| |
| |
| |
Antwoord op een vraag met negatie: het Nederlands en het Oekraïens in contrast
Iryna Feoktistova (Kiev)
1. Inleiding.
Ontkennende ja/nee-vragen - ook wel twijfelvragen genoemd - zijn vanuit een contrastief taalkundig oogpunt interessant omdat de keuze van het antwoordpartikel afhangt van het antwoordsysteem dat in een bepaalde taal werkzaam is. In de taalkundige literatuur wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee antwoordsystemen: het polarity answering system en het truth value answering system (Jones 1999: 1-51, Pope 1976: 73-74). De antwoorden ja en nee kunnen betrekking hebben op de polariteit van de zin, dat wil zeggen op de positieve of negatieve zinsvorm, of ze kunnen instemming of afwijzing uitdrukken met betrekking tot de vraagzin.
| |
2. Zinsvorm en waarheidswaarde
Volgens het polarity answering system impliceert het gebruik van ja een positief antwoord, terwijl nee een negatief antwoord inhoudt. Als antwoord op de vraag: dans je niet graag betekent het antwoord ja: ‘jawel, ik dans wel graag’. Het antwoord nee daarentegen betekent: ‘nee, ik dans niet graag’. De antwoorden hebben betrekking op de zinsvorm. Volgens het truth value answering system worden de antwoorden ja en nee als instemming of als afwijzing gebruikt. Als antwoord op voormelde vraag betekent het antwoord ja nu: ‘wat je zegt, klopt: ik dans inderdaad niet graag’. Nee daarentegen drukt nu uit: ‘wat je zegt, klopt niet: ik dans wel graag’. De antwoorden hebben hier betrekking op de waarheidswaarde van de vraagzin (Jones, 1999: 8-14). Jones noemt enkele Europese talen, die volgens het polariteitssysteem functioneren: het Engels, het Frans, het Duits, het Nederlands, het Noors en het Zweeds (1999: 37). Hij wijst erop dat er soms tegen de regels van een bepaald antwoordsysteem gezondigd wordt. Het West-Vlaams en bepaalde varianten van het Engels, die buiten Groot-Brittannië worden gesproken, kunnen tevens volgens het waarheidswaardesysteem functioneren (1999: 11). Bald schrijft dat het Engelse antwoordpartikel yes als instemming bij een ontkennende
| |
| |
vraagzin kan optreden (Bald, 1980: 190). Volgens de klassieke opvatting hoort het Nederlands bij de talen die het polariteits-antwoordsysteem hanteren. In dat verband wordt er in het Oekraïense taalonderwijs vaak op gewezen dat de keuze van het antwoordpartikel ja of nee in de West-Germaanse talen afhankelijk is van de positieve of negatieve vorm van de antwoordzin.
| |
3. De vraag naar het antwoordsysteem
De vraag rijst welk antwoordsysteem Nederlandstalige sprekers in de praktijk gebruiken. Anders gesteld: kent de Nederlandse taal alleen het polariteitsantwoo rdsysteem, of wordt het waarheidswaardesysteem daarnaast ook geaccepteerd en gebruikt, zoals in het Oekraïens waar beide systemen werkzaam zijn. Zie de vraag: Τϐοϵму ∂руƨοϐі не сnο∂οбалась ϐuсmаϐκа? (‘vond je vriend de tentoonstelling niet mooi?’) waarop zowel met mɑκ (‘ja’) als met ні (‘nee’) geantwoord kan worden om uit te drukken dat de vriend de tentoonstelling inderdaad niet mooi vond. Als de inhoud van de vraag afgewezen moet worden, wat de Nederlandstalige sprekers vaak met jawel doen, gebruikt men in het Oekraïens het partikel ні (‘nee’). In dit geval is mɑκ (‘ja’) onwaarschijnlijk.
