De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XI.
|
1. Erat autem terra labii unius, et sermonum eorumdem. | 1. De aarde nu was van eenerlei tong en van eenzelfde taal. |
2. Cumque proficiscerentur de oriente, invenerunt campum in terra Sennaar, et habitaverunt in eo. Sap. X 5. | 2. En toen zij uit het oosten optrokken, vonden zij eene vlakte in het land Sennaär en woonden daarGa naar voetnoot1). |
3. Dixitque alter ad proximum suum: Venite, faciamus lateres, et coquamus eos igni. Habueruntque lateres pro saxis, et bitumen pro caemento: | 3. En zij spraken tot elkander: Komt, laat ons tichelen maken en ze in het vuur branden. En zij gebruikten tichelen voor steenen en aardhars voor metselkalkGa naar voetnoot2). |
4. Et dixerunt: Venite, faciamus nobis civitatem et turrim, cujus culmen pertingat ad coelum: et celebremus nomen nostrum antequam dividamur in universas terras. | 4. En zij zeiden: Komt, laat ons eene stad voor ons bouwen en eenen toren, welks spits tot aan den hemel reikt, en maken wij onzen naam roemwaardig, eer wij gescheiden wordenGa naar voetnoot3) in alle landen. |
[pagina 48]
5. Descendit autem Dominus ut videret civitatem et turrim, quam aedificabant filii Adam. | 5. De Heer nu daalde neder om de stad en den toren te zienGa naar voetnoot4), dien de zonen van Adam bouwden, |
6. Et dixit: Ecce, unus est populus, et unum labium omnibus: coeperuntque hoc facere, nec desistent a cogitationibus suis, donec eas opere compleant. | 6. en Hij zeide: Zie, zij zijn één volk en allen hebben ééne spraak: en dit zijn zij begonnen te doen en zij zullen van hunne ontwerpen niet afzien, totdat zij ze ten uitvoer brengen. |
7. Venite igitur, descendamus, et confundamus ibi linguam eorum, ut non audiat unusquisque vocem proximi sui. | 7. Komt dan, laat Ons nederdalen en aldaar hunne taal verwarren, opdat de een des anderen spraak niet versta. |
8. Atque ita divisit eos Dominus ex illo loco in universas terras, et cessaverunt aedificare civitatem. | 8. En zoo verstrooide hen de Heer van daar in alle landen en zij hielden op de stad te bouwen. |
9. Et idcirco vocatum est nomen ejus Babel, quia ibi confusum est labium universae terrae: et inde dispersit eos Dominus super faciem cunctarum regionum. | 9. En daarom is zij Babel genoemd, omdat daar de spraak van geheel de aarde verward is geworden; en van daar heeft de Heer hen verstrooid over het aanschijn van alle landstrekenGa naar voetnoot5). |
10. Hae sunt generationes Sem: Sem erat centum annorum quando genuit Arphaxad, biennio post diluvium. I Par. I 17. | 10. Dit zijn de geslachten van SemGa naar voetnoot6). Sem was honderd jaren oud, toen hij Arphaxad gewon, twee jaren na den zondvloed. |
11. Vixitque Sem postquam genuit Arphaxad, quingentis annis: et genuit filios et filias. | 11. En Sem leefde, nadat hij Arphaxad gewonnen had, vijfhonderd jaren en hij gewon zonen en dochters. |
[pagina 49]
12. Porro Arphaxad vixit triginta quinque annis, et genuit Sale. | 12. Arphaxad nu was vijf en dertig jaren oud en hij gewon SaleGa naar voetnoot7). |
13. Vixitque Arphaxad postquam genuit Sale, trecentis tribus annis: et genuit filios et filias. | 13. En Arphaxad leefde, nadat hij Sale gewonnen had, driehonderd en drie jaren en hij gewon zonen en dochters. |
