Het zogenaamde tempelopschrift EI te Delphi
door Dr. J.D. Meerwaldt.
In het eerste gedeelte van zijn lezing geeft spr. een overzicht van de antieke en de moderne verklaringen. De enige der bij Plutarchus voorgedragen hypothesen, waarbij men ook in nieuwere tijd nog heeft aangeknoopt, is die, volgens welke de boven de tempelingang hangende E (uitspr. ει) een antwoord bevatte op het daarnaast hangend opschrift ΓΝΩΘΙ ΣΕΑΥΤΟΝ. Dit laatste zou volgens Plutarchus' laatsten woordvoerder in zijn bekende dialoog bij wijze van groet door den God tot den mens zijn gericht. Door inkeer tot zichzelf zou deze dan zijn eigen slechts worden-en-vergaan erkennen en met heilig ontzag zou hij daarop de groet van zijn God beantwoorden met: ‘Gij zijt’.
Diegene van de moderne interpretaties, waarvoor Plutarchus het uitgangspunt is, hebben dit gemeen, dat zij evenals bij alle overige Delphische spreuken zo ook bij E(I) den témpelbezoeker nemen als dengene, die wordt toegesproken. Zij lopen echter alle dood. ‘Gij zijt’ als opwekking tot redelijk-zedelijk zelfbewustzijn is louter product van inlegkunde. ‘Hij sprak (als volgt)’ is in strijd met het Gr. idioom, dat geen inleidend ἦ kent; bovendien staat de uitspr. ει door tempeltraditie vast. ‘Kom binnen’ verbreekt alle verband met het overige en is daarenboven in strijd met het normaal gebruik van ἰέναι. De enige betrouwbare verklaringsmethode is die, welke uitgaat van het feitelijk gegeven: een E vormig gewijd voorwerp uit oude tijden, oorspronkelijk van hout. Dat het een door den uitvinder gewijde balanos-sleutel (F) zou zijn geweest, zoals wel is verondersteld, kan reeds om de vaststaande vorm niet juist zijn. Ongetwijfeld is de juiste richting aangewezen door hen, die het gewijde en later als E opgevatte voorwerp naar vorm en betekenis hebben ondergebracht bij een vooral in het Oosten frequent type van een drietal horizontaal verbonden uitsteeksels, dat naar gedaante en bizondere opvatting variërend steeds bedoeld is als symbool van het goddelijke en heilige.
In het tweede gedeelte tracht spr. de oorsprong aan te wijzen van Plutarchus' merkwaardig gezochte verklaringspoging. Diens betoog vertoont een drietal eigenaardigheden: 1o. afwisseling van de toegesproken personen, 2o. een expliciet citeren van Heraclitus voorzover deze bruikbaar is, 3o een bedekt persifleren van dezen zelfden wijsgeer voorzover hij onbruikbaar is. Beschouwt men deze drie eigenaardigheden zowel in onderling verband als met betrekking tot de ons bewaarde gegevens omtrent de leer van Heraclitus, dan wordt het aannemelijk, dat wij bij Plutarchus te doen hebben met een contra-verklaring van het problematische EI tegenover een voorafgegane op Heraclitische grondslag. Achtereenvolgens behandelt spr. ter adstructie hiervan de volgende punten:
a. | De sterk persoonlijke verhouding van Heraclitus tot den orakelgod van Delphi. |
b. | Zijn uitvoeren van het le gebod ‘Ken u zelf’ in de vorm van een zoeken naar dat zelf (ἐδιζησάμην) in een denk-gang (ἰών) door het Al; in dieper zin blijkt het onbegrensbaar en al het niét-zelf tevens. |