De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput IV.
|
1. Adam vero cognovit uxorem suam Hevam: quae concepit et peperit Cain, dicens: Possedi hominem per Deum. | 1. Adam nu bekende zijne vrouw Eva en zij ontving en baarde Caïn, zeggende: Ik heb eenen mensch verkregenGa naar voetnoot1) door God. |
2. Rursumque peperit fratrem ejus Abel. Fuit autem Abel pastor ovium, et Cain agricola. | 2. En andermaal baarde zij AbelGa naar voetnoot2), zijnen broeder. Abel nu was schaapherder en Caïn landbouwer. |
3. Factum est autem post multos dies, ut offerret Cain de fructibus terrae munera Domino. | 3. En het gebeurde na vele dagenGa naar voetnoot3), dat Caïn van de vruchten der aarde gaven offerde aan den Heer. |
4. Abel quoque obtulit de primogenitis gregis sui, et de adipibus | 4. Ook Abel offerde van de eerstelingen zijner kudde en van het |
[pagina 24]
eorum: et respexit Dominus ad Abel, et ad munera ejus. Hebr. XI 4. | vette derzelven, en de Heer zag neder op Abel en op diens gavenGa naar voetnoot4). |
5. Ad Cain vero, et ad munera illius non respexit: iratusque est Cain vehementer, et concidit vultus ejus. | 5. Maar op Caïn en op diens gaven zag Hij niet; en Caïn werd hevig vertoornd en zijn gelaat viel in. |
6. Dixitque Dominus ad eum: Quare iratus es? et cur concidit facies tua? | 6. En de Heer sprak tot hem: Waarom zijt gij vertoornd en waarom is uw gelaat ingevallen? |
7. Nonne si bene egeris, recipies: sin autem male, statim in foribus peccatum aderit? sed sub te erit appetitus ejus, et tu dominaberis illius. | 7. Zult gij niet, indien gij goed doet, loon ontvangen, doch als gij kwaad doet, zal dan de zondeGa naar voetnoot5) niet aanstonds voor de deur zijn? Maar hare begeerlijkheid zal onder u zijnGa naar voetnoot6) en gij zult ze beheerschen. |
8. Dixitque Cain ad Abel fratrem suum: Egrediamur foras. Cumque essent in agro, consurrexit Cain adversus fratrem suum Abel, et interfecit eum. Sap. X 3; Matth. XXIII 35; I Joann. III 12. | 8. En Caïn sprak tot Abel, zijnen broeder: Laat ons naar buiten gaan. En toen zij in het veld waren, verhief zich Caïn tegen zijnen broeder Abel en doodde hem. |
9. Et ait Dominus ad Cain: Ubi est Abel frater tuus? Qui respondit: Nescio: num custos fratris mei sum ego? | 9. En de Heer sprakGa naar voetnoot7) tot Caïn: Waar is Abel, uw broeder? Deze antwoordde: Ik weet het niet. Ben ik de bewaker mijns broeders? |
10. Dixitque ad eum: Quid fecisti? vox sanguinis fratris tui clamat ad me de terra. | 10. En Hij sprak tot hem: Wat hebt gij gedaan? De stem van het bloed uws broeders roept tot MijGa naar voetnoot8) van de aarde. |
11. Nunc igitur maledictus eris super terram, quae aperuit os suum, et suscepit sanguinem fratris tui de manu tua. | 11. Nu derhalve zult gij gevloekt zijn op de aarde, die haren mond geopend en het bloed uws broeders ontvangen heeft uit uwe hand. |
12. Cum operatus fueris eam, non dabit tibi fructus suos: vagus et profugus eris super terram. | 12. Als gij haar bebouwen zult, zal zij aan u hare vruchten niet geven; zwerver en vluchteling zult gij zijn op de aarde. |
13. Dixitque Cain ad Dominum: Major est iniquitas mea, quam ut veniam merear. | 13. En Caïn zeide tot den Heer: Mijne ongerechtigheid is te groot, dan dat ik vergiffenis zou verdienen. |
[pagina 25]
