De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
Liber Genesis.
|
IN principio creavit Deus coelum, et terram. Ps. XXXII 6; CXXXV 5; Eccli. XVIII 1; Act. XIV 14 et XVII 24. | IN den beginneGa naar voetnoot1) schiepGa naar voetnoot2) God den hemel en de aardeGa naar voetnoot3). |
2. Terra autem erat inanis et vacua, et tenebrae erant super faciem abyssi; et Spiritus Dei ferebatur super aquas. | 2. De aarde nu was vormeloos en ledigGa naar voetnoot4) en duisternis lag op den afgrondGa naar voetnoot5) en de Geest Gods zweefde over de waterenGa naar voetnoot6). |
3. Dixitque Deus: Fiat lux. Et facta est lux. Hebr. XI 3. | 3. En God sprakGa naar voetnoot7): Het licht worde. En het licht werdGa naar voetnoot8). |
[pagina 12]
4. Et vidit Deus lucem quod esset bona: et divisit lucem a tenebris. | 4. En God zag, dat het licht goed wasGa naar voetnoot9), en Hij scheiddeGa naar voetnoot10) het licht van de duisternis. |
5. Appellavitque lucem Diem, et tenebras Noctem: factumque est vespere et mane, dies unus. | 5. En Hij noemdeGa naar voetnoot11) het licht Dag en de duisternis Nacht. En het werd avond en morgen, de eerste dagGa naar voetnoot12). |
6. Dixit quoque Deus: Fiat firmamentum in medio aquarum: et dividat aquas ab aquis. | 6. Ook sprak God: Er worde een uitspanselGa naar voetnoot13) in het midden der wateren, en het scheide wateren van wateren. |
7. Et fecit Deus firmamentum, divisitque aquas quae erant sub firmamento, ab his, quae erant super firmamentum. Et factum est ita. Ps. CXXXV 6 et CXLVIII 4; Jer. X 12 et LI 15. | 7. En God maakte het uitspansel en scheidde de wateren onder het uitspansel van de wateren boven het uitspansel. En het geschiedde zoo. |
8. Vocavitque Deus firmamentum, Coelum: et factum est vespere et mane, dies secundus. | 8. En God noemde het uitspansel Hemel. En het werd avond en morgen, de tweede dag. |
9. Dixit vero Deus: Congregentur aquae, quae sub coelo sunt, in locum unum: et appareat arida. Et factum est ita. | 9. Dan sprak God: Dat zich de wateren onder den hemel verzamelen in ééne plaats en het droge kome te voorschijn. En het geschiedde zoo. |
10. Et vocavit Deus aridam, Terram, congregationesque aquarum appellavit Maria. Et vidit Deus quod esset bonum. Job. XXXVIII 4; Ps. XXXII 7 et LXXXVIII 12 et CXXXV 6. | 10. En God noemde het droge Aarde en het verzamelde water noemde Hij Zee. En God zag, dat het goed was. |
11. Et ait: Germinet terra herbam virentem, et facientem semen, et lignum pomiferum faciens fructum juxta genus suum, cujus semen in | 11. En Hij sprak: De aarde brenge voort groenend en zaadgevend gewas en vruchtboomen, die volgens hunne soort vrucht voortbren- |
[pagina 13]
semetipso sit super terram. Et factum est ita. | gen, welker zaad daarin zij, op de aardeGa naar voetnoot14). En het geschiedde zoo. |
12. Et protulit terra herbam virentem, et facientem semen juxta genus suum, lignumque faciens fructum, et habens unumquodque sementem secundum speciem suam. Et vidit Deus quod esset bonum. | 12. En de aarde bracht voort groenend en volgens zijne soort zaadgevend gewas en boomen, die vrucht voortbrachten en, een elk, zaad hadden volgens hunne soort. En God zag, dat het goed was. |
13. Et factum est vespere et mane, dies tertius. | 13. En het werd avond en morgen, de derde dag. |
14. Dixit autem Deus: Fiant luminaria in firmamento coeli, et dividant diem ac noctem, et sint in signa et tempora, et dies et annos, Ps. CXXXV 7. | 14. God sprak nu: Dat er lichten worden aan het uitspansel des hemels en dat zij den dag en den nacht scheiden en tot teekenen zijn enGa naar voetnoot15) tot tijden en tot dagen en tot jaren, |
15. Ut luceant in firmamento coeli, et illuminent terram. Et factum est ita. | 15. opdat zij schijnen aan het uitspansel des hemels en de aarde verlichten. En het geschiedde zoo. |
