| |
| |
| |
De boeken van Moses.
Vertaald en met Aanteekeningen voorzien door P.L. Dessens,
Professor in het Seminarie te Warmond.
| |
| |
| |
Inleiding op den Pentateuch.
De vijf Boeken van Moses vormen te zamen onder de benaming van Thora of Pentateuch één geheel. Zij omvatten het tijdperk van de schepping der wereld tot den dood van Moses en geven hoofdzakelijk de wordingsgeschiedenis van het volk Israël. Met de historie der eerste menschengeslachten en der stamvaders van genoemd volk wordt in het eerste Boek dat Koninkrijk Gods voorbereid, welks stichting en regeling den inhoud der andere Boeken uitmaken. Van de eigenlijke stichting verhaalt het tweede Boek, waar ook de uitvaardiging van de grondwet en van andere voorname wetten, alsook de instelling van den eeredienst is beschreven, terwijl in het derde en vierde de overige wetten voor het godsdienstig en burgerlijk leven worden afgekondigd, hetgeen echter altijd op zulk eene wijze geschiedt, dat wetgeving en geschiedenis elkander aanvullen en als dooreen zijn gevlochten. Het vijfde Boek eindelijk is meerendeels herhaling van wat reeds werd opgeteekend en heeft vooral ten doel de getrouwheid aan den Goddelijken Koning en den eerbied voor zijne wet in te scherpen. En zoo zijn die vijf Boeken te zamen inderdaad één afgesloten geheel. Het Boek Genesis is de noodzakelijke inleiding tot de drie volgende Boeken Exodus, Leviticus en Numeri, wier natuurlijk besluit Deuteronomium is.
| |
| |
Het was Moses niet te doen, om met louter natuurlijke kennis zijn volk te verrijken. Niet eens geheel de geschiedenis van Israël en veel minder nog de gansche wereldgeschiedenis, maar de geschiedenis van den godsdienst werd door hem te boek gesteld. Moses is de schrijver van Gods Openbaring. Zou het dan verkeerd zijn zich over den Pentateuchschrijver te ergeren, omdat hij aanzienlijke tijdruimten in Israël's historie, bijv. de eeuwen der Egyptische dienstbaarheid, slechts even aanstipt, of acht en dertig jaren van het woestijnleven nagenoeg niet bespreekt, even verkeerd zou het zijn in zijne geschriften de beslissing te willen vinden van wetenschappelijke vraagstukken, aan welker oplossing hij niet heeft gedacht. Wel zeker geeft de Pentateuch veel meer nog dan de geschiedenis van Gods Openbaring. Ook de ongewijde wetenschappen zooals aard- en aardrijkskunde, natuur- en volkenkunde hebben er hun deel, en waar Moses het gebied der menschelijke kennis betreedt, ook daar kan hij, door God op bovennatuurlijke wijze verlicht en bestierd, niet gefaald hebben. Maar iets anders is het, niet in strijd met de wetenschap te spreken, iets anders op die wetenschap het volle licht te doen schijnen. Klaarblijkelijk lag dat laatste niet in de plannen van God noch in de bedoeling van Moses. Midden tusschen zijn volk moest zich Moses naar aller begrip en spraakgebruik schikken en zóó in bevattelijke taal 's Heeren wil en wet en wonderdaden beschrijven. En hiermede is reeds voldoende verklaring gegeven, waarom de inhoud van den Pentateuch voor de menschelijke wetenschap soms duister is of zelfs met haar in strijd kan schijnen.
Bovendien zij wel opgemerkt, dat in den loop der tijden aan den oorspronkelijken tekst der bijbelboeken op velerlei wijze schade is toegebracht. Hebben wij ook door de onfeilbare voorlichting der Kerk, waarmede de bevindingen der tekstcritiek overeenstemmen, volkomen zekerheid, dat de H. Schriftuur, niet alleen in de geopenbaarde geloofs- en zedenleer maar ook in het overige, zakelijk ongeschonden is gebleven: het staat te gelijk vast, dat de oude handschriften in sommige punten van ondergeschikt belang hun oorspronkelijke zuiverheid min of meer hebben ingeboet en ten gevolge van latere tekstwijziging een enkele maal in schijnbare tegenspraak met de menschelijke kennis kunnen komen. God had gewis door een wonder zijner almacht kunnen bewerken, dat ook het minste en geringste in de H. Schrift zonder eenige verandering ware gebleven, maar God heeft dat wonder niet gedaan.
