Handelingen van het Nederlandsche Philologen-congres 13
(1930)– [tijdschrift] Handelingen van het Nederlands Filologencongres– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTweede zitting: zaterdag 6 april, uren 9,15-12,30.Wanneer de voorzitter precies op tijd de sectie wil openen, blijkt dat het toestel, waarmee tijdens de lezing van Prof. Snijder geprojecteerd moet worden, niet in orde is. Daar een in ordebrengen van het toestel geruimen tijd zal vorderen, besluit de voorzitter, na overleg met de sprekers, de volgorde der voordrachten om te draaien, en verleent hij, nadat Dr Oldewelt zich met het secretariaat heeft belast, allereerst het woord aan Dr J.J.E. Hondius, die spreekt over: | |
[pagina 15]
| |
Grieksche en Romeinsche toeristen in Egypte.‘Iam mens praetrepidans avet vagari, iam laeti studio pedes vigescunt’ klinkt het ons tegen bij Catullus; ‘bij allen was er het verlangen, om met eigen oogen de wonderen te zien van het verre land’, zoo beschrijft Thucydides de stemming der Atheners aan den vooravond van de expeditie naar Sicilië. De ‘wonderen van het verre land’; ook Grieken en Romeinen hadden ‘meer bewondering voor alles van over de grenzen, dan voor de merkwaardigheden van hun eigen land’ (Paus. IX. 36. 5), ook hun toeristenneigingen gingen bij voorkeur uit naar verre streken. Vooral naar een ‘miraculorum ferax commendatrixque terra’, een land vol Wonderen van het Verleden, dat daarvoor de noodige reclame maakt (Plin. Ep. VIII. 20. 2). Dit was van ouds: Egypte. Van het vreemdelingenbezoek, dat de Egyptische ϑαυμάσια (Her. II. 35) trokken, getuigen ons schrijvers, papyri, doch vooral ook de door de bezoekers zelve op de monumenten achtergelaten cartes de visite: de graffiti. Speciaal deze toeristengraffiti worden door spreker, aan de hand van een aantal aan zijn hoorders uitgereikte teksten, uitvoerig behandeld. Zij geven een goed inzicht in den aard en den omvang van het Egyptische vreemdelingenbezoekGa naar voetnoot1). Manier van reizen. Men reisde per boot den Nijl op en bezocht per wagen of kameel de monumenten aan weerszijden. De meeste toeristen reizen alleen. Voor het meerendeel zijn het mannen. Losloopende dames zijn zeldzaam, al komen ze voor. Vaak vinden we familiegroepen, vaders met zoons, ouders met kinderen, bijv. in Abydos: Νικάνωρ ἥκω μεθ' ῾Ηρακλέας ᾿Οξυρυγχιτίδος μεϑ'ὑῶν (μεϑύων ‘dronken’ las de eerste uitgever!) of Δημή τριος καὶ Διονυσία, ᾗ ϑυγατὴρ χαριεστάτη συνπαρείπετο, παιδίσκη Μυρτώ, καὶ υἱὸς Τέττιξ, enz. Ook bezochten vaak groepen niet verwante reizigers onder leiding van gidsen gezamenlijk de monumenten. Herkomst der reizigers. Voor c. ⅛ zijn het Egyptenaren. Velen komen uit Klein Azië, van de eilanden en uit Griekenland. Daarnaast enkelen uit meer verwijderde landen: Perzië, Armenië, Spanje, etc. In den Romeinschen tijd zeer velen uit Italië. Beroepen der reizigers. Een aantal reizigers vermeldt behalve naam en herkomst ook hun beroep. In den oudsten tijd (6e en 5e eeuw) zijn het vooral soldaten, behoorende tot de in Egypte gestationeerde Grieksche huurtroepen, die als tijdverdrijf of op hun expedities de monumenten bezoeken. Niet altijd alleen, bijv. in Abydos: Θεύδωρος.. ἦλϑε καὶ Γενναία, ἣν ἐφίλει (oudst gedocumenteerde voorbeeld van losse verkeering!). Later, als na de vestiging van het Ptolemaeënrijk Alexandrië Grieken uit alle deelen van de wereld trekt, bezoeken velen daarvan en passant de Egyptische monumenten. Dit bezoek werd in de hand gewerkt door de Ptolemaeen zelve, die hooge gasten, als gezanten, een trip naar de voor- | |