16. Fecitque Deus duo luminaria magna: luminare majus, ut praeesset diei; et luminare minus, ut praeesset nocti; et stellas. | 16. En God maakte de twee groote lichtenGa naar voetnoot16), het grootere licht om den dag te beheerschen en het kleinere licht om den nacht te beheerschen, en de sterren. |
17. Et posuit eas in firmamento coeli, ut lucerent super terram, | 17. En Hij plaatste ze aan het uitspansel des hemels, opdat zij zouden schijnen over de aarde, |
18. Et praeessent diei ac nocti, et dividerent lucem ac tenebras. Et vidit Deus quod esset bonum. | 18. en den dag en den nacht beheerschen en het licht en de duisternis scheiden zouden. En God zag, dat het goed was. |
19. Et factum est vespere et mane, dies quartus. | 19. En het werd avond en morgen, de vierde dag. |
20. Dixit etiam Deus: Producant aquae reptile animae viventis, et volatile super terram sub firmamento coeli. | 20. Ook sprak God: Dat de wateren voortbrengen kruipend gedierteGa naar voetnoot17), dat leven heeft, en gevogelteGa naar voetnoot18) op de aarde onder het uitspansel des hemels. |
[pagina 14]
21. Creavitque Deus cete grandia, et omnem animam viventem atque motabilem, quam produxerant aquae in species suas, et omne volatile secundum genus suum. Et vidit Deus quod esset bonum. | 21. En God schiep de groote zeegedrochten en alle levend en zich bewegend gedierte, dat de wateren voortbrachten volgens elks soort, en alle gevogelte volgens zijne soort. En God zag, dat het goed was. |
22. Benedixitque eis, dicens: Crescite, et multiplicamini, et replete aquas maris: avesque multiplicentur super terram. | 22. En Hij zegende hen, zeggende: Wast aanGa naar voetnoot19) en vermenigvuldigt u en vervult de wateren der zee, en dat de vogelen zich vermenigvuldigen over de aarde. |
23. Et factum est vespere et mane, dies quintus. | 23. En het werd avond en morgen, de vijfde dag. |
24. Dixit quoque Deus: Producat terra animam viventem in genere suo, jumenta, et reptilia, et bestias terrae secundum species suas. Factumque est ita. | 24. Ook sprak God: De aarde brenge voort levende wezens naar hunne soort, tamme en kruipende en wilde dierenGa naar voetnoot20) der aarde volgens hunne soorten. En het geschiedde zoo. |
25. Et fecit Deus bestias terrae juxta species suas, et jumenta, et omne reptile terrae in genere suo. Et vidit Deus quod esset bonum, | 25. En God maakte de wilde dieren der aarde volgens hunne soorten en de tamme dieren en al het kruipend gedierte der aarde volgens hunne soortGa naar voetnoot21). En God zag, dat het goed was, |
26. Et ait: Faciamus hominem ad imaginem, et similitudinem nostram: et praesit piscibus maris, et volatilibus coeli, et bestiis, universaeque terrae, omnique reptili, quod movetur in terra. Infr. V 1 et IX 6; I Cor. XI 7; Col. III 10. | 26. en Hij sprakGa naar voetnoot22): Laat Ons den mensch maken naar ons beeld en gelijkenis, en dat hij heerschappij voere over de visschen der zee en over de vogelen des hemels en over de wilde dieren en over de geheele aarde en over al het kruipend gedierte, dat zich beweegt op de aarde. |
27. Et creavit Deus hominem ad imaginem suam; ad imaginem Dei creavit illum, masculum et feminam creavit eos. Sap. II 23; Eccli. XVII 1; Matth. XIX 4. | 27. En God schiep den mensch naar zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. |
[pagina 15]
28. Benedixitque illis Deus, et ait: Crescite et multiplicamini, et replete terram, et subjicite eam, et dominamini piscibus maris, et volatilibus coeli, et universis animantibus, quae moventur super terram. Infr. VIII 17 et IX 1. | 28. En God zegende hen en zeide: Wast aanGa naar voetnoot23) en vermenigvuldigt u en vervult de aarde en onderwerpt ze aan u en heerscht over de visschen der zee en over de vogelen des hemels en over alle dieren, welke zich bewegen op de aarde. |
