Handelingen van het Nederlandsche Philologen-congres 13
(1930)– [tijdschrift] Handelingen van het Nederlands Filologencongres– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Voorzitter dankt spreker voor zijn zeer interessante voordracht; men vergelijke dit bewezen substraat van Germaansche allure met het linguistisch substraat, dat even groote vitaliteit blijkt te bezitten. Daarna is het woord aan Dr P.J.G.A. Hendrix, over: | |
Het mysterie-karakter der Byzantijnsche Liturgie.De Engelsche liturgist Edmund Bishop ziet als het meest bijzondere kenmerk der Romeinsche liturgie de typisch oud-Romeinsche nuchterheid. Een oud-Romeinsche maiestas, een Catonische gravitas ligt als een stempel gedrukt op de gebeden der Romeinsche Sacramentaria. Wat in tegenstelling met de eenvoudige Romeinsche Actio al dadelijk in de Byzantijnsche mystagogie treft, is het dramatische karakter, hetwelk de eucharistische τελούμενα kenmerkt. De gansche gemeente der omstaande ϑεαταί leeft het heilig spel mede, beleeft en ondergaat (συμπάσχει), als in een antieken mysterie-ϑίασος, de sacrale handelingen van het mysteriedrama, hetwelk zich in een climax ontwikkelt. Door de deelname aan ‘de hemelsche en onsterfelijke mysteriën’ verwerkelijkt zich voor de mysten in de viering der mysteriën een tijdelijke parousie; zij dragen de vergoddelijking nu reeds potentieel in zich, zooals de antieke mysten na hun‘verlichting’ voortaan onder de goden vertoeven (Plato, Phaedo 81 A). Allen werken in de heilige δρώμενα mede, voeren het liturgische spel op, waardoor op symbolische wijze de god in zijn ϑίασος tegenwoordig komt en werkt. Een nadere voorbereiding bij het begin der mystagogie, gelijk de Latijnsche eucharistische synaxis deze geleidelijk aan gekregen heeft, kent de Byzantijnsche Liturgie niet. Ze vangt dan ook niet aan met een bede, doch direct met een groote Triniteits-doxologie. Met het oer-mysterie der ‘levendmakende Triniteit’ begint de mystagogie dus (hierover Berdjajew in ‘The Student World’, July 1928). Dit eerste gedeelte, hetwelk de inleiding vormt tot den eigenlijken mysteriedienst, vindt zijn verst verwijderden achtergrond in den wekelijkschen Sabbatdienst van de Hellenistische synagoge der Diaspora. In toenemende intensiteit voor de in het rond staande mysten, gaat de Liturgie over van Hellenistisch-synagogalen gebedsdienst in mystagogischen mysteriedienst. Bij het begin van den eigenlijken mysteriedienst moeten de catechumenen weggezonden en de deuren gesloten worden. Met het binnenbrengen van de heilige elementen, de ‘kostbare gaven’, neemt dan in de Byzantijnsche Chrysostomus- en Basilius-Liturgie het | |
[pagina 23]
| |
huiveringwekkende mysteriedrama, de ϕρικωδεστάτη ἱερουργία, een aanvang. Wanneer in het Cherubikon het zangerskoor zingt, dat zij ‘op mystieke wijze de Cherubijnen verbeelden’, dan raken wij met de woorden μυστικῶς εἰκονίζειν aan het diepste innerlijke wezen van alle mysterieliturgie. De zangers zijn, als μιμηταὶ ἀγγέλων, de ‘symbolen’ der engelen; zij zijn, naar de woorden van het Cherubikon, ‘ikonen van de Cherubijnen’, maar ‘symbolen’ in den dieperen, praegnanten, van mysterietheologie zwangeren, Hellenistischen zin van het woord. De zangers, en met hen al de, in het rond staande toeschouwers, worden medespelende en medehandelende συλλειτουργοί met de hemelsche of pneumatische Liturgen, de onzichtbare begeleiders van den Hellenistischen