| |
| |
| |
Hoofdstuk XXVII. Verlofregeling.
A. Algemeen verlof.
Aan dienstplichtigen, aan de militairen, die behooren tot het verlofspersoneel, en aan de militairen, die vrijwillig de verplichtingen van een gewoon dienstplichtige op zich hebben genomen, wordt tijdens het verblijf in werkelijken dienst algemeen verlof verleend:
a. | gedurende een verblijf in werkelijken dienst van 5 tot en met 5½ maand twee dagen, waarin één Zon- of feestdag moet zijn begrepen; |
b. | gedurende een verblijf in werkelijken dienst van langer dan 5½ maand twee dagen per twee maanden of vier dagen per vier maanden, bij voorkeur te verleenen met Paschen, Pinksteren en Kerstmis; in elk verlof van twee dagen moet één Zon- of feestdag, in elk verlof van vier dagen moet één Zondag en, zoo mogelijk, één feestdag zijn inbegrepen. |
Militairen, die korter dan 5 maanden in werkelijken dienst zijn, genieten geen algemeen verlof op werkdagen.
Het hiervoren bedoeld algemeen verlof moet zooveel mogelijk door de militairen, behoorende tot hetzelfde onderdeel, gelijktijdig worden genoten in tijdvakken, door den regiments- (korps- of overeenkomstigen) commandant te bepalen.
Aan militairen, als bedoeld in de eerste zinsnede, aan wie is vergund na afloop van het verplicht verblijf in werkelijken dienst, vrijwillig in werkelijken dienst te blijven of te komen, wordt per twee maanden twee dagen algemeen verlof verleend, in elk verlof moet één Zon- of feestdag zijn begrepen.
Het vertrek met verlof heeft plaats op den dag, welke aan den eersten verlofdag voorafgaat, na afloop van den dienst, c.q. op zoodanig vroeger uur, - mits na 13.00 - dat de militair vóór 22.00 de plaats van bestemming kan hebben bereikt.
Het terugkeeren van verlof per eerste reisgelegenheid op den dag na den laatsten verlofdag, kan eenmaal per maand worden toegestaan.
Aan de in de eerste zinsnede bedoelde militairen, die op den dag, na den laatsten verlofdag, dan wel na bewegingsvrijheid, vóór den aanvang van den dienst teruggekeerd kunnen zijn, kan de compagnies- (batterij-, eskadrons-) commandant zulks meermalen per maand toestaan.
| |
| |
De Zaterdag moet bij het verleenen van verlof steeds als volle werkdag worden aangemerkt.
| |
B. Buitengewoon verlof.
Buitengewoon verlof kan worden verleend in de hierna genoemde gevallen, tenzij de belangen van den dienst zich daartegen verzetten:
a. | voor de uitoefening van het kiesrecht; |
b. | voor het voldoen aan een wettelijke verplichting; |
c. | bij ondertrouw van den militair voor één dag en bij zijn huwelijk voor twee dagen; |
d. | bij huwelijk van bloed- en aanverwanten in den eersten en tweeden graad voor één dag; |
e. | bij 25-, 40-, of 50-jarig huwelijksfeest van ouders, stiefouders, schoonouders of grootouders voor één dag; |
f. | bij ernstige ziekte van echtgenoote, ouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, stief- en aanbehuwd kinderen, broeders, zusters of verloofde; |
g. | bij overlijden van echtgenoote, ouders of kinderen, als bedoeld onder f, voor vier dagen, en van overige bloed- en aanverwanten tot den vierden graad ingesloten, zoomede van verloofde, voor ten hoogste één dag; is de militair bij overlijden van bloed- of aanverwanten tot den vierden graad ingesloten, belast met de regeling der begrafenis of (en) nalatenschap, dan wordt het buitengewoon verlof verleend voor ten hoogste vier dagen; |
h. | bij bevalling van de echtgenoote voor ten hoogste twee dagen; |