[pagina 16]
| |
naamste bezienswaardigheden deden maken. Van een toerisme op groote schaal is eerst sprake in den Romeinschen keizertijd. Dan komt een bezoek aan Egypte in de mode, vooral in de 2e eeuw na Christus. Lieden van allerlei beroep en standing vinden we dan op de monumenten genoemd. De grootste groep wordt gevormd door de ambtenaren, die van ouds hun ambtelijke inspectiereizen gebruiken om iets van de wereld te zien. Reeds Tacitus signaleerde ze als zoodanig: ‘Germanicus vertrok naar Egypte om de monumenten uit de oudheid te bezichtigen; maar men zei, dat het een ambtelijke inspectiereis was’ (Ann. II. 59). Dan dokters, ook van ouds reislustig; verder onder de intellectueele beroepen: advocaten, ingenieurs, rechtsgeleerden, dichters; ook het onderwijs is goed vertegenwoordigd: onderwijzers, historici, rhetoren, sophisten, studenten, leerlingen van scholen, enz. Daarnaast slechts weinig geestelijken en handwerkers. In de 3e eeuw neemt het vreemdelingenverkeer af, om eerst in den modernen tijd op groote schaal te herleven. Vorm der graffiti. De meeste reizigers stellen zich tevreden met het vermelden van hun naam, al dan niet onder toevoeging van vadersnaam en ethnicum. Velen constateeren met voldoening het feit van hun komst: ἥκω, of in den derden persoon ἥκει, ook in den aor. ἧκα, ἧκε; daarnaast in tallooze variaties: ἦλϑον, ἦλϑε, ἀϕίκομαι, ἀϕίκετο, ὧδε γέγονα, of typische κοινὴ-vormen: ἐγενάμην, παρεγενέϑησαν, παρεγενήϑην. Sommigen vonden de door hen bezochte monumenten zoo mooi, dat ze nog eens terug kwamen: εἰσώρων πάλιν, αὖτις, ὁ αὐτός, δὶς ἥκω, δὶς εἶδον, τὸ δεύτερον, τρίτον, een enthousiast zelfs tot 6 × toe: ἑξάκις ἥκω. De alleenreizenden blijken op reis de hunnen niet te hebben vergeten: naast hun eigen naam vermelden ze vaak den naam hunner achtergebleven verwanten. Dit geschiedt met het woord ἐμνήσϑην of een anderen vorm van het ww. μιμνῄσκομαι, of vaak ook door het woord προσκύνημα ‘gebed voor....’, gevolgd door den naam van de persoon, aan wie men dacht. Zoo: Δημήτριος ἐμνήσϑη τῆς γυναικός, Διονύσιος ἐμνήσϑη τῆς ἰδίας συμβίου, ἐμνήσϑην (of τὸ προσκύνημα) τῶν τέκνων μου, τῆς μητρός, zelf τῶν μητέρων μου (moeder en schoonmoeder!), of allen samen τῶν ἐμῶν, τῶν ϕιλουμένων, of kort maar krachtig πάντων. Daarbij komen dan een aantal ontboezemingen van zeer uiteenloopenden aard. Om deze nader te behandelen voert spreker zijn hoorders langs den Nijl voor een bezoek aan de voornaamste monumenten. De Pyramiden. Dat de pyramiden ook in de oudheid druk bezocht werden, blijkt uit tal van uitlatingen bij de schrijvers. Men verwacht dus eigenlijk, dat zij van onder tot boven bedekt zijn met bewonderende uitroepen van reizigers. Dit zouden ze ook ongetwijfeld zijn, wanneer ze niet sinds de XIV eeuw gebruikt waren als steengroeven. Men haalde de 3-kantige steenen, waarmee de tegenwoordige trapvorm oudtijds was opgevuld, er uit en beroofde daarmee de pyramiden van hun inscripties. Een Arabisch schrijver uit de XIV eeuw vermeldt nog, dat een afschrift van alle teksten der groote pyramide meer dan 10.000 pagina's zou vullen. Óver zijn slechts een aantal graffiti aan den pas ontgraven Zuidkant en een tweetal reeds in de oudheid afgeschreven gedichten. Beide laatsten worden door spreker behandeld. De Sphinx. Ook hiervan zijn de meeste namen in den loop der eeuwen uitgewischt. Een aardig gedicht (CIG 4700) vergelijkt de Sphinx met Isis, | |
