De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
Caput III.
|
1. Sed et serpens erat callidior cunctis animantibus terrae quae fecerat Dominus Deus. Qui dixit ad mulierem: Cur praecepit vobis Deus ut non comederetis de omni ligno paradisi? | 1. De slangGa naar voetnoot1) nu was listiger dan alle dieren der aarde, welke de Heere God had gemaakt, en zij zeide tot de vrouw: Waarom heeft God u geboden, om niet te eten van elken boom in het paradijs? |
2. Cui respondit mulier: De fructu lignorum, quae sunt in paradiso, vescimur: | 2. De vrouw antwoordde haarGa naar voetnoot2): Van de vrucht der boomen, die in het paradijs zijn, eten wij; |
3. De fructu vero ligni, quod est in medio paradisi, praecepit nobis Deus ne comederemus: et ne tangeremus illud, ne forte moriamur. | 3. maar van de vrucht des booms, die in het midden van het paradijs is, heeft God ons geboden niet te eten en die niet aan te raken, opdat wij misschien niet sterven. |
4. Dixit autem serpens ad mulierem: Nequaquam morte moriemini. II Cor. XI 3. | 4. De slang nu zeide tot de vrouw: Geenszins zult gij den dood sterven. |
5. Scit enim Deus quod in quocumque die comederitis ex eo, aperientur oculi vestri: et eritis sicut dii, scientes bonum et malum. | 5. Want God weet, dat op den dag, waarop gij van dien boom eten zult, uwe oogen zullen opengaan, en gij zult gelijk goden zijn, kennende goed en kwaadGa naar voetnoot3). |
6. Vidit igitur mulier quod bonum esset lignum ad vescendum, et pulchrum oculis, aspectuque delectabile: et tulit de fructu illius, et comedit: deditque viro suo, qui comedit. Eccli. XXV 33; I Tim. II 14. | 6. De vrouw zag dan, dat de boom goed was om er van te eten en schoon voor de oogen en liefelijk om te aanschouwenGa naar voetnoot4) en zij nam van zijne vrucht en at en gaf er van aan haren man, die ook at. |
7. Et aperti sunt oculi amborum: cumque cognovissent se esse nudos, | 7. En geopend werden beider oogen en toen zij bemerkten dat zij naakt |
[pagina 21]
consuerunt folia ficus, et fecerunt sibi perizomata. | warenGa naar voetnoot5), hechtten zij vijgebladeren aan elkander en maakten zich schorten. |
8. Et cum audissent vocem Domini Dei deambulantis in paradiso ad auram post meridiem, abscondit se Adam et uxor ejus a facie Domini Dei in medio ligni paradisi. | 8. En als zij de stem hoorden van den Heere God, die in het paradijs wandeldeGa naar voetnoot6) bij de koelte na den middag, verborgen zich Adam en zijne vrouw voor het aangezicht van den Heere God midden tusschen het geboomte van het paradijs. |
9. Vocavitque Dominus Deus Adam, et dixit ei: Ubi es? | 9. En de Heere God riep Adam en sprak tot hem: Waar zijt gij? |
10. Qui ait: Vocem tuam audivi in paradiso: et timui, eo quod nudus essem, et abscondi me. | 10. Deze zeide: Ik hoorde uwe stem in het paradijs en ik vreesde, omdat ik naakt ben, en ik verborg mij. |
11. Cui dixit: Quis enim indicavit tibi quod nudus esses, nisi quod ex ligno de quo praeceperam tibi ne comederes, comedisti? | 11. Hij sprak tot hem: Wie toch heeft u geopenbaard, dat gij naakt zijt; is het niet, omdat gij gegeten hebt van den boom, waarvan Ik u geboden had niet te eten? |
12. Dixitque Adam: Mulier, quam dedisti mihi sociam, dedit mihi de ligno, et comedi. | 12. En Adam zeide: De vrouw, welke Gij mij tot gezellin gaaft, heeft mij van den boom gegeven en ik heb gegeten. |
13. Et dixit Dominus Deus ad mulierem: Quare hoc fecisti? Quae respondit: Serpens decepit me, et comedi. | 13. En de Heere God sprak tot de vrouw: Waarom hebt gij dat gedaan? Zij antwoordde: De slang heeft mij bedrogen en ik heb gegeten. |
14. Et ait Dominus Deus ad serpentem: Quia fecisti hoc, maledictus es inter omnia animantia, et bestias terrae: super pectus tuum gradieris, et terram comedes cunctis diebus vitae tuae. | 14. En de Heere God sprak tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij gevloektGa naar voetnoot7) onder alle dieren en beesten der aarde; op uwen buik zult gij kruipen en stof eten alle dagen uws levensGa naar voetnoot8). |
