Handelingen van het Nederlandsche Philologen-congres 13
(1930)– [tijdschrift] Handelingen van het Nederlands Filologencongres– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Nadat de Voorzitter Dr Italie, dien hij schetst als een vir Euripideus bij uitnemendheid, voor zijn bijdrage heeft bedankt, verleent hij, inmiddels door de samenvoeging van de secties voor Klassieke Philologie en Geschiedenis tot maior potestas gestegen, het woord aan Prof. Dr H. Bolkestein, tot het maken van: | |
Eenige opmerkingen over het karakter der korenuitdeelingen in Griekenland en Rome.Men pleegt sedert Mommsen nagenoeg algemeen de lex frumentaria van Gajus Gracchus als een ‘Kampfgesetz’ te beschouwen, waarmee hij niet zoozeer de korenvoorziening van Rome's stadsbevolking beoogde als wel haar steun voor zijn andere eigenlijke politieke doeleinden. Voorzoover men aanneemt dat het hem ernst geweest is met dezen verstrekkenden. maatregel, is men overtuigd dat hij daartoe gekomen is onder invloed van Grieksche staatssocialistische theorieen. Eensgezind is men in de opvatting dat de invoering der periodieke korenuitdeelingen aan de persoonlijke denkbeelden van Gajus Gracchus toe te schrijven is. - Een meer historisch oordeel over zijn maatregel wint men indien men hem ziet als een natuurlijke trede in de ontwikkeling der korenvoorziening in verband met het karakter van den staat, in Griekenland en in Rome. De Grieksche staat, die zich overigens van deelneming aan het bedrijfsleven geheel heeft onthouden, heeft in het proces der korenvoorziening in vele stadia ingegrepen. Hij heeft den aanvoer bevorderd, hetzij met den sterken arm, hetzij door het verleenen van onderscheidingen en privileges aan de machthebbers in de koren-uitvoerende gebieden en aan vrachtvaarders. Hij heeft vaak zelf den aankoop ter hand genomen; en streng toegezien op de verkoopsprijzen, - alles niet uit eenig beginsel van staatssocialisme, maar gedwongen door de omstandigheid dat de vrije handel niet in staat was een regelmatigen, voldoenden, aanvoer te verzekeren. Vaak hebben buitenlandsche vorsten, vaker nog vermogende burgers koren geschonken aan eenigen staat, dat dan gelijkelijk aan iederen burger werd toegedeeld. Een voorbeeld van periodieke uitdeeling hebben wij leeren kennen in Samos, door een uitvoerige inscriptie uit het begin van de He eeuw v. C. Bij volksbesluit werd hier een korenfonds gesticht, bijeen te brengen door vrijwillige bijdragen van vermogende burgers, uit welks rente de aankoop van koren zal worden bekostigd dat zal worden toegemeten aan ieder burger die zich daarvoor aanmeldt, eenmaal per maand en kosteloos. Deze maatregel is een uitvloeisel van de in alle demokratische staten heerschende opvatting omtrent de verdeeling van staatsvermogen en -inkomsten. De overschotten der staatskas, door ongelijke bijdragen van vermogenden gevuld, werden in Athene in de IVe eeuw, als theorika, gelijkelijk onder alle burgers verdeeld. De korenschenkingen van vroeger en elders zijn hier een stichting, geworden, twee begrippen door de Grieken in hun terminologie niet gescheiden. Het beginsel der uitdeeling is een zuiver politiek; met de economische positie der ontvangers werd geen rekening gehouden. | |
[pagina 13]
| |
Zoo is in Griekenland de invoering der periodieke korenuitdeelingen het eindpunt van een geleidelijke ontwikkeling, waarin noch van inwerking van bizondere leerstellingen noch van het ingrijpen van eenig staatsman een spoor is aan te wijzen. De staatsbemoeiing in Rome met de korenvoorziening der bevolking vertoont nagenoeg dezelfde trekken als in Griekenland, zonder dat men in eenig opzicht van navolging kan spreken. Ook hier gaan aan de periodieke uitdeelingen talrijke incidenteele vooraf, echter meerendeels niet van vermogende burgers, maar van magistraten die het koren zenden uit veroverd gebied. In de wet van Gracchus is niets dat in haar bizonderheden (maandelijksche toemeting aan ieder burger die zich in stad aanmeldt) op iets eigens of persoonlijks wijst. Hij heeft met haar niet anders gedaan dan op zeer bezadigde wijze (niet kosteloos b.v.!) tegemoet komen aan den natuurlijken eisch der stadsbevolking voorzoover zij burgerrecht had. Rome was een staat die zich onafgebroken verrijkte door veroveringen; de klassenstrijd werd er niet gevoerd tusschen werkgevers en werknemers om een grooter of kleiner aandeel in het