29. Dixitque Deus: Ecce dedi vobis omnem herbam afferentem semen super terram, et universa ligna quae habent in semetipsis sementem generis sui, ut sint vobis in escam: | 29. En God sprak: Ziet, Ik heb u gegeven alle zaaddragend gewas op de aarde en alle boomen, die in zich zaad van hunne soort hebben, opdat zij aan u strekken tot voedselGa naar voetnoot24), |
30. Et cunctis animantibus terrae, omnique volucri coeli, et universis quae moventur in terra, et in quibus est anima vivens, ut habeant ad vescendum. Et factum est ita. | 30. en aan alle dieren der aarde en aan al het gevogelte des hemels en aan alles wat zich beweegt op de aarde en leven heeftGa naar voetnoot25), opdat zij te eten hebben. En het geschiedde zoo. |
31. Viditque Deus cuncta quae fecerat: et erant valde bona. Et factum est vespere et mane, dies sextus. Eccli. XXXIX 21. | 31. En God zag alles, wat Hij gemaakt had, en het was zeer goed. En het werd avond en morgen, de zesde dag. |
- voetnoot1)
- Vóór de schepping bestond er geen tijd. Toen de wereld begon, nam te gelijk met haar ook de tijd een aanvang.
- voetnoot2)
- Scheppen is die daad van God, waardoor Hij aan iets, dat te voren niet bestond, het bestaan geeft, het door zijnen wil uit het niet te voorschijn roept.
- voetnoot3)
- Deze twee woorden hemel en aarde beteekenen te zamen het gansch heelal. Hemel heeft hier niet den beperkten zin gelijk in v. 8, maar omvat dat alles, wat niet tot de eigenlijke aarde gerekend wordt, alzoo de onmetelijke ruimte boven het uitspansel, waarin op den vierden dag zon, maan en sterren hunne banen begonnen, en het verblijf der engelen en zaligen. Van den eigenlijken hemel en de engelen, die eveneens in den beginne geschapen werden, is verder geen sprake. Ook aarde heeft hier een ongewone beteekenis. Het is geheel onze aardbol, maar nog in zijn oorspronkelijken woesten toestand. Zie v. 2.
- voetnoot4)
- Ongescheiden en ongeordend waren nog de grondstoffen van alles en derhalve had nog de aarde in haren chaotischen staat geene planten, boomen of andere schepselen.
- voetnoot5)
- Bij alle gemis aan licht geleek de wereld een afgrond, een bare zee in volslagene duisternis.
- voetnoot6)
- Zoo deed Hij, ten einde de grondstoffen der wereld tot ontwikkeling te brengen, aan dezelve leven en vorming te geven. Zeer schoon drukt dit de grondtekst uit, door deze werking van den Geest Gods aan te duiden met een woord, dat aan den vogel herinnert, die broedend de vleugelen over het nest houdt uitgebreid, om in de eieren het leven op te wekken en te ontwikkelen.
- voetnoot7)
- Na de eigenlijke schepping van het heelal uit niets volgt nu de vorming van al het geschapene, ook wel tweede schepping genoemd, in zes dagen, welke door vele nieuwere schriftverklaarders als groote tijdperken, door de ouden meest als gewone dagen beschouwd worden. Anderen nemen, met een beroep op den H. Augustinus, die dagen als gezichtspunten. Volgens hen geeft Moses het scheppingswerk in de door hem beschreven orde alleen te denken: brengt hij het, zonder juist de tijdsorde te volgen, tot zekere klassen van werken terug.
- voetnoot8)
- Dat de verbindingen der grondstoffen, waaruit de wereld bestond, op Gods bevel het licht tot ontwikkeling konden brengen, wordt door de natuurwetenschap duidelijk aangetoond.
- voetnoot9)
- Met zijnen wil alleen schiep God alles en wat Hij schiep, was goed in dien zin, dat het volkomen beantwoordde aan het doel, waartoe het door God bestemd werd. Als dan de Schriftuur zegt, dat God sprak of dat Hij zijn werk goedkeurde, tracht zij met dergelijke zegswijzen de onuitsprekelijke daden Gods in menschelijke taal uit te spreken en voor ons te verduidelijken.