14. Ecce ejicis me hodie a facie terrae, et a facie tua abscondar, et ero vagus et profugus in terra: omnis igitur qui invenerit me, occidet me. | 14. Zie, Gij jaagt mij heden van de aardeGa naar voetnoot9) weg en ik zal voor uw aanschijn verborgen zijnGa naar voetnoot10) en ik zal zwerver en vluchteling zijn op de aarde; ieder alzoo, die mij vindt, zal mij doodenGa naar voetnoot11). |
15. Dixitque ei Dominus: Nequaquam ita fiet: sed omnis qui occiderit Caïn, septuplum punietur. Posuitque Dominus Cain signum, ut non interficeret eum omnis, qui invenisset eum. | 15. En de Heer sprak tot hem: Geenszins zal dat geschieden, maar wie Caïn dooden zal, zevenvoudig zal hij gestraft worden. En de Heer merkte Caïn met een teeken, opdat niemand, die hem vinden mocht, hem zou dooden. |
16. Egressusque Cain a facie Domini, habitavit profugus in terra ad orientalem plagam Eden. | 16. En Caïn ging weg van het aanschijn des Heeren en woonde als vluchteling in het landGa naar voetnoot12) ten oosten van Eden. |
17. Cognovit autem Cain uxorem suam, quae concepit, et peperit Henoch, et aedificavit civitatem, vocavitque nomen ejus ex nomine filii sui, Henoch. | 17. Caïn nu bekende zijne vrouw, welke ontving en Henoch baarde; en hij bouwde eene stadGa naar voetnoot13) en noemde ze naar den naam van zijnen zoon, Henoch. |
18. Porro Henoch genuit Irad, et Irad genuit Maviael, et Maviael genuit Mathusael, et Mathusael genuit Lamech. | 18. Voorts gewon Henoch Irad en Irad gewon Maviaël en Maviaël gewon Mathusaël en Mathusaël gewon Lamech. |
19. Qui accepit duas uxores, nomen uni Ada, et nomen alteri Sella. | 19. Deze nam twee vrouwenGa naar voetnoot14), de eene genaamd Ada en de andere genaamd Sella. |
20. Genuitque Ada Jabel, qui fuit pater habitantium in tentoriis, atque pastorum. | 20. En Ada baarde Jabel, die de vader der tentbewoners en herders wasGa naar voetnoot15). |
21. Et nomen fratris ejus Jubal: ipse fuit pater canentium cithara et organo. | 21. En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader der citer- en fluitspelersGa naar voetnoot16). |
22. Sella quoque genuit Tubalcain, qui fuit malleator et faber in cuncta opera aeris et ferri. Soror vero Tubalcain, Noema. | 22. Evenzoo baarde Sella Tubalcaïn, die een hameraar en smeder was in alle werk van koper en ijzer. En de zuster van Tubalcaïn was Noëma. |
[pagina 26]
23. Dixitque Lamech uxoribus suis Adae et Sellae: Audite vocem meam uxores Lamech, auscultate sermonem meum: quoniam occidi virum in vulnus meum, et adolescentulum in livorem meum. | 23. En Lamech zeide tot zijne vrouwen Ada en Sella: Hoort mijne stem, vrouwen van Lamech, luistert naar mijn woord. Want ik heb eenen man gedood tot mijne verwonding enGa naar voetnoot17) een jongen man tot mijne kneuzingGa naar voetnoot18). |
24. Septuplum ultio dabitur de Cain: de Lamech vero septuagies septies. | 24. Zevenmaal zal Caïn gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaalGa naar voetnoot19). |
25. Cognovit quoque adhuc Adam uxorem suam: et peperit filium, vocavitque nomen ejus Seth, dicens: Posuit mihi Deus semen aliud pro Abel, quem occidit Cain. | 25. Ook Adam bekende nogmaals zijne vrouw en zij baarde eenen zoon en noemde zijnen naam Seth, zeggende: God heeft mij een ander zaad gegevenGa naar voetnoot20) voor Abel, dien Caïn gedood heeft. |
26. Sed et Seth natus est filius, quem vocavit Enos: iste coepit invocare nomen Domini. | 26. En ook aan Seth werd een zoon geboren, dien hij Enos noemde. Deze begon den naam des Heeren aan te roepenGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- Caïn beteekent: ‘verkregene’ of ‘bezitting.’
