De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VI.
|
1. Cumque coepissent homines multiplicari super terram, et filias procreassent, | 1. Toen nu de menschen zich begonnen te vermenigvuldigen op de aarde en dochters hadden voortgebracht, |
2. Videntes filii Dei filias hominum quod essent pulchrae, acceperunt sibi uxores ex omnibus, quas elegerant. | 2. zagen de zonen GodsGa naar voetnoot1) dat de dochters der menschen schoon waren en namen zij zich vrouwen uit allen, die zij verkozen. |
3, Dixitque Deus: Non permanebit spiritus meus in homine in aeternum, quia caro est: eruntque | 3. En God sprak: Mijn geestGa naar voetnoot2) zal niet eeuwig in den mensch blijven, dewijl hij vleesch isGa naar voetnoot3), en zijne da- |
[pagina 30]
dies illius centum viginti annorum. | gen zullen honderd twintig jaren zijnGa naar voetnoot4). |
4. Gigantes autem erant super terram in diebus illis: postquam enim ingressi sunt filii Dei ad filias hominum, illaeque genuerunt, isti sunt potentes a saeculo viri famosi. Baruch III 26. | 4. De reuzenGa naar voetnoot5) nu waren in die dagen op de aarde; want nadat de zonen Gods tot de dochters der menschen gegaan waren en de laatsten kinderen ter wereld gebracht hadden, werden dezen de machtige, vanouds befaamde mannen. |
5. Videns autem Deus quod multa malitia hominum esset in terra, et cuncta cogitatio cordis intenta esset ad malum omni tempore, Infr. VIII 21; Matth. XV 19. | 5. Toen God nu zag, dat de boosheid der menschen veelvuldig was op de aarde en dat alle gedachte des harten op het kwaad gericht was te allen tijde, |
6. Poenituit eum quod hominem fecisset in terra. Et tactus dolore cordis intrinsecus, | 6. berouwde het Hem, dat Hij den mensch op de aarde gemaakt had, en innerlijk door droefheid des harten geraaktGa naar voetnoot6), |
7. Delebo, inquit, hominem, quem creavi, a facie terrae, ab homine usque ad animantia, a reptili usque ad volucres coeli: poenitet enim me fecisse eos. | 7. sprak Hij: verdelgen zal Ik den mensch, dien Ik geschapen heb, van het aanschijn der aarde, van mensch tot dieren, van kruipend gedierte tot het gevogelte des hemelsGa naar voetnoot7), want het berouwt Mij hen gemaakt te hebben. |
8. Noe vero invenit gratiam coram Domino. | 8. Noë echter vond genade voor den Heer. |
9. Hae sunt generationes Noe: Noe vir justus atque perfectus fuit in generationibus suis, cum Deo ambulavit. Eccli. XLIV 17. | 9. Dit zijn de geslachtenGa naar voetnoot8) van Noë: Noë was een rechtvaardig en volmaakt man in zijn geslachtGa naar voetnoot9); hij wandelde met GodGa naar voetnoot10). |
10. Et genuit tres filios, Sem, Cham, et Japheth. | 10. En hij gewon drie zonen, Sem, Cham en Japheth. |
11. Corrupta est autem terra coram Deo, et repleta est iniquitate. | 11. Verdorven nu was de aarde voor God en vervuld met ongerechtigheid. |
[pagina 31]
12. Cumque vidisset Deus terram esse corruptam, (omnis quippe caro corruperat viam suam super terram) | 12. En toen God zag, dat de aarde verdorven was (want alle vleesch had zijnen wegGa naar voetnoot11) verdorven op aarde), |
13. Dixit ad Noe: Finis universae carnis venit coram me: repleta est terra iniquitate a facie eorum, et ego disperdam eos cum terra. | 13. zeide Hij tot Noë: Het einde van alle vleesch is voor MijGa naar voetnoot12) gekomen; vervuld is de aarde met boosheid voor hun aangezichtGa naar voetnoot13) en Ik zal hen met de aarde verderven. |