De vraag naar het antwoordsysteem in het Nederlands genereert diverse afgeleide vragen. Geeft de vraagsteller een teken met betrekking tot het type antwoord dat hij verwacht, of is het eerder de antwoordgever die daarover besluit. Een andere vraag is of het gebruikte antwoordsysteem samenhangt met het type vraag. Teneinde hier meer zicht op te krijgen, heb ik een schriftelijke enquête ontwikkeld. Naast het Nederlands en het Oekraïens heb ik daar tevens het Duits bij betrokken om na te kunnen gaan of er in het Nederlands en in het Duits gebruik wordt gemaakt van vergelijkbare antwoordstrategieën. In de enquête heb ik verschillende situaties met ontkennende vragen en beweringen opgenomen, waarop de informanten met ja, nee of andere antwoorden zoals jazeker, jawel, welnee of inderdaad moesten reageren. Soms werd de sprekers gevraagd om een ontbrekend woord in te vullen, soms moesten ze een aangeboden antwoord beoordelen, een interpretatie of een voortzetting geven. Ik heb naast ontkennende vragen tevens ontkennende beweringen in mijn onderzoek opgenomen, omdat ook deze compatibel zijn met beide antwoordsystemen. Ik wilde onderzoeken of er een relatie bestaat tussen het gekozen antwoordsysteem en de aard van de input: ontkennende vraag of ontkennende bewering.
Men zou kunnen verwachten dat er op een ontkennende bewering volgens het waarheidswaardesysteem gereageerd wordt. Een ontkennende bewering bevat immers geen verzoek om informatie zoals een ja/nee-vraag, en de erop volgende reactie ja of nee zou een instemming of een afwijzing moeten inhouden. Dit wordt bevestigd in het Oekraïens waar op een ontkennende bewering meestal volgens
| |
| |
het waarheidswaardesysteem geantwoord wordt. In het Duits en in het Nederlands daarentegen is de tendens minder sterk. Bij reacties op ontkennende beweringen wordt eerder het waarheidswaardesysteem gebruikt dan op ontkennende vragen.
| |
4. De antwoordtypes: ‘nee, dat klopt’ en ‘ja, dat klopt’
In een Nederlandstalige chat reageerde iemand op de ontkennende bewering niemand is volmaakt met nee, dat klopt. In het Oekraïens zou het heel ongewoon zijn, om ‘nee’ met ‘dat klopt’ te verbinden, want ‘dat klopt’ gaat samen met het antwoordpartikel ‘ja’. Ik wilde deze reactie in de enquête controleren. Eerst heb ik de sprekers gevraagd om een ontbrekend woord voor dat klopt in te vullen. Ze konden kiezen tussen ja, nee, inderdaad, welnee, jazeker en natuurlijk. Onder de antwoorden vonden we zowel nee als ja. Velen gaven als alternatief echter het antwoord inderdaad. In dit verband zijn de reacties van de Duitstalige sprekers interessant. Het Nederlands en het Duits lijken hier op verschillende manieren te functioneren. De meeste informanten vulden ja in en niemand nein. Hetzelfde geldt voor het Oekraïens. Ik heb dezelfde uitdrukking later in de enquête nog een keer terug laten komen, maar nu vergezeld van de antwoorden ja, dat klopt en nee, dat klopt, en gevraagd om deze te beoordelen. De Nederlandstalige bleken het antwoord ja, dat klopt als een betere variant te beschouwen, hetgeen niet wegneemt dat de reactie nee, dat klopt ook als een normaal antwoord geaccepteerd werd. Onder de Duitse sprekers heeft alleen één informant het antwoord nein, das stimmt als normaal geaccepteerd, terwijl alle Oekraieners de zin Ні, ҷе nрɑϐ∂ɑ (‘nee, dat klopt’) hebben afgewezen. Het is mogelijk, dat hier het voornaamwoord ‘niemand’ een rol speelt. Een
Duitstalige spreker merkte op dat voor hem ‘niemand’ geen ontkenning was. Hij vond dat juist daarom het antwoord nein, das stimmt in het Duits vreemd klonk. Deze opmerking is interessant, want in een andere situatie, bij een vraagzin met zinsnegatie, accepteerden inderdaad meer Duitsers het antwoord nein, das stimmt. De indruk bestaat dat een zin met een negatief onbepaald voornaamwoord zich als een positieve zin gedraagt, hetgeen verklaart waarom er in de drie talen een sterkere tendens is te zien om met het partikel ‘ja’ te antwoorden.
