Hai: | 3. En hij keerde terug langs den weg, dien hij gekomen was, van het zuiden naar Bethel tot op de plaats, waar hij vroeger zijne woontent had opgeslagen tusschen Bethel en Haï, |
4. In loco altaris quod fecerat prius, et invocavit ibi nomen Domini. Supr. XII 7. | 4. ter plaatse van het altaar, dat hij vroeger gemaakt had, en daar riep hij den naam des Heeren aanGa naar voetnoot3). |
5. Sed et Lot qui erat cum Abram, fuerunt greges ovium, et armenta, et tabernacula. | 5. Maar ook Lot, die met Abram was, had kudden schapen en runderen en tenten. |
6. Nec poterat eos capere terra, ut habitarent simul: erat quippe substantia eorum multa, et nequibant habitare communiter. Infra XXXVI 7. | 6. En het land kon hen ter samenwoning niet omvatten, want hunne bezittingen waren groot en zij konden niet gemeenschappelijk wonen. |
7. Unde et facta est rixa inter pastores gregum Abram et Lot. Eo autem tempore Chananaeus et Pherezaeus habitabant in terra illa. | 7. Vandaar ontstond er ook twist tusschen de herders der kudden van Abram en van Lot. Te dien tijde nu woonden de Chananeër en de Pherezeër in dat landGa naar voetnoot4). |
[pagina 55]
8. Dixit ergo Abram ad Lot: Ne quaeso sit jurgium inter me et te, et inter pastores meos et pastores tuos: fratres enim sumus. | 8. Abram sprak dan tot Lot: Laat er, bid ik u, geen twist zijn tusschen mij en u enGa naar voetnoot5) tusschen mijne herders en uwe herders, want wij zijn broeders. |
9. Ecce universa terra coram te est: recede a me, obsecro: si ad sinistram ieris, ego dexteram tenebo: si tu dexteram elegeris, ego ad sinistram pergam. | 9. Zie, al het land ligt voor u, scheid u van mij af, bid ik u. Zoo gij links gaat, zal ik de rechterzijde houden; zoo gij de rechterzijde kiest, zal ik ter linker trekken. |
10. Elevatis itaque Lot oculis, vidit omnem circa regionem Jordanis, quae universa irrigabatur antequam subverteret Dominus Sodomam et Gomorrham, sicut paradisus Domini, et sicut AEgyptus venientibus in Segor. | 10. Lot dan, de oogen opslaande, zag de gansche landstreek om den Jordaan, welke overal rijk aan water was, voordat de Heer Sodoma en Gomorrha verwoestte, als het paradijs des Heeren en als Egypte, wanneer men gaat naar SegorGa naar voetnoot6). |
11. Elegitque sibi Lot regionem circa Jordanem et recessit ab oriente: divisique sunt alterutrum a fratre suo. | 11. En Lot koos voor zich de landstreek om den Jordaan en trok weg ten oostenGa naar voetnoot7) en de eene broeder scheidde zich van den ander. |
12. Abram habitavit in terra Chanaan: Lot vero moratus est in oppidis, quae erant circa Jordanem, et habitavit in Sodomis. | 12. Abram woonde in het land ChanaänGa naar voetnoot8), maar Lot verbleef in de steden om den Jordaan en woonde te SodomaGa naar voetnoot9). |
13. Homines autem Sodomitae pessimi erant, et peccatores coram Domino nimis. | 13. De menschen van Sodoma nu waren zeer slecht en erge zondaars voor den HeerGa naar voetnoot10). |
14. Dixitque Dominus ad Abram, postquam divisus est ab eo Lot: | 14. En de Heer sprak tot Abram, nadat zich Lot van hem had ge- |
[pagina 56]
Leva oculos tuos, et vide a loco, in quo nunc es, ad aquilonem et meridiem, ad orientem et occidentem. Supra XII 7; Infra XV 18 et XXVI 4; Deut. XXXIV 4. | scheiden: Sla uwe oogen op en zie van de plaats, waar gij nu zijt, noordwaarts en zuidwaarts, oostwaarts en westwaarts. |
15. Omnem terram, quam conspicis, tibi dabo, et semini tuo usque in sempiternum. | 15. Al het land, dat gij ziet, zal Ik geven aan u en aan uw zaadGa naar voetnoot11) tot in eeuwigheidGa naar voetnoot12). |
16. Faciamque semen tuum sicut pulverem terrae: si quis potest hominum numerare pulverem terrae, semen quoque tuum numerare poterit. | 16. En Ik zal uw zaad maken als het stof der aarde; als eenig mensch het stof der aarde kan tellen, dan zal hij ook uw zaad kunnen tellen. |
17. Surge, et perambula terram in longitudine, et in latitudine sua: quia tibi daturus sum eam. | 17. Sta op en doorwandel het land in zijne lengte en breedte, want aan u zal Ik het geven. |
18. Movens igitur tabernaculum suum Abram, venit et habitavit juxta convallem Mambre, quae est in Hebron: aedificavitque ibi altare Domino. | 18. Abram dan brak zijne woontent op en hij kwam en woonde bij het dal Mambre, dat in Hebron isGa naar voetnoot13), en bouwde daar een altaar voor den Heer. |
- voetnoot1)
- Naar het zuidelijk gedeelte van Chanaän.