Dit nu moet altijd, maar vooral waar het de bijbelsche tijdrekening geldt, in het oog worden gehouden. Tot hiertoe, en wij komen thans bepaaldelijk op den Pentateuch terug, heeft die tijdrekening, bijzonderlijk tot aan Abraham's geboorte, groote bezwaren. Wel wordt in twee geslachtslijsten de tijd van Adam tot Abraham nauwkeurig aangegeven, althans zoo niet verscheidene tusschengeboorten zijn overgeslagen. Want ook dit blijft mogelijk, dat in die stamlijsten eenige personen opzettelijk verzwegen werden op eenzelfde wijze, als zulks, gelijk bekend is, in de stamlijst des Heeren bij Matthaeus gebeurde. En zoo zou bijv. het bericht, dat Heber, toen hij vier en dertig jaren oud was, Phaleg gewon, naar Hebreeuwschen spreektrant de beteekenis kunnen hebben, dat Heber op dien leeftijd, door de geboorte van een zijner
| |
| |
kinderen, in rechte lijn stamvader van Phaleg werd. Maar deze nieuwere en ongewone opvatting nog buiten beschouwing gelaten, zijn de bezwaren der tijdrekening, zelfs waar de tijdsopgave in onze twee stamlijsten zoo eenvoudig schijnt, inderdaad onoverkomelijk. Immers die tijdsopgave is in grondtekst en oudste vertalingen verschillend. Volgens den Hebreeuwschen tekst en de Vulgaat had de zondvloed plaats in het jaar 1656 na de schepping der wereld en werd Abraham, gesteld dat bij zijne geboorte Thare honderd dertig jaren telde, ruim drie en een halve eeuw later, in het jaar 2009 geboren. Maar de oude Septuagint of vertaling der Zeventigen verlengt het tijdvak tot den zondvloed met ongeveer zes eeuwen en het tijdvak van den zondvloed tot Abraham met achthonderd en tachtig jaren, terwijl wederom de Samaritaansche Pentateuch in zijne telling, van beide, grondtekst en Septuagint, verschilt. Welke nu van die drie lezingen de ware is, kan slechts gegist en vermoed worden. Veelal wordt de Hebreeuwsche tekst voor eerstgenoemd tijdperk gevolgd, maar niet voor het tweede, dat naar veler meening veel te kort is berekend. Derhalve hebben de oudheidkundigen ruim veld, wanneer zij op grond hunner nasporingen een grooter getal van eeuwen tusschen den zondvloed en Abraham vermoeden.
Alvorens hiermede te eindigen, zij het nog eens herhaald, dat die onzekerheid in de bijbelsche tijdrekening ons niet moet verwonderen. Wat is begrijpelijker, dan dat bij het veelvuldig afschrijven van den bijbeltekst vooral in de cijfers eenige verandering gebracht werd. En God was niet verplicht, om door een voortdurend wonder hiertegen te waken. Want die jaartallen raken het wezen der geopenbaarde geloofs- en zedenleer niet en behooren tot de minst belangrijke gedeelten van den gewijden tekst. Al weten wij niet meer, hoeveel tijd er sedert den zondvloed verloopen is, daardoor wordt onze zaligheid niet in gevaar gebracht.
Dat de Boeken van Moses met recht zoo heeten, wordt buiten de Kerk tegenwoordig door velen geloochend. Tegen de onafgebroken overlevering van Christenen en Joden verhief zich bijzonder in deze eeuw de tegenspraak van het altoos verder protesteerend Protestantisme. Met groot vertoon van belezenheid en geleerdheid zijn tal van redenen aangevoerd ten bewijze, dat de Boeken van Moses uit velerlei bestanddeelen van verschillende herkomst samengesteld en deels onder koning Josias, deels onder Esdras verzameld en geordend zijn. Als akten dier late geboorte moeten de andere heilige Schriften dienst doen. Uit de historische en profetische Boeken van Israël zou blijken, dat de meeste Mosaïsche voorschriften aangaande het ééne heiligdom, aangaande de offers en feesten en priesters en levieten niet dan vele eeuwen na Moses in werking kwamen. Daargelaten nog de willekeur, waarmede te dezer zake het getuigenis dier Boeken nu eens aangenomen, dan weer verworpen wordt, zij er alleen aan herinnerd, dat wettelijke voorschriften zeer gemakkelijk sedert lang kunnen bestaan, al wordt in de latere historie van het onderhouden dier voorschriften geen melding gemaakt en geen teeken gevonden. Toch moet bij deze bewijsvoering het tegendeel als onomstootelijk gelden.