i. | bij kerkelijke bevestiging en bij de Eerste Heilige Communie van den militair, diens echtgenoote of kinderen, voor één dag; dit verlof moet zoodanig worden verleend, dat het reizen op den dag der plechtigheid wordt voorkomen. |
j. | tot het afleggen van examens op de(n) dag(en), waarop het examen moet worden afgelegd en den onmiddellijk daaraan voorafgaanden dag, tot een maximum van zeven dagen. Voor examens van langeren duur moet buitengewoon verlof worden gevraagd aan den Minister van Defensie; bij het aanvragen van buitengewoon verlof tot het afleggen van examens moet door den belanghebbende de oproepingsbrief voor het examen of een ander bewijsstuk worden overgelegd, waaruit blijkt, op welke dagen de betrokken militair aan het examen moet deelnemen; |
k. | het zich aanmelden bij de in de woonplaats gevestigde afdeeling of den correspondent van de Koninklijke Nationale Vereeniging tot Steun aan Miliciens; |
| |
| |
l. | het zich aanmelden bij den vroegeren werkgever; |
m. | het voldoen aan een oproeping van het orgaan der arbeidsbemiddeling, ter aanmelding bij een werkgever; |
n. | het voldoen aan de oproeping van een werkgever. |
Buitengewoon verlof wegens de onder a, b, k, t/m n van voorgenoemde zinsnede vermelde redenen wordt slechts verleend, indien en voor zoover een en ander niet in den vrijen tijd of tijdens het algemeen verlof kan geschieden.
Indien verlof, als hierbedoeld wordt genoten, bepaalt de commandant, die het verlof verleent, of en in hoever het in mindering wordt gebracht van het algemeen verlof; het verlof, bedoeld onder b, komt in elk geval in mindering van het algemeen verlof, indien het wordt verleend voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, welke het gevolg is van schuld of nalatigheid van den betrokken militair.
| |
C. Bewegingsvrijheid.
1. | Aan alle militairen kan op Zon- en feestdagen en op andere dagen, waarop dienst als op Zondagen wordt verricht, bewegingsvrijheid worden verleend, voor zoover de belangen van den dienst zich daartegen niet verzetten. |
2. | Aan minderjarigen wordt slechts bewegingsvrijheid verleend, nadat de ouders of voogden der betrokken militairen verklaard hebben daarmede voor een bepaald geval of bij voortduring in te stemmen. |
3. | Het vertrek met bewegingsvrijheid heeft plaats op den dag, welke aan den Zon- of feestdag e.d. voorafgaat, na afloop van den dienst, c.q. op een zoodanig vroeger uur - mits nà 13.00 - dat de betrokken militair zoo mogelijk vóór 22.00 (Israëlitische militairen zoo mogelijk vóór den aanvang van den Sabbath of kerkelijken feestdag) de plaats van bestemming kan hebben bereikt. |
4. | Aan de in de kazerne wonende militairen, bedoeld in den eersten zin onder A., die zulks verzoeken, wordt éénmaal per maand vergund, om op Maandagmorgen per eerste reisgelegenheid van naar hun woonpplaats verleende bewegingsvrijheid terug te keeren. |
5. | Kan terugkeer op Maandagmorgen vóór den dienst plaats hebben, zoo kan zulks, ter beoordeeling van den betrokken commandant, meermalen per maand worden toegestaan. |
| |
D. Buitenlandsch verlof.
Hieromtrent vrage men in voorkomend geval inlichtingen bij den administrateur van de compagnie (het eskadron, de batterij).
| |
| |
| |
E. Bepalingen in verband met, en contrôle op het achterblijven van den militair, die niet op den daarvoor bestemden tijd bij zijn regiment of in zijn standplaats is teruggekeerd of die zich zonder toestemming van zijn regiment of van zijn standplaats heeft verwijderd.