14. Fac tibi arcam de lignis laevigatis: mansiunculas in arca facies, et bitumine linies intrinsecus, et extrinsecus. | 14. Bouw u eene ark van geschaafd houtGa naar voetnoot14); afgeschoten vertrekken zult gij in de ark maken en met aardhars zult gij ze bestrijken van binnen en buiten. |
15. Et sic facies eam: Trecentorum cubitorum erit longitudo arcae, quinquaginta cubitorum latitudo, et triginta cubitorum altitudo illius. | 15. En aldus zult gij ze maken: De lengte der ark zal driehonderd el zijn, hare breedte vijftig el en hare hoogte dertig elGa naar voetnoot15). |
16. Fenestram in arca facies, et in cubito consummabis summitatem ejus: ostium autem arcae pones ex latere: deorsum, coenacula, et tristega facies in ea. | 16. Gij zult een vensterGa naar voetnoot16) in de ark maken en op één el deszelfs hoogte voltooienGa naar voetnoot17); de deur nu van de ark zult gij zijwaarts plaatsen; een beneden-, boven- en derde verdieping zult gij in dezelve maken. |
17. Ecce ego adducam aquas diluvii super terram, ut interficiam omnem carnem, in qua spiritus vitae est subter caelum: universa quae in terra sunt, consumentur. | 17. Zie, Ik zal de wateren van den zondvloed over de aarde brengen om alle vleesch, waarin geest des levens is onder den hemel, te verdelgen; alles wat op de aarde is, zal vergaan. |
18. Ponamque foedus meum tecum: et ingredieris arcam tu et filii tui, uxor tua, et uxores filiorum tuorum tecum. | 18. En met u zal Ik mijn verbondGa naar voetnoot18) vaststellen en gij zult in de ark gaan, gij en uwe zonen, uwe vrouw en de vrouwen uwer zonen met u. |
[pagina 32]
19. Et ex cunctis animantibus universae carnis bina induces in arcam, ut vivant tecum: masculini sexus et feminini. | 19. En uit alle dieren van alle vleesch zult gij parenGa naar voetnoot19) in de ark brengen, opdat zij met u in het leven blijven, van het mannelijk en vrouwelijk geslacht. |
20. De volucribus juxta genus suum, et de jumentis in genere suo, et ex omni reptili terrae secundum genus suum: bina de omnibus ingredientur tecum, ut possint vivere. | 20. Van de vogelen naar hunne soort en van de tamme dieren naar hunne soort en van al het kruipend gedierte der aarde naar zijne soort zullen er paren uit allen met u ingaan, opdat zij het leven kunnen behouden. |
21. Tolles igitur tecum ex omnibus escis, quae mandi possunt, et comportabis apud te: et erunt tam tibi, quam illis in cibum. | 21. Gij zult dus met u nemen van alle voedsel, dat gegeten kan worden, en het bij u samenbrengen en het zal, zoo voor u als voor hen, tot spijze zijn. |
22. Fecit igitur Noe omnia, quae praeceperat illi Deus. | 22. Noë deed dan alles, wat God hem geboden had. |
- voetnoot1)
- Worden ook in den dichterlijken stijl de engelen een enkelen keer (Job. I 6; II 1; XXXVIII 7) met die benaming aangeduid, in de historische boeken worden zij nooit zoo genoemd. Hier zijn de vromen en wel bijzonderlijk de onverbasterde afstammelingen van Seth bedoeld in tegenstelling van de boozen, vooral Caïn's afstammelingen, die aan God de kinderlijke gehoorzaamheid weigerend, in ongunstigen zin kinderen der menschen heeten. Waarom juist de dochters der menschen vermeld worden, blijkt uit hetgeen verder verhaald wordt.
- voetnoot2)
- De Geest Gods, die alles met leven vervult en in het leven bewaart. Vgl. Job. XXXIII 4; Ps. CIII 29.
- voetnoot3)
- Aan de begeerlijkheden des vleesches heel en al overgegeven.
- voetnoot4)
- Zoolang werd nog aan het menschdom uitstel tot verbetering gegeven. Verkeerdelijk zou hier aan eene verkorting van den menschelijken levensduur worden gedacht, want ook na den zondvloed bereiken velen nog een hoogeren leeftijd.