| |
| |
Wat de eerstgemelde bewering betreft, dat de Pentateuch uit velerlei oorkonden van verschillende tijden bestaan zou, zij is in zooverre aannemelijk, dat Moses bij het samenstellen van Genesis schriftelijke bescheiden van de voorvaderen gebruikt kan hebben, dat hij uit de overlevering bijv. de verschillende stamlijsten kende en deze overeenkomstig Gods bovennatuurlijke ingeving heeft te boek gesteld. Maar in bedoelde bewering is van zulk eene gematigdheid schijn noch schaduw. Met verwijzing naar Exod. VI 3 wordt op het eigenaardig gebruik der Godsnamen Elohim en Jahve of Jehova gewezen, waarna de gevolgtrekking komt, dat het Boek Genesis uit veelsoortige berichten van oudere Elohim-schrijvers en jongere Jahve-schrijvers is samengesteld. Hetzelfde wordt dan verder van de overige Boeken eerst als waarschijnlijk, welhaast als zeker gezegd. De meening nu, dat Jahve een latere Godsnaam is, steunt alleen op een verkeerd begrip van Exod. VI 3. Ook heeft het eigenaardig gebruik dier Godsnamen hoegenaamd geene bewijskracht, wijl reeds in Genesis die namen zeer dikwijls dooreen of aan elkaar gekoppeld in hetzelfde verhaal voorkomen. Daarenboven mocht Moses, die beide namen kende, ze naar verkiezing gebruiken. Als tweede hoofdbewijs voor de meerderheid van Pentateuchschrijvers gelden de zoogenaamde herhalingen en tegenstrijdigheden. Hier kan om de aanteekeningen der bijbelvertaling het antwoord nog korter zijn. De bewering, dat de Pentateuch in herhalingen en wel in tegenstrijdige herhalingen vervalt, berust op eene misduiding van den breeden oosterschen verhaaltrant en op de hebbelijkheid om aanvullende berichten aanstonds als andersoortig en tegenstrijdig te doodverven. Die tegenstrijdigheden bestaan niet. Zoo heet bijv. een eerste en zeer in het oog vallende tegenstrijdigheid Gen. II 4, waar een tweede scheppingsverhaal zou beginnen. Meer dan lange redeneering zal daar aandachtige lezing de ongegrondheid der beschuldiging duidelijk maken.
Komen wij nu ten slotte tot de redenen, waarom de Boeken van Moses met recht hunnen naam voeren. Velerlei zijn die redenen en ze worden hier slechts in het kort aangestipt.
Dat de Pentateuch door Moses geschreven is, getuigt allereerst de Pentateuch zelf. Tot vier malen gebeurt dit: in Exodus (XVII 14; XXIV 4; XXXIV 27) en Numeri (XXXIII 2) en ten overvloede prijkt in Deuteronomium (XXXI 9, 24, 25) een zoo duidelijke verklaring, dat ze Moses' handteekening aan het einde van heel het werk genoemd mag worden. En bij nader onderzoek verdient dat getuigenis ook geloof. Niet alleen toch vormen de vijf Boeken, gelijk gezegd is, één afgesloten geheel, maar bovendien hangt in elk afzonderlijk Boek alles zoo innig samen, sluit alles zoo vast aaneen, dat gebeurtenis en geloofsleer, verhaal en wet onmogelijk van elkander te scheiden zijn.
