de hoovaardij der menschen bij Babel's torenbouw verwarde God de taal en verstrooide Hij hen over de aarde.
5. De geslachten van Sem XI 10-26. Met uitsluiting van alle andere geslachten vindt hier alleen die nakomelingschap van Sem vermelding, welke in rechte lijn afdaalt tot Thare, den vader van Abraham.
6. De geslachten van Thare XI 27 - XXV 11. Deze afdeeling geeft de levensgeschiedenis van Abraham, die door God geroepen, uit Chaldea naar Chanaän trekt, waar God hem den stamvader maakt van het toekomstig bondsvolk.
7. De geslachten van Ismaël XXV 12-18. Alvorens deze zoon van Abraham, niet de erfzoon, uit de geschiedenis verdwijnt, worden hier in het kort de uit hem gesproten volken opgeteld.
8. De geslachten van Isaäc XXV 19 - XXXV 29. Onder dien titel is hoofdzakelijk de geschiedenis van Isaäc's zonen, Esau en Jacob, begrepen.
9. De geslachten van Esau XXXVI 1-43. De historische ontwikkeling van Esau tot het volk der Edomieten is hier beschreven. Daarbij werd ingelascht de geslachtsgeschiedenis der Horreërs op Seïr's gebergte, waar zich Esau met zijne nakomelingschap, gescheiden van het volk Gods, vestigde.
10. De geslachten van Jacob XXXVII 2 - L 26. Deze laatste afdeeling geeft Jacob's geschiedenis in zijne zonen en eindigt met zijn dood en den dood van Joseph.
Zoo dan gaat de verhaler geleidelijk en in rechte lijn voorwaarts van Adam tot Abraham en diens uitverkoren geslacht, en heeft hij kennelijk altijd het ééne doel voor oogen, om Israël's ontwikkelingsgeschiedenis te boek te stellen. Omvat ook zijn verhaal in den aanvang hemel en aarde en geheel de menschheid, het is geheel overeenkomstig dat doel. Zonder de kennis toch van God, den Schepper van alles, kon Israël niet weten, in wat verhouding het tot dien Schepper en tot het heelal stond, en zoo het niet van paradijs en zondeval en toekomstigen Verlosser gehoord had, zou het onmogelijk zijne waardigheid van volk Gods gewaardeerd, zich zelf begrepen hebben. Ook moest de gemeenschappelijke oorsprong met heel de menschheid en de bijzondere verwantschap met enkele volken in het licht gesteld worden, ten einde Israël volgens die wetenschap zijn gedrag zou regelen. Zoo schemert dan reeds, zelfs waar alles nog wereldgeschiedenis is, dat ééne doel door, wat echter eerst zonneklaar uitschijnt, waar Abraham's familiegeschiedenis begint.
Hetgeen tegen Moses als schrijver wordt ingebracht, is in de algemeene inleiding aangestipt. Niettemin worde nog even de aandacht gevestigd op het gebruik der Godsnamen Elohim en Jehova, welke in de Vulgaat geregeld vertaald zijn: Elohim met Deus en Jehova met Dominus. Waarom nu in enkele verhalen (bijv. in het scheppingsverhaal I en II) alleen Elohim, in andere verhalen (zie bijv. in Abraham's geschiedenis XII-XIII) nergens Elohim maar Jehova, waarom in de meeste verhalen nu Elohim dan Jehova, of ook wel Jehova Elohim (bijv. II 4-22) als naam van God voorkomt, die vraag vindt haar antwoord in een andere vraag: waarom ook door ons de Zoon Gods nu eens Heer, dan wederom Heiland of wel Heer en Heiland genoemd wordt. Voorzeker hebben Elohim en Jehova hun eigen beteekenis en wordt daarom meermalen nu deze dan