- voetnoot5)
- Volgens den grondtekst bestonden ook te voren de reuzen en zijn zij niet uitsluitend van dergelijke huwelijken afkomstig. Evenwel heeft het Hebreeuwsch niet noodzakelijk dien zin en kan het ook volgens de vertaling der Vulgaat begrepen worden. Als de beheerschers en leiders van het verdorven menschengeslacht staan hier die geweldigen, wier booze faam zelfs na den zondvloed niet verging.
- voetnoot6)
- Een menschelijke en hyperbolische zegswijze ten einde de verschrikkelijkheid der menschelijke boosheid te kennen te geven en het groote raadsbesluit aan te kondigen van God, die in zijne zaligheid onverstoorbaar, in zijne besluiten onveranderlijk is.
- voetnoot7)
- Ook over de dieren wordt het vonnis geveld, wijl zij om wille van den mensch geschapen zijn en zonder hem geen reden van bestaan hebben.
- voetnoot8)
- Derde afdeeling van Genesis. ‘Generationes’ heeft hier klaarblijkelijk de beteekenis van geschiedenis; zie II noot 4.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘in zijne leeftijden,’ d.i. onder zijne tijdgenooten.
- voetnoot10)
- Zie V noot 4.
- voetnoot11)
- Zijn levensweg of levensgedrag.
- voetnoot12)
- Voor Mij, den rechter; m.a.w. Ik heb besloten het leven van alle menschen te vernietigen.
- voetnoot13)
- a facie eorum eigenlijk: van hun aangezicht, dat is: van hen komt die boosheid. Zij is door hen gepleegd.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘van gopher-hout,’ dat dan harsachtig hout zou beteekenen, gelijk bijv. het hout van pijnboom en cipres.
- voetnoot15)
- De el is waarschijnlijk de Hebreeuwsche elleboogsmaat; zie Deut. III 11.
- voetnoot16)
- Venster worde volgens het Hebreeuwsche taaleigen als verzamelwoord verstaan in plaats van vensters, wier hoogte eene el moest zijn. Het verdient echter opmerking, dat in den grondtekst te dezer plaatse een ander woord wordt gebezigd, dan wat VIII 6 bepaaldelijk venster beteekent. Het hier gebruikte woord beduidt in het algemeen eene opening voor licht en lucht.
- voetnoot17)
- In den grondtekst: ‘en op één el zult gij dezelve voleinden van boven’. Zoo hier sprake is van gemelde opening, gelijk vele nieuweren zeggen, dan is hare maat en standplaats aangegeven. Is echter de ark zelve bedoeld, dan moest het zacht glooiend dak der ark eene el hoogte hebben of anders gezegd, in het midden een el hooger zijn dan aan de beide zijden.
- voetnoot18)
- Voor de eerste maal wordt hier gesproken van een verbond Gods, dat echter feitelijk sedert den beginne bestond. Reeds in het paradijs had zich de Heer verbonden, om den mensch, zoo hij gehoorzaam bleef, eeuwig gelukkig te maken; met klare woorden belooft Hij, na den val onzer eerste ouders, de overwinning op het helsche serpent door het zaad der vrouw en verbindt Hij zich, om het menschelijk geslacht uit de zonde met hare ellende te redden door den Verlosser. Dat verbond nu beheerscht geheel de volgende wereldgeschiedenis. Het is de grondslag van alle ander verbond, hetwelk door God met zijne uitverkorenen in den loop der eeuwen gesloten wordt, en altijd de strekking heeft om de menschheid geleidelijk voor te bereiden en voort te leiden tot de vervulling van het Verbond in de volheid der tijden door Jesus Christus, den Middelaar. Alzoo is de verbintenis van God met Noë te dezer plaatse veel meer nog dan een belofte om Noë met de zijnen te redden. Zij is vooral een bekrachtiging van het paradijs-verbond. Ten einde dat verbond gestand te doen, zal God een verbond met Noë vaststellen.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘En van al wat leeft, van alle vleesch zult gij twee van allen in de ark doen gaan, om (ze) in het leven te behouden met u; mannetje en wijfje zullen zij zijn’. Het getal der paren wordt VII 2 en 3 bepaald.