1. | De militair, die verhinderd is om tijdig van verlof, van bewegingsvrijheid of van afwezigheid wegens dienstzaken bij zijn regiment of in zijn standplaats terug te keeren, of die, hoewel in zijn standplaats aanwezig, verhinderd is zich bij zijn regiment te vervoegen, is gehouden de reden van die verhindering te staven door overlegging of toezending aan den commandant van de compagnie, waartoe hij behoort of waarbij hij in onderhoud is, of aan den commandant (chef), onder wiens bevelen hij dient, van een schriftelijk bewijsstuk, hetwelk niet gezegeld behoeft te zijn. |
2. | De reden van verhindering om bij het regiment of in de standplaats terug te keeren, moet worden gestaafd:
a. | bij ziekte van den militair, die in een garnizoensplaats verblijft, door een bewijsstuk van een officier van gezondheid of een aan den militairen geneeskundigen dienst verbonden burgergeneesheer ter plaatse, bij verblijf te Den Helder, Rotterdam of Vlissingen door een bewijsstuk van den officier van gezondheid der Koninklijke Marine aldaar en bij verblijf elders door een bewijsstuk van een burgergeneeskundige; uit bedoeld bewijsstuk moet blijken, dat de daarin genoemde militair niet in staat was tijdig terug te keeren; |
b. | bij ziekte van de na te noemen familieleden of betrekkingen door een bewijsstuk van een burgergeneeskundige, waaruit blijkt, dat er een levensgevaarlijke toestand bestond bij de echtgenoote, ouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, stief- of aanbehuwd kinderen, broeders, zusters of verloofde van den erbij betrokken militair; |
c. | bij een niet onder a of b genoemde reden, door een bewijsstuk van dengene, die uit den aard van zijn dienstbetrekking of positie, tot het afgeven daarvan het meest bevoegd of het beste in staat is (burgemeesters, politie-autoriteiten, stationschefs, e.d.). |
|
3. | Wanneer de verhindering langer dan veertien dagen voortduurt, wordt een gelijk bewijsstuk, als in punt 1 bedoeld, gevorderd bij het einde van elke kalendermaand (voor soldij- of zakgeldgenietenden bij het einde van het tijdvak, waarover een betalingslijst wordt opgemaakt) en ten slotte bij het einde van de verhindering. In het
|
| |
| |
| laatste bewijsstuk moet melding worden gemaakt van den datum, waarop de verhindering heeft opgehouden. |
4. | De in punt 1 bedoelde compagniescommandant (commandant, chef) is bevoegd legalisatie te vorderen van de op een bewijsstuk gestelde handteekening van den niet aan den militairen geneeskundigen dienst verbonden burgergeneeskundige, en van een functionaris als bedoeld in punt 2, onder c; het bewijsstuk behoeft daartoe niet te worden gezegeld. |
5. | De omstandigheid, dat een burgergeneeskundige of een functionaris, als bedoeld in punt 2, onder c, niet of slechts tegen een afzonderlijke geldelijke vergoeding, bereid is een bewijsstuk af te geven, ontheft den er bij betrokken militair niet van den bewijslast nopens de wettigheid van zijn achterblijven. |
6. | Aan het Rijk kunnen geenerlei kosten, welke voor het verkrijgen van een bewijsstuk werden gemaakt, in rekening worden gebracht. |
7. | Indien de achtergebleven militair geen bewijsstuk kan overleggen, wordt zijn afwezigheid in krijgstuchtelijken en in administratieven zin, als onwettig beschouwd, tenzij, naar het oordeel van den in punt 1 bedoelden compagniescommandant (commandant, chef), de militair te goeder trouw moet worden geacht en hij buiten zijn schuld de wettigheid van zijn afwezigheid niet kan bewijzen. |
8. | Het in punt 1 bedoelde bewijsstuk moet, voorzien van een verklaring van den compagniescommandant (commandant, chef), nopens de al dan niet wettigheid der verhindering, worden overgelegd bij de betalingslijst, waarin de bezoldiging van den militair, wien het bewijsstuk geldt, in rekening wordt gebracht. |