- voetnoot2)
- Abel beteekent in het Hebreeuwsch ‘ijdelheid.’ In het Assyrisch, waarmede het Hebreeuwsch nauw verwant is, beteekent Abel (Habal) ‘zoon’.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘aan het einde van dagen.’ Wellicht is het einde des jaars bedoeld, dat met den oogsttijd samenviel.
- voetnoot4)
- Volgens de meeste kerkvaders werd Abel's offer door hemelsch vuur verteerd. Omdat zijn offer van het vette, d.i. van het beste der eerstelingen, inderdaad openbaring was van zijn inwendige godvruchtige gesteltenis, daarom had God welgevallen in hem, niet in den boozen Caïn. God let vooral op het hart.
- voetnoot5)
- De zonde d.i. de zonde met hare straf.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘en naar u is hare begeerlijkheid, maar gij, beheersch haar.’ Het monster der zonde verlangt u tot zijn prooi te maken, maar bedwing hetzelve, door uwen hartstocht te onderdrukken. De toestemming in de zonde hangt dus af van 's menschen vrijen wil.
- voetnoot7)
- De barmhartige God sprak, om Caïn tot heilzame schuldbekentenis en berouw te bewegen.
- voetnoot8)
- roept tot Mij om wraak. Overeenkomstig deze zegswijze der Schriftuur draagt de zonde van vrijwilligen doodslag den naam van ‘wraakroepende’ zonde.
- voetnoot9)
- Van de bebouwde aarde in het landschap Eden.
- voetnoot10)
- Ik zal uwe bescherming missen.
- voetnoot11)
- De meening, dat er toen reeds vele afstammelingen van het eerste menschenpaar leefden, is met de Schriftuur niet in strijd. Even als de geboorte van Caïn's vrouw zie v. 17, kunnen ook andere geboorten onvermeld zijn gebleven. Maar ook, al bestonden er nog geen andere menschen, dan kon toch Caïn, aan de toekomst denkend, zoo spreken.
- voetnoot12)
- Het Hebr.: ‘woonde in het land Nod.’ Naar den gevluchten balling kreeg het land dien naam, welke ‘vlucht’ en ‘ballingschap’ beteekent.
- voetnoot13)
- Zeker eerst nadat zich zijne nakomelingschap had vermenigvuldigd.
- voetnoot14)
- Zoo verbrak het eerst een afstammeling van Caïn de oorspronkelijke eenheid des huwelijks.
- voetnoot15)
- De uitvinder van de kunst om tenten te bouwen en de eerste, die het zwervend herdersleven leidde.
- voetnoot16)
- De uitvinder der muziek op snaren- en blaasspeeltuigen.
- voetnoot17)
- en heeft hier de verklarende beteekenis van ‘te weten’ of ‘namelijk.’
- voetnoot18)
- Tot mijne verwonding, tot mijne kneuzing. Het Hebreeuwsch kan ook vertaald worden: ‘door mijne wonden, door mijne kneuzing’. Volgens de Vulgaat zegt de moordenaar, dat hij bij of tengevolge van zijne gewelddaad wonden en kneuzingen ontving. Niet onwaarschijnlijk echter bedoelt Lamech, dat hij iemand gedood heeft, door hem wonden en kneuzingen toe te brengen.
- voetnoot19)
- Dit oudste gedicht, dat onmiddellijk op de vermelding der smeedkunst volgt, is passend een lied op de uitvinding van het zwaard genoemd. Maar dat het alleen in dichterlijken vorm getuigen zou van het zelfvertrouwen, waarmee Lamech elken vijand tart, is niet aannemelijk. Na inderdaad eenen man, en wel gelijk het parallelisme of gedachtenrijm aanwijst, een jongen man gedood te hebben, beroemt zich deze zoon van Caïn de wrekers zijner bloedschuld te zullen treffen met tienmaal erger wraak dan waarmee God den moordenaar van Caïn bedreigde. En zoo sluit de geslachtslijst van het ras des eersten broedermoorders, op waardige wijze, met een moordlied.
- voetnoot20)
- Seth beteekent ‘vergoeding’. Dien naam gaf Eva met instemming van Adam. Vgl. V 3.
- voetnoot21)
- Onder Enos begon op bepaalde plaatsen en tijden de openbare en gezamenlijke Godsvereering.