14. Sale quoque vixit triginta annis, et genuit Heber. | 14. Sale dan was dertig jaren oud en hij gewon Heber. |
15. Vixitque Sale postquam genuit Heber, quadringentis tribus annis: et genuit filios et filias. | 15. En Sale leefde, nadat hij Heber gewonnen had, vierhonderd en drie jaren en hij gewon zonen en dochters. |
16. Vixit autem Heber triginta quatuor annis, et genuit Phaleg. | 16. Heber nu was vier en dertig jaren oud en hij gewon Phaleg. |
17. Et vixit Heber postquam genuit Phaleg, quadringentis triginta annis: et genuit filios et filias. | 17. En Heber leefde, nadat hij Phaleg gewonnen had, vierhonderd en dertig jaren en hij gewon zonen en dochters. |
18. Vixit quoque Phaleg triginta annis, et genuit Reu. | 18. Phaleg dan was dertig jaren oud en hij gewon Reu. |
19. Vixitque Phaleg postquam genuit Reu, ducentis novem annis, et genuit filios et filias. I Par. I 19. | 19. En Phaleg leefde, nadat hij Reu had gewonnen, tweehonderd en negen jaren en hij gewon zonen en dochters. |
20. Vixit autem Reu triginta duobus annis, et genuit Sarug. | 20. Reu nu was twee en dertig jaren oud en hij gewon Sarug. |
21. Vixit quoque Reu postquam genuit Sarug, ducentis septem annis: et genuit filios et filias. | 21. En Reu leefde, nadat hij Sarug gewonnen had, tweehonderd en zeven jaren en hij gewon zonen en dochters. |
22. Vixit vero Sarug triginta annis, et genuit Nachor. | 22. Sarug nu was dertig jaren oud en hij gewon Nachor. |
23. Vixitque Sarug postquam genuit Nachor, ducentis annis: et genuit filios et filias. | 23. En Sarug leefde, nadat hij Nachor gewonnen had, tweehonderd jaren en hij gewon zonen en dochters. |
24. Vixit autem Nachor viginti novem annis, et genuit Thare. | 24. Nachor nu was negen en twintig jaren oud en hij gewon Thare. |
25. Vixitque Nachor postquam genuit Thare, centum decem et novem annis: et genuit filios et filias. | 25. En Nachor leefde, nadat hij Thare gewonnen had, honderd en negentien jaren en hij gewon zonen en dochters. |
26. Vixitque Thare septuaginta annis, et genuit Abram, et Nachor, et Aran. Jos. XXIV 2; I Par. I 26. | 26. En Thare was zeventig jaren oud en hij gewon Abram en Nachor en AranGa naar voetnoot8). |
[pagina 50]
27. Hae sunt autem generationes Thare: Thare genuit Abram, Nachor, et Aran. Porro Aran genuit Lot. | 27. Dit nu zijn degeslachten van ThareGa naar voetnoot9): Thare gewon Abram, Nachor en AranGa naar voetnoot10). Aran voorts gewon Lot. |
28. Mortuusque est Aran ante Thare patrem suum, in terra nativitatis suae in Ur Chaldaeorum. | 28. En Aran stierf vóór Thare, zijnen vader, in het land zijner geboorte, in Ur der ChaldeërsGa naar voetnoot11). |
29. Duxerunt autem Abram, et Nachor uxores: nomen uxoris Abram, Sarai: et nomen uxoris Nachor, Melcha filia Aran patris Melchae, et patris Jeschae. | 29. Abram en Nachor nu namen zich vrouwen; de naam van Abram's vrouw was Saraï en de naam van Nachor's vrouw Melcha, eene dochter van Aran, die de vader van Melcha en de vader van Jescha was. |
30. Erat autem Sarai sterilis, nec habebat liberos. | 30. Saraï nu was onvruchtbaar en had geene kinderen. |