Kyrios-Soter, den Byzantijnschen Βασιλεὺς τῆς δόξης, die zich met Oostersche pracht in zijn thiasos gaat epiphaneeren. De riten, de heilige δρώμενα en de Liturgen, de Hierophanten, zijn ‘symbolen’ en ‘ikonen’ van de πάϑη van den mysteriegod, van zijn heilsoekonomie. Gelijk de zangers van het Cherubikon zingen, dat zij μυστικῶς ‘ikonen’ der Cherubijnen zijn, zoo wordt in deze liturgische mystagogie het mysterie van Byzantijnsche ikonen sacramenteel-reëele werkelijkheidGa naar voetnoot1). Ikoon en Liturgie verhouden zich als een ἐποψία πόρρωϑεν van het mysterie door den myst en een zelf, als συλλειτουργός, medevieren of mede-lijden (συμπαϑεῖν) in het geheel van heilige riten, gebaren, gezangen en symbolen. Zoo is ook het, met ikonen versierde kerkgebouw, een soort Mikrokosmos in dezen Aeon van den hyperkosmischen, den toekomenden Aeon, nu reeds door ikoon en Liturgie verbeeld, gesymboliseerd in antieken zin, d.w.z. sacramenteel in de heilige τελούμενα verwerkelijkt. De mystagogie, de symbolische οἰκονομία τῆς σωτηρίας, is ‘ikoon’ van het heilsmysterie: een Soter, die uit het lichtrijk afdaalt, om door alle lagere elementen heen te gaan, en met de geredden of verlosten weer in zijn heerlijkheid terug te keeren. Nu is het kerkgebouw, als Hellenistisch τελεστήριον, het geheimzinnige huis, het verre bovenaardsche visioen van de hemelsche Godsstad (Trubetzkoy), het mysterietooneel, waarop het theandrische mysterie, onder leiding van den mystagoog, wordt voltrokken. Uit de Byzantijnsche Liturgie geurt ons de gansche Hellenistisch- Alexandrijnsche gedachtenwereld tegen. In deze sfeer ademden Philo en Plotinus, Clemens en Origenes, de drie Cappadocische Hierarchen en ps.- Dionysius Areopagita.
Prof. Drerup loochent het Hellenistisch-Grieksche karakter der Byzantijnsche liturgie; het Oostersch karakter is z.i. primair. Dr Hendrix antwoordt, dat hij door te spreken van Alexandrijnsch daarin den Oosterschen invloed reeds verdisconteerde. Hoe verder men komt, hoe geringer de Oostersche invloed in kunst en literatuur is. Dr. Koch dankt spreker | |
[pagina 24]
| |
hartelijk voor zijn betoog: eerst nu zijn hem de mozaieken in de Byzantijnsche kerken te Ravenna en elders duidelijk geworden. Prof. Dr Woltjer meent, dat men niet van de mysteriën in het algemeen moet spreken, doch duidelijker moet onderscheiden; verder heeft hij een naar voren brengen van het Christelijk element in deze theologie gemist; of ontbreekt dit? Inleider wijst er nogmaals op, hoe de ikon de πάϑη tot levende werkelijkheid maakt. Dit nam de Byzantijnsche theologie van het Grieksch mysteriewezen over.
De Voorzitter, Prof. Muller, brengt allereerst dank aan den laatsten spreker en vat daarna zijn indrukken van het congres samen. Hij constateert met vreugde, dat de klassieke studie zich verjongt - 50 jaar geleden waren vele der onderwerpen als ditmaal behandeld op een klassieke sectie ondenkbaar -; met vreugde ook constateert hij, dat onder de jongere classici hard gewerkt wordt. Ondanks alle divergentie, vloeit alles uit een lichtbron: onze Altertumswissenschaft, gedrenkt en gedragen door de levensovertuiging van haar dienaren. Spreker denkt hier aan de schoone spreuk der Utrechtsche Universiteit: nascitur ex variis radiis lux candida solis,
artibus ex variis unica fax radiat.
Met den wensch dat ook voor ons deze fakkel moge blijven lichten, sluit hij de klassieke sectie. |
|