9. | De achtergebleven militair moet zich, tot het verkrijgen van het in punt 1 bedoelde bewijsstuk, binnen 24 uren na het tijdstip, waarop hij had moeten vertrekken, om tijdig bij zijn regiment of in zijn standplaats aanwezig te zijn - zoo noodig door bemiddeling van derden - wenden tot dengene die, overeenkomstig het bepaalde in punt 2, tot het afgeven daarvan bevoegd of in staat is. Hij moet het bewijsstuk vervolgens onverwijld opzenden of doen opzenden aan den in punt 1 bedoelden compagniescommandant (commandant, chef) of aan dezen schriftelijk kennis geven van de reden der verhindering, onder mededeeling waarom hij geen bewijsstuk ter zake kan overleggen. |
10. | Indien een militair wegens ziekte van hem zelf of van zijn naaste familieleden of betrekkingen is achtergebleven, zoomede wanneer een militair wegens ziekte van zijn naaste familieleden of betrekkingen buitengewoon verlof heeft gevraagd of verkregen, kan de in punt 1 bedoelde compagniescommandant (commandant, chef),
|
| |
| |
| indien hij daartoe aanleiding vindt, een onderzoek vragen aan den Chef van den militairen geneeskundigen dienst in het garnizoen waar de militair is achtergebleven of waarheen het verlof is gevraagd of verleend of, wanneer het betreft Den Helder, Rotterdam of Vlissingen, aan den officier van gezondheid der Koninklijke marine aldaar. |
11. | De in punt 10 bedoelde militaire geneeskundigen zijn gehouden het gevraagde onderzoek zoodra mogelijk in te stellen of te doen instellen, mits de te onderzoeken patiënt zich bevindt binnen het rayon. bedoeld in art. 14 van het Reglement voor den geneeskundigen dienst bij de landmacht in tijd van vrede (boewerk nr. 8). |
12. | Het onderzoek van den ziek achtergebleven militair strekt mede ter beantwoording van de vraag of opneming in een ziekeninrichting al dan niet kan of moet plaats hebben. Wanneer de bedoelde militair niet in een ziekeninrichting wordt opgenomen, zal de militaire geneeskundige - indien en voor zooveel de ziektetoestand daartoe aanleiding geeft - zijn contrôlebezoeken herhalen of doen herhalen, ter voorkoming dat het achterblijven onnoodig wordt verlengd. |
13. | De regeling der contrôlebezoeken geschiedt door den Chef van den militairen geneeskundigen dienst in het garnizoen, onderscheidenlijk den officier van gezondheid der Koninklijke marine te Den Helder, Rotterdam of Vlissingen. Deze doet zoo mogelijk aan den erbij betrokken compagniescommandant (commandant, chef) mededeeling van het tijdstip, waarop de achtergebleven militair naar zijn regiment of standplaats kan terugkeeren. |
14. | Indien een ziek achtergebleven militair verblijf houdt in een plaats, waar geen garnizoen is, moet hij zich, zoodra zijn toestand zulks gedoogt, doch nochtans zijn ziekte nog van dien aard is, dat hij niet naar zijn standplaats kan terugreizen, aanmelden bij den Chef van den militairen geneeskundigen dienst in het naastbijzijnde garnizoen, eventueel bij den officier van gezondheid der Koninklijke marine te Den Helder, Rotterdam of Vlissingen, die, na geneeskundig onderzoek, beslist, of de militair in een ziekeninrichting ter plaatse moet worden opgenomen, geëvacueerd moet worden, dan wel naar zijn regiment of standplaats moet doorreizen. |
15. | Indien een militair niet tijdig bij zijn regiment of in zijn standplaats is teruggekeerd en de reden van zijn achterblijven niet bekend is, of wanneer vermoed wordt dat zijn achterblijven onwettig is, dan wel, indien een militair zich zonder toestemming van zijn regiment of van zijn standplaats heeft verwijderd, kan de in punt 1 bedoelde compagniescommandant (commandant, chef) een onderzoek ter plaatse waar de militair vermoedelijk vertoeft, doen instel- |
| |
| |
| len en zich tot dat doel in de eerste plaats - c.q. telegrafisch of telefonisch - wenden tot de groepscommandanten van het Korps politietroepen en voorts tot de brigadecommandanten der Koninklijke marechaussee. |
Wanneer de plaats, waar het onderzoek moet worden ingesteld, te ver is verwijderd van de standplaats der groep of der brigade, zoodat aan het onderzoek groot tijdverlies zou zijn verbonden, kan het verzoek tot het instellen van dit onderzoek worden gericht tot den burgemeester der gemeente, of, in gemeenten waar een commissarts van politie is, tot deze autoriteit.