31. Tulit itaque Thare Abram filium suum, et Lot filium Aran, filium filii sui, et Sarai nurum suam, uxorem Abram filii sui, et eduxit eos de Ur Chaldaeorum, ut irent in terram Chanaan: veneruntque usque Haran, et habitaverunt ibi. Jos. XXIV 2; II Esdr. IX 7; Judith V 7; Act. VII 2. | 31. Thare dan nam Abram, zijnen zoon, en Lot, Aran's zoon, zijnen kleinzoon, en Saraï, zijne schoondochterGa naar voetnoot12), de vrouw van zijnen zoon Abram, en voerde ben uit Ur der Chaldeërs om naar het land Chanaän te gaan; en zij kwamen tot HaranGa naar voetnoot13) en woonden daar. |
[pagina 51]
32. Et facti sunt dies Thare ducentorum quinque annorum, et mortuus est in Haran. | 32. En de dagen van Thare werden tweehonderd en vijf jaren en hij stierf in Haran. |
- voetnoot1)
- Nadat Noë's nakomelingen belangrijk in getal waren toegenomen, trokken zij uit het bergland van Armenië naar het land Sennaär, dat ongeveer hetzelfde als het later zoo genoemde Babylonië is. Gelijk de ligging van beide landen uitwijst, ging echter de tocht zuidwaarts. Zoo dan geeft uit het oosten niet de richting van de reis, maar het punt van uitgang aan. Ter plaatse, waar zich Moses, de geschiedschrijver, bevond, lag Armenië noordoostelijk en dus, naar Hebreeuwsche spreekwijze, in het oosten. Overigens heeft de in den grondtekst gebezigde uitdrukking een wijden zin. Zij kan ook in het oosten (Gen. II 8) en zelfs oostwaarts (Gen. XII 8; XIII 11) beteekenen.
- voetnoot2)
- Met de oudste schrijvers getuigen nog de puinen in de vlakte van Babylon, dat kleiaarde met aardhars, die daar in overvloed waren, de gebruikelijke bouwstoffen leverden bij gemis aan natuursteen. Behalve de in het vuur gebrande tichelen werden ook in de zon gedroogde tichelen oudtijds vervaardigd, welke minder duurzaam waren.
- voetnoot3)
- De grondtekst kan ook vertaald worden: ‘opdat wij niet gescheiden worden’. Hoe spaarzaam hier ook het bijbelverhaal is, blijkbaar werd de onderneming uit eerzucht en hoogmoed begonnen en was zij zeker strijdig met den wil van God. - Gewoonlijk wordt, ook door vele assyriologen, een hooge puinmassa ter plaatse van het oude Babylon, de ‘Birs-Nimrud’ of toren van Nemrod, als het reusachtig overschot van den hier beschreven torenbouw aangewezen. Zeker komen de bouwstoffen van den Birs-Nimrud volmaakt overeen met de door het bijbelverhaal genoemde bouwstoffen. Een spijkeropschrift van Nabuchodonosor vermeldt, dat hij het oude, door een ‘vroegeren koning’ onvoltooid gelaten en vervallen bouwwerk herstelde, zonder aan de grondslagen te raken. Ook de overlevering noemt sedert onheuglijke tijden Birs-Nimrud, het oude Borsippa, de plek van den torenbouw.
- voetnoot4)
- Op menschelijke wijze gaat hier de tusschenkomst van God door het wonder der spraakverwarring beschreven worden. Hoe die spraakverwarring door de onmiddellijke, bovennatuurlijke werking van God geschiedde, is in de H. Schrift niet medegedeeld.
- voetnoot5)
- Babel, van het werkwoord ‘balal’ ‘verwarren’, beteekent ‘verwarring’. Men heeft getracht om op andere wijze het woord te verklaren. Volgens sommigen zou Bab-El ‘poort van God’ beteekenen, maar dat het Assyrisch gevormde woord Ba-bel alleen de eerste beteekenis heeft, wordt door de beste taalgeleerden bevestigd. De verspreiding der menschen gebeurde in de dagen van Phaleg, die volgens den grondtekst en de Vulgaat ruim honderd jaren na den zondvloed geboren werd, zie X 25 en XI 16. Volgens de Septuagint moet echter dit tijdstip veel later gesteld worden.