- voetnoot2)
- In den grondtekst wordt Abram's rijkdom in vee op de eerste plaats genoemd. De oudheidkunde bevestigt, dat de Egyptenaren, ten tijde van Abram, hunne zilver- en goudmijnen hadden en edel metaal in overvloed bezaten.
- voetnoot3)
- Evenals vroeger XII 8, bracht hij, openlijk en plechtig, door middel van offeranden op het altaar, hulde aan God, ditmaal ten dank voor zijn behouden terugkeer. Vgl. IV 26.
- voetnoot4)
- Eene toelichting op de mogelijke vraag, waarom Abram en Lot niet samen konden wonen. De oorspronkelijke bewoners hadden het beste deel des lands in hun bezit en voor de twee vreemden met hunne herders en kudden was er slechts een beperkte ruimte. De hier genoemde Pherezeërs waren wellicht niet van Chamietischen oorsprong. Zij worden X 15-18 niet genoemd. Volgens velen zouden met dien naam de bewoners van het open land en van de dorpen bedoeld zijn. Vgl. Deut. III 5.
- voetnoot5)
- en heeft hier de verklarende beteekenis van ‘te weten’.
- voetnoot6)
- Wanneer men gaat naar Segor of in de richting van Segor. Deze woorden hebben betrekking niet op Egypte, maar op de Jordaanvlakte, welke van Segor af, zie XIX 22, rijk aan water en vruchtbaar als het land van Egypte was. Volgens anderen verdient echter de Syrische lezing ‘in de richting van Zoan’ de voorkeur. Zoan of Tanis was een den Israëlieten welbekende Egyptische grensstad, welke in een zeer vruchtbare landstreek van Beneden-Egypte gelegen was. Vgl. Ps. LXXVII 12, 43.
- voetnoot7)
- Ab oriente duidt hier den kant aan, welken Lot ging. Het Hebreeuwsch heeft ‘oostwaarts’. Inderdaad ligt, van Bethel en Haï gerekend, de Jordaan in het oosten.
- voetnoot8)
- In het eigenlijke land Chanaän tusschen den Jordaan en de Middellandsche Zee.
- voetnoot9)
- In de nabuurschap dier steden weidde hij nu hier dan daar zijne kudden en, zegt de grondtekst: ‘hij sloeg zijne tenten op tot aan Sodoma’. Dat hij later in die stad bij voorkeur woonde, blijkt uit het vervolg der geschiedenis.
- voetnoot10)
- Zoo had Lot, in onbescheiden zelfzucht, schijnbaar het beste gekozen, maar tot zijne schade, gelijk reeds dit vers doet vermoeden.
- voetnoot11)
- Niet aan Abram in eigen persoon, maar aan hem in zijne nakomelingschap. Zie XII 7.
- voetnoot12)
- Tot in eeuwigheid kan, volgens de gewone spreekwijze, ook een tijd beteekenen van onbepaalden duur, welks einde niet te berekenen valt. De uitdrukking is echter hier in den eigenlijken zin waar, voor zoover het erfland Chanaän afbeelding en voorbeduiding is van den hemel en de geloovige Christenen het echte zaad, de gezegende nakomelingschap van den geloovigen aartsvader zijn. Vgl. Gal. III 9; Hebr. IV 2.
- voetnoot13)
- Het Hebreeuwsch heeft: ‘tot de terpentijnboomen van Mambre, die in (d.i. binnen het gebied van) Hebron zijn’. Mambre is de naam van een Amorrheër, die met Abram een bondgenootschap sloot, zie XIV 13, 24. De oude stad Hebron ontving waarschijnlijk tijdens Israël's verblijf in Gessen den naam van ‘stad van Arbee’, zie XXIII 2. Arbee, een stamhoofd der Enaks-kinderen, verdreef in die dagen de vroegere inwoners, de Hetheërs. Toen de veroveraars op hunne beurt door Josuë overwonnen werden, zie Jos. XV 13, 14, kwam weder de eerste naam in gebruik en ging de laatste verloren. Beide namen waren aan Moses bekend en worden dan ook door hem gebruikt. Dat de oorspronkelijke bewoners van het oude Hebron, vgl. Num. XIII 23, Hetheërs waren, zegt o.a. Gen. XXIII 3, 4.