[pagina 17]
| |
die vol verlangen uitziet naar Osiris, de zon. Een andere tekst huldigt den Rom. stadhouder, omdat hij ‘den Sphinx aanbad, onzen heiland, en zich verlustigde in de bovenmenschelijke grootheid der Pyramiden’ (CIG 4699, OGI 666). De Fayum. Van de belangstelling, die de droogleggingswerken in de Fayum en het labyrinth met de heilige krokodillen aldaar trokken, getuigen ons alleen nog de Papyri (Sammelb. 7263, 6747, P. Tebt. 33). Het labyrinth is geheel verwoest en er zijn geen teksten van over. De tempel van Seti te Abydos. De 658 in dezen tempel gevonden inscripties zijn voortreffelijk uitgegeven door P. Perdrizet en G. Lefebvre, Les Graffites grecs du Memnonion d'Abydos, 1919. Verschillende ervan worden door spreker behandeld. De graven in het dal der koningen. Hier vloeien de bronnen het rijkst: niet minder dan 2126 voor het meerendeel Grieksche graffiti geeft het groote werk van J. Baillet, Inscriptions grecques et latines des Tombeaux des Rois ou Syringes à Thèbes, Mém. publ. par les membres de l'Institut français d'Archéol. Or. du Caire, XLII, 1922-26. Het laat ons toeristen kennen van allerlei standing en stemming: meest bewonderend ἴδων ἐϑαύμασα, zelfs meer dan dat: ὑπερεϑαύμασα, of ἴδιον, ἴδιον, ἴδιον of nog fraaier τρὶς ἴδιον; daarnaast nurksen, onverschilligen: οὐδὲν ἐϑαύμασα, etc.Ga naar voetnoot1). De Memnonskolossen. Deze c. 20 M. hooge beelden van Amenophis III, waarin de Grieken Memnon meenden te herkennen, die 's morgens met klagelijk geluid zijn moeder Aurora begroet, hebben in de oudheid een geweldige belangstelling getrokken. Een groot aantal gedichten getuigt ervan. Het hoogtepunt vormde het bezoek van den keizer-toerist Hadrianus in 130 na Chr., waarvan o.a. eenige Aeolische gedichten van de hofdichteres Balbilla getuigen (CIG 4725, 4727, 4729; cf. J.M. Edmonds, Cl. Rev. XXXIX 1925, 107 sqq.). Hoe nauwkeurig dit bezoek was voorbereid leert ons een ostrakon ter verrekening van 2 maanden tevoren door de daartoe verplichten geleverd koren (Mitteis-Wilcken, Chr. I 2, 412). De tempels in Philae en Elephantine. Ook deze tempels werden druk bezocht. Een aantal fraaie gedichten (o.a. Kaibel, Epigr. 978/86) getuigt hiervan. De meeste Grieken gingen niet Zuidelijker dan Elephantine, het voorbeeld volgende van Herodotus (II. 29: μέχριμὲν ᾿Ελεϕαντίνης πόλιος αὐτόπτης ἐλϑών). Zuidelijker kwamen in het algemeen slechts ontdekkingsreizigers en soldaten. Tot de laatste groep behooren de Grieksche huursoldaten van koning Psammetichos I, wier aanvoerders hun namen krasten op het beeld van Ramses in den rotstempel te Abu Simbel (afgebeeld bij Roehl, Imagines3 VI, n. 1; uitvoerige litteratuur bij Syll.3 1). Tot de eerste groep behoort misschien een zekere Nearchos. die volgens eigen getuigenis niet slechts als anderen den Nijl opvoer ‘ἵνα τὰς χεροποιητοὺς τεχνὰς ἱστορήσωσι’ maar, na de monumenten te zijn voorbij gevaren, kwam ‘εἴς τε Σοῆνας καὶ ὅϑεν τυνχάνει Νεῖλος ῥέων’ (P. Br. M. 854; s. Ip). | |
[pagina 18]
| |
Prof. Cohen vraagt naar aanleiding van een der behandelde teksten, wat het graf van Memnon is. Inleider antwoordt, dat, om hem onbekende redenen, een der Syringes aldus genoemd wordtGa naar voetnoot1). |
|