- voetnoot6)
- Vijfde afdeeling. Zie de Inleiding op Genesis. Opmerkelijk is in deze stamlijst, ook volgens de Septuagint met hare meerendeels veel hoogere getallen, de vermindering van den menschelijken leeftijd. Geen aartsvader bereikt meer de jaren van Sem en vooral met Phaleg wordt het verschil van levensduur zeer belangrijk. Als natuurlijke oorzaak wordt de verandering van aarde en dampkring door den zondvloed aangegeven.
- voetnoot7)
- Volgens de Septuagintvertaling, waarmede de stamlijst van Lucas III 36 overeenstemt, is hier tusschen Arphaxad en Sale een aartsvader, Caïnan, uitgelaten. In geen andere bijbelvertaling, ook niet in de Septuagint I Par. I 24, wordt hij vermeld.
- voetnoot8)
- Evenals V 31 eindigt de geslachtslijst met drie namen, welke bijzondere vermelding noodig hadden, wijl zij in het volgend bijbelverhaal terugkeeren.
- voetnoot9)
- Met dezen titel begint als zesde afdeeling van Genesis de geschiedenis van Thare's grooten zoon, den gezegenden Abraham. Van het menschelijk geslacht in het algemeen wordt voortaan niet meer verhaald. De familiegeschiedenis van Israël's stamhuis begint.
- voetnoot10)
- De herhaling van het vorige vers schakelt hetgeen reeds verhaald is aan hetgeen thans verhaald gaat worden.
- voetnoot11)
- Ur der Chaldeërs, in den grondtekst Ur Kasdim, beteekent: ‘stad der Chaldeërs’. Aangaande de ligging dezer belangrijke plaats verschillen de meeningen. Zeer waarschijnlijk echter moet Ur nergens anders gezocht worden dan in de landstreek ten zuiden van Babylonië, in het eigenlijke Chaldea, dat wel is waar dikwijls met Babylonië als één koninkrijk genoemd, maar in de oude oorkonden altijd van Babylonië onderscheiden wordt. Dáár, ongeveer midden tusschen Babylon en de uitmonding van den Euphraat in de Perzische golf, is aan de westzijde van genoemde rivier Ur teruggevonden in de puinen bij het hedendaagsche Mugheïr. Op de vele daar ter plaatse gevonden baksteenen hebben de assyriologen den naam Ur, als naam der oude stad. gelezen, en zoo kwamen zij overeen met den schrijver Eupolemus, die omtrent 150 jaren vóór Christus leefde en die, bij Eusebius, volgens Joodsche overlevering de plek van Mugheïr als Abraham's geboortestad aanwijst.
- voetnoot12)
- Als hoofd der familie staat Thare aan de spits der tochtgenooten. Saraï, volgens rabbijnsche schriftverklaring dezelfde als Jescha, zie v. 29, volgens anderen in eigenlijken zin dochter van Thare, zie XX 12, wordt hier als gehuwde vrouw, om haren man, schoondochter van Thare genoemd.
- voetnoot13)
- In het hooge noorden van Mesopotamië (het land tusschen Euphraat en Tigris) ligt, acht uren ten zuiden van Edessa, het oude Haran, thans het onaanzienlijke vlek Orfah, aan den Belilk, een kleinen zijtak van den Euphraat. De verre tocht ging dus, langs den Euphraat, in noordwestelijke richting en bracht de reizigers veel dichter bij Chanaän. In latere dagen reisde eenmaal Laban met grooten spoed in zeven dagen van Haran naar de bergstreek van Galaäd, ten oosten van den Jordaan, zie XXXI 23. Voorzeker was de reis uit Ur over Haran naar Chanaän een groote omweg, maar ook nu zou het nog voor een herdersstam met talrijke kudden onmogelijk zijn, om westelijk den kortsten weg door de woestijn te nemen.