[pagina 22]
15. Inimicitias ponam inter te et mulierem, et semen tuum et semen illius: ipsa conteret caput tuum, et tu insidiaberis calcaneo ejus. | 15. Vijandschap zal Ik stellen tusschen u en de vrouw en tusschen uw zaad en haar zaad; zij zal u den kop verpletterenGa naar voetnoot9) en gij zult haar den hiel belagenGa naar voetnoot10). |
16. Mulieri quoque dixit: Multiplicabo aerumnas tuas, et conceptus tuos: in dolore paries filios, et sub viri potestate eris, et ipse dominabitur tui. I Cor. XIV 34. | 16. Ook tot de vrouw sprak Hij: Ik zal uwe moeielijkheden en uwe zwangerschappenGa naar voetnoot11) vermenigvuldigen; in smart zult gij kinderen baren en onder de macht van den man zult gij zijn en hij zal over u heerschen. |
17. Adae vero dixit: Quia audisti vocem uxoris tuae, et comedisti de ligno, ex quo praeceperam tibi, ne comederes, maledicta terra in opere tuo: in laboribus comedes ex ea cunctis diebus vitae tuae. | 17. En tot Adam sprak Hij: Omdat gij naar de stem uwer vrouw geluisterd en gegeten hebt van den boom, waarvan Ik u geboden had niet te eten, zij de aarde gevloekt in uw werkGa naar voetnoot12); in veel arbeid zult gij er van eten alle dagen uws levens. |
18. Spinas et tribulos germinabit tibi, et comedes herbam terrae. | 18. Doornen en distelen zal zij u voortbrengen en gij zult het kruid der aarde etenGa naar voetnoot13). |
19. In sudore vultus tui vesceris pane, donec revertaris in terram de qua sumptus es: quia pulvis es, et in pulverem reverteris. Ps. CII 14. | 19. In het zweet uws aanschijns zult gij het brood eten, totdat gij wederkeert tot de aarde, waaruit gij genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren. |
20. Et vocavit Adam nomen uxoris suae, Heva: eo quod mater esset cunctorum viventium. | 20. En Adam noemde den naam zijner vrouw EvaGa naar voetnoot14), omdat zij de moeder zou zijn van alle levenden. |
21. Fecit quoque Dominus Deus | 21. Ook maakte de Heere God voor |
[pagina 23]
Adae et uxori ejus tunicas pelliceas, et induit eos: | Adam en diens vrouw kleederen van vellen en bekleedde hen daarmedeGa naar voetnoot15). |
22. Et ait: Ecce Adam quasi unus ex nobis factus est, sciens bonum et malum: nunc ergo ne forte mittat manum suam, et sumat etiam de ligno vitae, et comedat, et vivat in aeternum. | 22. En Hij zeide: Zie, Adam is als een van Ons geworden, kennende het goed en het kwaadGa naar voetnoot16). Nu dan, dat hij mogelijk zijne hand niet uitsteke en ook neme van den boom des levens en ete en leve in eeuwigheid. |
23. Et emisit eum Dominus Deus de paradiso voluptatis, ut operaretur terram de qua sumptus est. | 23. En de Heere God zond hem uit het paradijs van geneugte, opdat hij de aarde zou bearbeiden, waaruit hij genomen is. |
24. Ejecitque Adam: et collocavit ante paradisum voluptatis Cherubim, et flammeum gladium, atque versatilem, ad custodiendam viam ligni vitae. | 24. En Hij dreef Adam uit en plaatste vóór het paradijs van geneugte de cherubijnen met vlammend en zwaaiend zwaard, om den weg te bewaken naar den boom des levensGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- De aan de Israëlieten bij overlevering welbekende slang, de duivel, die zich bij zijn eersten aanval op den mensch van eene slang bediende. In eene slang voer de duivel, omdat God hem niet toeliet een ander werktuig te gebruiken dan het dier, dat het meest in overeenstemming was met zijn eigen laagheid en listigheid.
- voetnoot2)
- De vrouw was niet verwonderd, wijl zij begreep, dat door middel der slang een geest tot haar sprak. Zij had echter niet moeten antwoorden. Het goddelijk gebod duldde niet, dat deszelfs billijkheid onderzocht werd. Het vorderde gehoorzaamheid.
- voetnoot3)
- De aartsleugenaar geeft hiermee te kennen, dat in vergelijking met de wijsheid, welke hun door het eten der vrucht zou geworden, hunne tegenwoordige kennis niets beteekende en zelfs de oogen van hun verstand thans nog gesloten waren. Door het eten der vrucht zouden zij in kennis de gelijken van God worden, die alles weet.