| |
F. Algemeene bepalingen.
1. | Ieder militair, die met verlof of bewegingsvrijheid vertrekt, draagt tijdig te voren zorg voor het overgeven van zijn dienst en, voor zooveél noodig, van onder zijn berusting zijnde, niet tot zijn kleeding of uitrusting behoorende rijksgoederen. |
2. | Ieder militair, die met verlof of bewegingsvrijheid vertrekt, is er voor verantwoordelijk, dat zijn adres bekend is op het bureel van den commandant van de compagnie (batterij, eskadron) waartoe hij behoort. |
3. | Verleend verlof kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. In zoodanig geval komt een dag, waarop de militair dientengevolge slechts gedeeltelijk verlof genoot, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal genoten verlofdagen. |
4. | Het vertrek met verlof heeft plaats op den dag, welke aan den eersten verlofdag voorafgaat, na afloop van den dienst, c.q. op zoodanig vroeger uur - mits na 13.00 - dat de militair vóór 22.00 de plaats van bestemming kan hebben bereikt. |
5. | Aan de in de kazerne wonende militairen kan eenmaal per maand worden toegestaan uit de woonplaats per eerste reisgelegenheid terug te keeren op den dag na den laatsten verlofdag - aan hen, die op den dag na den laatsten verlofdag, vóór den aanvang van den dienst teruggekeerd kunnen zijn kan de compagnies-(batterij-, eskadrons-)commandant zulks meermalen per maand toestaan. |
6. | De Zaterdag wordt bij het verleenen van verlof als volle werkdag aangemerkt. |
7. | Kosten van geneeskundige of andere verklaringen, afgegeven door burgergeneesheeren of anderen, in verband met de bepalingen dezer regeling, kunnen in geen geval ten laste van het Rijk worden gebracht. |
| |
| |
| |
G. Vervoer voor rijksrekening.
Vervoer voor rijksrekening kan worden verleend aan verlofsmilitairen, die:
I. | 5-8 maanden onafgebroken verplicht in werkelijken dienst blijven: éénmaal; |
II. | 8-12 maanden onafgebroken verplicht in werkelijken dienst moeten blijven: tweemaal, waarvan de tweede maal na een verblijf in werkelijken dienst van ten minste zes maanden; |
III. | langer dan 12 maanden onafgebroken verplicht in werkelijken dienst moeten blijven: driemaal, waarvan de tweede en derde maal na een verblijf in werkelijken dienst onderscheidenlijk van ten minste zes en negen maanden; |
IV. | ten minste 6 maanden onafgebroken vrijwillig in werkelijken dienst zijn geweest, onder genot van soldij (geen jaarwedde): éénmaal na afloop van elk tijdvak van 6 maanden; Voorts wordt vervoer voor rijksrekening verleend aan: |
V. | soldij-genietende beroepsmilitairen: tweemaal per jaar; |
VI. | verlofsmilitairen, aan wie buitengewoon verlof is verleend in een der gevallen, genoemd onder f, g, k, l, m of n van punt B., indien de commandant, die het verlof verleent, zulks noodzakelijk acht. |
Onder verlofsmilitairen worden in het bovenstaande verstaan in werkelijken dienst zijnde dienst- en reserveplichtigen, zoomede vrijwilligers, wier verplichtingen in hoofdzaak overeenkomen met die, welke op een gewoon dienstplichtige rusten, beneden den rang van adjudant-onderofficier (vaandrig, kornet).