- voetnoot10)
- Hij bracht teweeg, dat licht en duisternis, dag en nacht elkander afwisselend zouden opvolgen.
- voetnoot11)
- God gaf aan licht en duisternis onderscheiden natuur en hoedanigheden, waarom ook de tijd van licht en duisternis verschillend genoemd moest worden. Te gelijk bevestigt deze zegswijze nadrukkelijk Gods oppergebied over zijn werk, wijl het geven van den naam bij de Oosterlingen als teeken gold van gezag en heerschappij.
- voetnoot12)
- Het woord dag heeft in het Hebreeuwsch, evenals in onze taal, ook de figuurlijke beteekenis van tijd en tijdperk. Reeds de H. Augustinus verklaarde, dat het moeielijk, ja onmogelijk is hier met zekerheid de juiste beteekenis te geven.
- voetnoot13)
- Het uitspansel is onze dampkring, die door zijne drukking en spankracht het water op aarde omlaag, het water der wolken omhoog houdt, en zoo water van water scheidt.
- voetnoot14)
- De grondtekst spreekt van gras, zaadgevende kruiden en vruchtboomen, die zaaddragende vrucht volgens hunne soort voortbrengen. Geheel de plantenwereld is in die drie benamingen aangeduid. De toevoeging op de aarde wijst de plaats aan, waar de grasgewassen (de cryptogamen of bedekt bloeiende planten), de hoogere plantensoorten (de phanerogamen of zichtbaar bloeiende planten) en de boomen zullen leven en tieren.
- voetnoot15)
- en staat hier verklarender wijze. Die lichten, zon en maan, zouden teekenen zijn ter bepaling der jaargetijden, der dagen en jaren.
- voetnoot16)
- Hij maakte ze uit de reeds vroeger geschapen grondstoffen. Met recht heeten zon en maan de groote lichten, want hoewel de maan veel kleiner is dan de planeten en ook de zon in grootte door vele sterren overtroffen wordt, voor ons op aarde zijn zij de groote lichten. Moses nu sprak op de gewone wijze en had niet in het minst de bedoeling onze wetenschappelijke kennis aangaande de hemellichamen te vermeerderen.
- voetnoot17)
- Hier zijn in het algemeen de visschen bedoeld, die ook kruipend heeten, wijl zij zich zonder voeten voortbewegen.
- voetnoot18)
- Dat ook de vogelen uit het water hunnen oorsprong hebben, zegt de grond. tekst niet of althans niet zoo duidelijk-
- voetnoot19)
- In het Hebreeuwsch: ‘Weest vruchtbaar.’
- voetnoot20)
- De tamme en wilde viervoetige dieren zijn bedoeld.
- voetnoot21)
- De Vulgaat bezigt bij het scheppingsverhaal van de dieren en boomen en planten meermalen de woorden genus en species. Evenwel is hierbij van de wetenschappelijke onderscheiding in geslachten en soorten geen sprake. Waar die twee woorden door elkander gebruikt worden, heeft de grondtekst altijd een en hetzelfde woord. Moses wilde alleen leeren, dat zich de velerlei soorten van schepselen der planten- en dierenwereld in andere wezens van eigen soort zullen voortplanten, door de ingeschapen kracht van God andere soortgelijke wezens moeten voortbrengen.
- voetnoot22)
- Geheel anders in toon en vorm dan bij de vorige scheppingen is hier de taal van God, nu het pronkstuk der geheele schepping, de mensch, door zijn redelijke ziel het beeld en de gelijkenis Gods, geschapen gaat worden. Het is alsof de drie Personen der allerheiligste Drieëenheid, welke door de woorden laat Ons en naar ons beeld worden aangeduid, vooraf onderling raadplegen.
- voetnoot23)
- Zie noot 19.
- voetnoot24)
- Van het vleesch der dieren als menschelijk voedsel spreekt eerst IX 3.
- voetnoot25)
- De grondtekst wijst hier aan de dieren hun bepaald voedsel toe, te weten het groene kruid des velds, terwijl in v. 29 alleen het voedsel der menschen is aangewezen.