- voetnoot4)
- Liefelijk om te aanschouwen of volgens een andere vertaling van het Hebr. ‘begeerlijk om verstand te geven.’ De vrouw meende dan, dat zij waarlijk door het eten der vrucht grootere kennis zou krijgen.
- voetnoot5)
- Op wat geheel andere wijze dan zij zich hadden voorgesteld, ging het woord des duivels in vervulling! Zij hebben thans die beloofde kennis, maar tot hun ongeluk. Schaamte is hun eerste gewaarwording, wijl zij ondervinden dat tengevolge hunner ongehoorzaamheid tegen God, in hen zelven het lagere voortaan aan het hoogere de gehoorzaamheid weigert. Beroofd van de oorspronkelijke rechtvaardigheid, hebben zij de bovennatuurlijke gelijkenis Gods verloren en door de zonde in het kwaad geweten gefolterd, gevoelen zij zich gescheiden van God.
- voetnoot6)
- Een menschelijke zegswijze, waarmee de waarneembare tegenwoordigheid van den zich openbarenden God is uitgedrukt.
- voetnoot7)
- Gelijk het wapen, waarmee rechtvaardig bloed vergoten is, als moordwapen verafschuwd wordt, zoo werd de slang als werktuig des duivels gevloekt, zeker ook opdat de straf van het redelooze dier den redelijken mensch met nog grooteren schrik voor het kwaad zou vervullen. Vgl. Ex. XXI 28.
- voetnoot8)
- Wat haar vóór de inwerking des duivels van nature eigen was, werd nu tot het vloekmerk harer straf gemaakt. Langs den grond voortkruipend en in het stof haar met stof bezoedeld voedsel tot zich nemend, zóó zou zij het door God gevloekte dier zijn, dat het meest den mensch met afgrijzen vervult en voor hem het zinnebeeld is der uiterste laagheid en boosheid. Maar niet tot de slang alleen, te gelijk en veel meer tot den in de slang verscholen duivel was, gelijk uit het vervolg blijkt, Gods vonnis gericht. Onder alle schepselen zou hij het gevloekte serpent zijn, dat in al zijn doen de kruipende laagheid is en in de zonde zijn voedsel vindt.
- voetnoot9)
- Eens zal de helsche slang volkomen verwonnen worden door de vrouw, of volgens een andere lezing van den grondtekst, door het zaad der vrouw. De beteekenis blijft dezelfde. Maria en Christus, onafscheidelijk één in de vijandschap, zijn onafscheidelijk één in de zegepraal, welke de Godmensch door zich zelven en Maria, zijne onbevlekt ontvangen moeder, onafscheidelijk met en door Christus, moesten behalen.
- voetnoot10)
- Hoewel in het Hebr. hier hetzelfde werkwoord staat, dat zoo even ‘verpletteren’ vertaald werd, moest het passend, overeenkomstig de beeldspraak, in zijn andere beteekenis van belagen of ‘verwonden’ genomen worden. De voorspelling is klaar, zoo op de vervulling in de volheid der tijden gelet wordt. Het helsch serpent veroorzaakte en veroorzaakt nog zooveel doenlijk pijn aan zijn verwinnenden vijand. Lijdend en stervend heeft de Christus verwonnen en zóó verwint Hij nog in zijne Kerk.
- voetnoot11)
- Dit beteekent: uwe moeielijkheden en wel bepaaldelijk die uwer zwangerschap.
- voetnoot12)
- Op wat wijze de aarde gevloekt zal zijn, wanneer Adam haar bewerkt, verklaren de onmiddellijk volgende woorden. Vgl. II noot 17.
- voetnoot13)
- Voortaan niet meer de boomvruchten van het paradijs, maar het aanvankelijk voor de dieren bestemde kruid der aarde. Vgl. I noot 25.
- voetnoot14)
- Eva beteekent ‘leven’.
- voetnoot15)
- Voor God in zijne liefde is niets klein, omdat voor Hem in zijne almacht niets groot is.
- voetnoot16)
- Eene toespeling vol beschaming op de belofte, waarmee de duivel de menschen tot zonde bracht.
- voetnoot17)
- De cherubijnen zijn engelen van de hoogste orde. Zij verschenen in zichtbare gedaante. Zelfs het heidendom schijnt een vage herinnering aan die schrikwekkende wachters bewaard te hebben. Hiervoor pleiten de ‘Kirubi’ der Assyriërs: ontzaglijk groote gevleugelde stierbeelden met menschenhoofd, welke aan den ingang der tempels en paleizen, als heilige wachters geplaatst werden.