Zij, die, in hun garnizoen verblijvende, geen vervoer voor rijksrekening, als bedoeld onder I t/m VI, genieten, omdat zij in die garnizoensplaats of in de nabijheid daarvan wonen, kunnen bij oefeningen of detacheeringen buiten hun garnizoensplaats alleen dan vervoer voor rijksrekening genieten, wanneer het te voorzien is, dat hun verblijf buiten de garnizoensplaats langer dan één maand zal duren, voorzoover deze militairen overigens daarvoor in aanmerking komen.
Het vervoer voor rijksrekening bij buitengewoon verlof, als bedoeld onder VI, mag slechts worden verleend in die gevallen, waarin zulks naar het oordeel van den regiments- (korps- of overeenkomstigen commandant) noodzakelijk is.
Het vervoer voor rijksrekening geschiedt op vervoerbewijzen.
Het vervoer voor rijksrekening, bedoeld in den aanhef en onder I t/m V, wordt uitsluitend verleend voor reizen naar de vaste woonplaats van het gezin, waartoe de betrokken militair behoort, of, naar het oor- | |
| |
deel van den meerdere, die het verlof of de bewegingsvrijheid verleent, geacht moet worden te behooren, met dien verstande, dat voor de militairen, van wie de vaste woonplaats van het gezin in het buitenland is gelegen, slechts vervoer voor rijksrekening wordt verstrekt naar en van het grensstation in Nederland.
Indien het in het voorgaande lid bedoelde gezin tijdelijk elders vertoeft, kan, in plaats van het vorenstaande, vervoer voor rijksrekening worden verleend naar de tijdelijke verblijfplaats in Nederland van dat gezin, met dien verstande, dat de kosten van de reis, te berekenen als hieronder is aangegeven, die van het vervoer naar de woonplaats niet mogen overschrijden.
Blijken de aan de reis naar de tijdelijke verblijfplaats van het gezin verbonden kosten hooger te zijn, dan de kosten van de reis naar de vaste woonplaats, dan kan voor rijksrekening vervoer worden verleend voor een zoodanig gedeelte van de reis, dat aan de in het vorige lid gestelde beperking wordt voldaan.
De kosten voor het verder af te leggen reisgedeelte moeten door den betrokken militair worden betaald.
Bij de heenreis kan voor dit gedeelte door den belanghebbende aan het station van vertrek, bij de aanbieding ter afstempeling van het vervoerbewijs, een zg. doorreiskaart worden gevraagd.
Bij de terugreis wordt de strook B van het vervoerbewijs aan het station van vertrek ter afstempeling aangeboden en behoort de militair zich gelijktijdig te voorzien van een burgerplaatsbewijs naar een station, gelegen aan het baanvak, waarvoor de strook geldig is.
Strook A van het vervoerbewijs en de doorreiskaart moeten bij het einde der heenreis en strook P van het vervoerbewijs en de plaatskaart bij het einde der terugreis worden afgegeven aan den beambte, belast met het innemen der plaatskaarten.
| |
H. Werkzoekenden.
Het is niet noodzakelijk meer, dat de werkzoekende zich persoonlijk tot het orgaan der arbeidsbemiddeling in de woonplaats wendt, ten einde zich aldaar te doen inschrijven.
Bedoelde inschrijving kan geschieden door bemiddeling van de gemeentelijke organen der arbeidsbemiddeling (gemeentelijke arbeidsbeurzen of gemeentelijke agentschappen der arbeidsbemiddeling) in andere gemeenten, en derhalve door in werkelijken dienst zijnde militairen en door de vrijwilligers die een verbintenis hebben gesloten op den voet van een gewoon dienstplichtige in het eigen garnizoen.
Deze militairen moeten zoodra hun verblijf in werkelijken dienst is geëindigd, persoonlijk hun inschrijving bij het orgaan der arbeidsbemiddeling in hun woonplaats laten hernieuwen. |
|