Zulk een voortreffelijke eenheid van inhoud nu is met eene samenstelling door velen onbestaanbaar en wijst op een eenigen schrijver. En die schrijver moet ten tijde van Moses geleefd hebben. In verscheidene woorden en woordvormen bewaarde de Pentateuch de merken eener oudheid, die eenig is. Ook herinnert het gebruik van Egyptische woorden aan den leeftijd van Moses. Maar vooral verdient te dezer zake onze
| |
| |
aandacht de juiste beschrijving van lang verdwenen toestanden, het nauwkeurig verhaal van lang vergeten gebeurtenissen, voor wier vroegere werkelijkheid de hedendaagsche oudheidkunde in tal van ontdekkingen getuigenis aflegt. En hiermede is niet alles gezegd. Want bij ernstige lezing blijkt klaar, dat de Pentateuchschrijver van afkomst en godsdienst Hebreër, door opvoeding en tijdelijk verblijf Egyptenaar was; dat hij den uittocht uit Egypte, de omzwerving door de woestijn medemaakte en vóór de verovering van Kanaän zijn geschiedverhaal opstelde; dat hij geen verzamelaar van vroegere wetten was, maar als wetgever bij uitnemendheid is opgetreden; kortom, dat hij Moses geweest moet zijn en de Pentateuch op hem gelijkt als het kind op zijn vader.
Na den Pentateuch komt als een wolk van getuigen door alle eeuwen van het Israëlietische volksbestaan de lange reeks der andere heilige Schriften. In velerlei aanhalingen en toespelingen veronderstellen zij alle de Thora als het heilig Boek, dat door Moses geschreven werd en met goddelijk gezag godsdienst, staat en volkszeden regelt. Ware nu de Pentateuch niet uit de hand van Moses ontvangen, dan zou dus hun inhoud onverklaarbaar, hun bestaan zelfs onmogelijk zijn. Dan moesten immers, wat monsterachtige veronderstelling, zoovele geschriften van zooveel verschillende, door eeuwen van elkander gescheidene schrijvers, alle of onecht of vervalscht zijn.
Zeker is het mogelijk, dat een volk door bedriegers misleid wordt en zijn getuigenis derhalve niet ontvankelijk is. Maar waar oud Israël sedert de vroegste tijden aan Moses den Pentateuch toekent, gaat het niet aan om van bedrog te spreken. Want dit getuigenis betreft geen bloot wijsgeerig of dichterlijk geschrift, welks bestaan en oorsprong aan de belangstelling der groote menigte gemakkelijk ontglipt, maar een echt volksboek en wetboek, waarop in het godsdienstig en burgerlijk leven een ieder het oog gericht hield. Evenmin betreft dat getuigenis een soort van Koran, die den hartstocht vleit en het verstand zelfs van de besten verduistert, maar het geldt den Pentateuch met zijn zware eischen en lastige verplichtingen, met zijn harde wetten, strenge strafverordeningen en grievende herinneringen. Voorwaar te dezer zake is dan Israël wel een eerbiedwaardig, geen afwijsbaar getuige. Wie zulk een getuigenis verwerpt, moet alle menschelijke zekerheid en te gelijk zijn redelijk verstand verloochenen.
Nog een enkel getuige worde gehoord, al kan hij ook door adel van geboorte en geestesgaven niet in de schaduw van Israël staan. Het Samaritaansche volk, dat zich, na de vernietiging van het rijk der tien stammen door Assyrië, in het ontvolkte land vestigde; dat de Joden na den terugkeer uit de Babylonische gevangenschap haatte, hunne heilige schriften in het algemeen verwierp en Esdras een leugenaar noemde; dat zeldzame volk houdt den Pentateuch voor heilig, en Moses als den schrijver erkennend, bevestigt het zoo allernadrukkelijkst het getuigenis van zijn doodsvijand en de hooge oudheid der overlevering.
Maar meer dan bloot menschelijk is de zekerheid, welke ons werd gegeven. Wat tot hiertoe gezegd werd, bewijst ongetwijfeld de redelijkheid onzer overtuiging. Die overtuiging echter steunt niet op het getuigenis van den Pentateuch noch op het gezag der Synagoog, maar
| |
| |
op het getuigenis en het gezag der Kerk. Van hare majesteit komt onze zekerheid. Omdat de Kerk van Christus als de eerste Boeken van het Oud Testament de vijf Boeken van Moses noemt, daarom zijn wij zeker met de zekerheid des geloofs, dat de Pentateuch onder goddelijke ingeving geschreven is, en omdat zij ons, in de Schriften van het Nieuw Testament, met de woorden van Christus en van zijne apostelen, Moses als den schrijver dier Boeken aanwijst, daarom kunnen wij hun ontstaan aan een ander dan aan Moses niet toeschrijven zonder letsel des geloofs.
|
|