motieven, zooals het εἴδωλον van Helena, ontleende hij aan reeds bekende sagen en op het sobere gegeven, dat de echte Helena niet naar Troje, maar naar Egypte gegaan was, bouwde hij zijn drama, door Proteus te laten sterven en diens zoon en opvolger Theoclymenus verliefd te doen worden op Helena. Een nieuwe complicatie verschaft de figuur van Theonoë, Proteus' dochter, die de gave der voorspelling bezit. De vraag is: zal zij haar broeder waarschuwen, dat Menelaus gekomen is of zal zij op de hand van hem en Helena zijn? Het laatste is het geval; zij belooft te zwijgen en het echtpaar ontkomt uit Egypte, dank zij een list, die wij reeds uit de Iphigenia Taurica kennen.
Uit verschillende beoordeelingen in nieuweren tijd blijkt, dat men komische elementen in het stuk meende te bespeuren. Verrall hield de Helena voor een klucht, die in besloten kring was opgevoerd. In navolging van hem meenden sommige philologen, dat de Helena inderdaad een blijspel is. Spr. gewaagt hierbij o.a. van prof. Kuiper's gissing, dat Theonoë identiek zou zijn met de oude vrouw, die de deur van het paleis opent voor Menelaus. Maar al is het waar, dat verschillende scènes voor ons gevoel vermakelijk zijn, dit zal niet de bedoeling van Euripides geweest zijn. Wanneer wij lachen, geschiedt dit ten koste van den dichter en niet volgens zijn wensch. De uitvoerige parodie, die Aristophanes geeft van de Helena, is alleen denkbaar, als de Helena serieus bedoeld was. Daarbij komt, dat Euripides geen talent voor het schrijven van een komedie had. Hij behoort tot de menschen, die alle dingen in het leven met bloedigen ernst beschouwen. Omdat hij de door de traditie gewijde personages van de mythen tot alledaagsche menschen maakt, leenen zij zich bij uitstek voor parodie.
Dat Euripides bij uitzondering Helena als een deugdzame vrouw voorgesteld heeft, gaf reeds aanleiding tot verschillende gissingen omtrent zijn bedoeling. Spr. meende, dat de dichter in zijn stuk een tweeledig doel beoogde: 1e de zinneloosheid van den oorlog brandmerken en 2e zijn krachten beproeven aan het typische rhetoren-thema van een Ehrenrettung der beruchtste vrouw. De Helena dateert van 412, toen de catastrophe van Sicilië nog versch in het geheugen lag. En er zijn in het stuk ook andere aanwijzingen voor het sterke verlangen naar vrede, dat den dichter bezielde. De these van Helena's deugdzaamheid wordt intusschen meer ad oculos gedemonstreerd dan door argumenten bewezen. Het is dus niet noodig aan invloed van Gorgias te denken. Euripides betoogt niets in zijn drama en slechts in dat geval zou men van een navolging kunnen spreken. Dat echter de verdediging van Helena een geliefkoosd rhetoren-thema was, blijkt uit het bestaan van Euripides' en Gorgias' geestesproducten, alsook uit het geschrift van Isocrates, dat hetzelfde onderwerp behandelde en bedoeld was als een poging om Gorgias te overtroeven.
De Voorzitter verzoekt, gezien het reeds gevorderd uur, om het debat tot een minimum te beperken. Na deze aanmaning vraagt enkel Prof. Drerup het woord, om er op te wijzen, hoe ook bij Euripides het principe van de symmetrie is doorgevoerd. In expositie en anagnorismos zijn de koren daar geplaatst, waar zij symmetrisch hooren.