arbeidsprodukt, maar tusschen de bezittende, regeerende, klasse en de vechtende kleine burgers-soldaten om het aandeel in de buit, dit woord gebruikt in den zin van: duurzame voordeelen der veroveringen. Vielen deze nagenoeg alle in handen der bezittende klassen, de niet-bezittende, de door de oorlogen onteigende en in het dure Rome samengestroomde boeren, moesten hun bescheiden aandeel opeischen met de voorziening van het eenvoudigste levensonderhoud door koren. Te eer lag deze eisch voor de hand daar een deel der veroverde gebieden hun schatting juist hierin opbrachten; als soldaten waren de burgers vaak met provincie-koren gevoed, - waarom ook niet in vredestijd, moeten zij hebben gedacht. In volle overtuiging van het redelijke van dezen eisch zal Gajus hem hebben ingewilligd. Niet alles wat men als nadeelige gevolgen van den maatregel gezien heeft is terecht als zoodanig beschouwd. De landbouw in Italië kan er niet onder geleden hebben, aangezien deze ook vóór dien tijd niet Rome van koren voorzag. Dat hij een ondragelijken last op de staatskas - overigens door de provinciales voornamelijk gevuld - heeft gelegd, behoeven wij van Gajus' tegenstanders niet zonder meer te gelooven. Het werkelijke nadeel heeft bestaan in de vergrooting der gevaarlijke aantrekkingskracht van Rome op de plattelandsbevolking. Waarschijnlijk om dèze te verzwakken heeft Caesar een maximum van korentrekkers vastgesteld; indien deze onderstelling juist is heeft dit feit nog geen verandering gebracht in den politieken grondslag der uitdeelingen. Met zekerheid is deze eerst doorbroken toen men begonnen is koren ook aan kinderen, nietburgers dus, uit te keeren. Het is wel geen toeval dat dit gebeurt in een tijd, waarin de burgers van Rome opgehouden hebben hun stemrecht uit te oefenen.
Bij het debat wenscht de Heer R. Dam, naar aanleiding van een zijdelingsche opmerking van Prof. Bolkestein, op te merken, hoe de waarde van het Christendom z.i. door spreker miskend wordt. Prof. Dr D. Cohen | |
[pagina 14]
| |
stelt de vraag, of niet de philosophen van den Hellenistischen tijd veel invloed op de Ptolemaeen gehad hebben. In Alexandrië waren velen met bepaalde principes op staatkundig gebied, die ongetwijfeld op de wijze van staatsregeling invloed hebben uitgeoefend. Hij wijst in dit verband op de figuur van Demetrius van Phaleron, wiens invloed hij op een vorig congresGa naar voetnoot1) schilderde. Ook bij de Romeinen moet z.i. met dergelijke invloeden rekening worden gehouden. Dr M. Engers merkt op, dat toch wel degelijk door de Romeinen veel is overgenomen, speciaal de vorm van door hen gewenschte maatregelen. De Heer F. Ketner vraagt, of Mommsen ook niet gelijk heeft bij zijn beschouwing over Gracchus. Gaf Gracchus eigenlijk niet uit zuiver politieke overwegingen aan de wenschen der burgerij toe? Prof. Muller wijst er op, dat de korenuitdeelingen in Griekenland gratis waren, terwijl het er in Rome om ging koren beschikbaar te stellen voor een lageren prijs. Prof. Bolkestein zal op de getuigenis van den Heer Dam niet ingaan. De vraag van Prof. Cohen zou een uitvoerig antwoord vereischen. Men moet daarbij: 1. nagaan wat ons is overgeleverd van politieke of sociale theorieën van philosophen uit den Hellenistischen tijd; d.i. bitter weinig; 2. concrete voorbeelden van navolging noemen; 3. niet spreken over de Ptolemaeen, die 300 jaar regeerden; 4. nagaan, in hoeverre de regeeringsprincipes der Ptolemaeen zich onderscheidden van die hunner voorgangers en in hoeverre hun handelingen zich lieten bepalen door speciaal-Egyptische omstandigheden. - Aan Dr Engers antwoordt spreker, dat inderdaad ook wel vormen door de Romeinen werden overgenomen, zoo bijv. bij het colonaat. Met den Heer Ketner is inleider het eens, dat de gedachte, die in zijn maatregelen werd belichaamd niet van Gracchus zelf was; hij gaf inderdaad toe aan een algemeenen eisch. Doch wel was Gracchus zelf overtuigd van de billijkheid van zijn maatregelen. Naar aanleiding van de opmerking van Prof. Muller onderstreept spreker nog eens, hoe de Romeinen, die een bepaalden prijs vroegen (terwijl men in Griekenland het koren gratis gaf), met de eischen van de praktijk rekening hielden. Gracchus voelde zich steeds de patronus aerarii, en verzette zich tegen de veel verdergaande eischen van de menigte. Met een woord van dank van den voorzitter werd hierna de eerste zitting gesloten. |