vazendecorateurs. In dl. I, p. 82 en in zijn Skizzenbuch Griechischer Meister, p. 10, verdedigt hij dit standpunt op de volgende gronden.
1. | Gebroken vazen werden in de Oudheid alleen met krammen gerepareerd. Deze herstellingen zijn zoo slecht, dat geen op dergelijke wijze in elkaar gezette vaas vloeistoffen kan bevatten, omdat deze door de naden zouden wegvloeien. |
2. | Geconserveerde vazen vertoonen nooit sporen van gebruik, zooals afslijting. |
3. | Reichhold vindt geen enkele vaas waterdicht. |
4. | Reichhold zegt, dat de ooren te zwak zijn om gevulde vazen te hanteeren en de voeten niet sterk genoeg om deze te dragen. |
Bij de beoordeeling van R.'s standpunt moet in het oog gehouden worden, dat hij alleen denkt aan mooie zwart- en roodfigurige Attische vazen en al de overige, de meerderheid van het geconserveerde materiaal, uitschakelt. Om bij de Attische vazen te blijven, waar is de grens te trekken? Welke vaas is volgens de maatstaf der Ouden te mooi geweest om te gebruiken?
Voor andere vazen wordt R.'s standpunt voor zoover mij bekend, alleen door Wilisch, Die Korinthische Terrakotta Industrie, voor Korinthische vazen verdedigd.
Bij een beoordeeling van R.'s eerste argument moet worden gewezen op een, sedert door E. Pottier, Cat. d. Vases peints du Louvre, dl. 3, p. VIII, ad p. 610, in zijn publicaties naar voren gebrachte passage van den scholiast van Aristophanes' Vespae, 924, waarin wordt gezegd, dat men de naden der hydriae dichtte met latype.
Pottier vertaalt dat woord met ‘gips’; in elk geval wijst het op een stof, die de steenhouwer gebruikte. Nu zijn veel Grieksche marmerwerken samengesteld uit verscheidene stukken, die met een kleefstof aan elkander werden geplakt. Deze stof onderscheidt zich nauwelijks van witte stof. Ik veronderstel, dat die van de vazen is afgewasschen bij het reinigen. Als voorbeeld voor antieke restauraties worden genoemd een schaal in het Piersonmus. (Jacobsthal, Göttinger Vasen, p. 17) en een stamnos, waarin een stuk van een schaal door Douris is ingezet (Vaticaan, Hlb. 3e ed. nr. 313).
Uit de poreusheid kan niet worden afgeleid, dat de vazen niet werden gebruikt, want dan zou dat ook voor de wijnamphorae gelden. Bovendien is poreusheid in een warm klimaat gewenscht, om de temperatuur van de vloeistof laag te houden. Verder was de zwarte beschildering een voortreffelijk middel daartegen, vandaar dat steeds grootere deelen der vaas daarmede werden bedekt.
Reichholds opvatting wat betreft de weinige soliditeit wordt weerlegd door de ervaringen van Miss Richter, dir. v.h. Metrop. Mus. New York, die zelf Grieksche vazen in een pottenbakkersatelier is gaan maken en die juist tot het resultaat (vgl. haar craft of Athenian Pottery) komt dat zij niet broozer zijn dan ons aardewerk of glas. Zij heeft bovendien op allerlei vazen sporen van afslijting gevonden. Schefold, Untersuchungen ùber Kertsche Vazen heeft zulke sporen van aantasting ook vastgesteld op de beschildering van pyxiden, een gevolg van de ontbinding der vethoudende bestanddeelen, die daarin waren bewaard.