| |
5. Het vraagtype: ‘was je vandaag niet op school?’
Teneinde na te gaan of het Nederlands ook volgens het waarheidswaardesysteem kan functioneren, heb ik enkele situaties geconstrueerd waarin op een ontkennende vraag met het antwoordpartikel ja werd gereageerd. Ik vroeg de sprekers het antwoord te interpreteren of voort te zetten om te zien of ja als instemming of als jawel wordt begrepen. Zie bijvoorbeeld de volgende situatie: de moeder vraagt haar zoon: was je vandaag niet op school? De zoon antwoordt: ja. Dit antwoord is moeilijk
| |
| |
te interpreteren, hetgeen verschillende reacties opleverde. Sommige informanten begrepen dat de zoon wel op school was, anderen het tegenovergestelde. Enkelen duidden dit antwoord als dubbelzinnig aan. Eén spreker noemde het niet acceptabel. Volgens hem zou men nee of jawel moeten gebruiken. Een en ander laat zien dat de Nederlandstaligen zowel het polariteitssysteem als het waarheidswaardesysteem accepteren.
De situatie in het Duits lijkt op die van het Nederlands. We zien echter dat de tendens om volgens het waarheidswaardesysteem te interpreteren in het Duits sterker is. Een van de redenen is dat het Duits over het woord doch beschikt, dat voor de afwijzing van ontkennende beweringen wordt gebruikt. Het Nederlandse jawel daarentegen is met het antwoordpartikel ja verwant. De Nederlandstaligen zijn daardoor waarschijnlijk meer geneigd om het partikel ja als jawel te interpreteren.
Ook in het Oekraïens levert het antwoord ‘ja’ in dit geval problemen op. De meeste sprekers interpreteren het als instemming, hetgeen niet wegneemt dat er ook informanten waren die het tegendeel begrepen. Sommige sperkers vonden dat het antwoord Ні, не буϐ (‘nee, ik was er niet’) beter zou klinken. Dit wijst erop dat de semantiek van de vraagzin een rol speelt en bijgevolg niet alleen de antwoordsystemen.
| |
6. Antwoordsystemen en vraagtypes
Uit de enquête blijkt dat sommige Nederlandstaligen een antwoord volgens het waarheidswaardesysteem niet accepteerden, terwijl voor andere sprekers hetzelfde antwoord acceptabel was. Zie de vraag: heeft helemaal niemand hem met zijn verjaardag gefeliciteerd? en het antwoord: ja, helemaal niemand. De Nederlandstalige sprekers gaven de voorkeur aan de variant nee, helemaal niemand. Drie sprekers accepteerden het antwoord ja, maar gaven nee als alternatief antwoord aan. De Duitse sprekers vonden het antwoord nein, gar niemand beter, maar ze accepteerden tevens ja, gar niemand. Ook hier lijkt de Duitse taal compatibeler met het waarheidswaardesysteem dan het Nederlands.
De Oekraïense sprekers vonden de variant ja, helemaal niemand goed klinken. Het is opmerkelijk dat als in het Oekraïens een gefocaliseerd element als ϐзɑƨɑл (‘helemaal’) of mочно (‘echt’) aan de zin wordt toegevoegd, de waarschijnlijkheid van een antwoord volgens het waarheidswaardesysteem hoger is. Op een ontkennende vraagzin als heeft ze echt niet opgebeld? kan men in het Oekraïens gewoon antwoorden met Тɑк mочно (‘ja, echt’).
In de enquête viel nog een probleem op. Verschillende ontkennende vragen worden op verschillende manieren beantwoord. Op de vraag kun je niet gaan slapen? reageerde men met ja, natuurlijk kan ik dat, maar op de vraag ga je vandaag
| |
| |
niet naar de les? wordt met jawel geantwoord, gewoon een ja zou niet voldoende zijn.
In het Duits treffen we een vergelijkbare situatie aan. Op de vraag gehst du nicht nach Hause? antwoordt men met doch of ja, maar op de vraag gehst du heute nicht zur Vorlesung? kan niet met ja gereageerd worden. Hier hoort doch of nein bij. Dit geldt ook voor het Oekraïens. De vraag: Тu не моеɯ ляƨmu сnаmu? (‘kun je niet gaan slapen?’) kan men met Ні, зϐuҷаŭно моу! (‘nee, natuurlijk kan ik dat’) beantwoorden. Enkele sprekers hebben echter een ‘ja’ ingevuld. Op de negatieve vraag Тu не ŭ∂ещ съоƨо∂ні на лекӌію? (‘ga je vandaag niet naar de les?’) hebben de informanten met Ні я nі∂у (‘nee, ik ga wel’) gereageerd. Een ‘ja’ zou hier heel ongewoon klinken. Omdat dergelijke verschillen in de drie talen aanwezig zijn, kan het niet met het antwoordsysteem te maken hebben.
| |
7. Antwoordverwachting
Uit de Oekraïenstalige enquête blijkt verder dat op sommige ontkennende vragen eerder volgens het waarheidswaardesysteem wordt gereageerd, terwijl andere ontkennende vragen volgens het polariteitssysteem worden beantwoord. De vraag rijst wat het semantische verschil tussen deze ontkennende vragen is dat ervoor zorgt dat ze volgens verschillende antwoordsystemen worden beantwoord. Hier kan het begrip ‘antwoordverwachting’ behulpzaam zijn. Een ontkennende ja/neevraag is vaak met een bepaalde antwoordverwachting verbonden. De persoon die vraagt, veronderstelt een bepaald antwoord als het meest waarschijnlijke. De antwoordverwachting die in een ontkennende zin wordt uitgedrukt, kan afhankelijk van context en intonatie positief of negatief zijn. Duškova (1981) wijst erop dat het gebruik van ontkennende vragen vaak in situaties voorkomt waarin de spreker om informatie vraagt die hem zou kunnen helpen om tussen twee conflicterende veronderstellingen te kiezen. De genoemde vragen ga je niet naar huis? of was je niet op school? drukken in de aangeboden situaties verbazing uit. Er is bij de vraagsteller een conflict tussen wat hij verwachtte en wat er gebeurt. Er bestaat een duidelijke tendens dergelijke vragen volgens het polariteitssysteem te beantwoorden.
| |
8. Conclusies
Concluderend kan gezegd worden dat het Nederlands, het Oekraïens en het Duits van beide antwoordsystemen gebruikmaken. In het Nederlands is het polariteitssysteem het sterkst aanwezig. In het Oekraïens wordt meer gebruikgemaakt van het waarheidswaardesysteem. De keuze van het antwoordpartikel is niet alleen afhankelijk van de antwoordsystemen, maar wordt onder andere ook bepaald door de connotaties van de betreffende
| |
| |
antwoordpartikels en, vooral, door de semantische en pragmatische betekenis van de ontkennende ja/nee-vragen en beweringen.
| |
Bibliografie
Bald, W.-D.: ‘Some Functions of Yes and No in Conversation’, Studies in English Linguistics (for Randolph Quirk). Londen/ New York, 1980, 178-191. |
Comrie, B.: ‘Interrogativity in Russian’. Interrogativity, Amsterdam/ Philadelphia,, 1984, 33-37. |
Conrad, R.: ‘Studien zur Syntax und Semantik von Frage und Antwort’. Berlin, 1978. |
Conrad, R.: Fragenegierung - eine ‘Umkehrung’ der Fragelogik?’. Linguistische Studien, 153-171 (1990). |
Droste, F.G.: ‘Question Negation and Negative Questions in Dutch’. Dutch Crossing (A Journal of Low Countries Studies), 43, 86-99 (1992). |
Duškova, L.: ‘Negative Questions in English’. IRAL, XIX, 181-194 (1981). |
Haeseryn, W.J. et al.: Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen, 1997. |
Hentschel, E.: Negation und Interrogation. Tübingen, 1998. |
Hentschel, E.: ‘Ist das nicht interessant? Zur Funktion verneinter Fragen’. Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik, 64, Göttingen, 73-86 (1986). |
Jones, B.M.: The Welsh Answering System. Berlin/ New York, 1999. |
Pope, E.N.: Questions and Answers in English. Den Haag/Parijs, 1976. |
Restan, P.: Syntax of the Interrogative Sentence. Oslo etc. 1968. |
|
|