| |
| |
| |
Rood of groen? De interne woordvolgorde in tweeledige werkwoordelijke eindgroepen in Nederlandse bijzinnen
Mona Arfs (Göteborg)
Inleiding
Een syntactische constructie die variatie vertoont in het Nederlands is de tweeledige werkwoordelijke eindgroep met een voltooid deelwoord. Daarin kunnen het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord van plaats wisselen.
(1a) | Ik geloof niet dat Truus heeft opgebeld. |
(1b) | Ik geloof niet dat Truus opgebeld heeft. |
| |
(2a) | Hij zegt dat hij naar school is gelopen. |
(2b) | Hij zegt dat hij naar school gelopen is. |
| |
(3a) | Ik hoop dat mijn boek wordt gepubliceerd. |
(3b) | Ik hoop dat mijn boek gepubliceerd wordt. |
De woordvolgorde hulpwerkwoord - voltooid deelwoord (heeft opgebeld) wordt in taalkundige kringen de ‘rode volgorde’ genoemd en de woordvolgorde voltooid deelwoord -hulpwerkwoord (opgebeld heeft) de ‘groene volgorde’. Deze termen werden in 1953 door Anita Pauwels geïntroduceerd in haar aan de universiteit van Leuven uitgevoerde studie over de woordvolgorde in de Nederlandse dialecten. Om op de dialectkaarten in deze studie duidelijk te maken waar de verschillende varianten voorkwamen, gebruikte ze voor de ene volgorde de kleur rood en voor de andere groen. Sindsdien worden deze termen algemeen gebruikt door taalkundigen in teksten over deze woordvolgordevarianten.
Wat is dan de juiste woordvolgorde: ‘Hij zegt dat hij naar school is gelopen’ of ‘Hij zegt dat hij naar school gelopen is’? Het antwoord luidt natuurlijk dat beide mogelijk zijn. En toch geven de autochtone Nederlandstaligen de voorkeur soms aan de ene volgorde en soms aan de andere, en ze zijn er zich blijkbaar niet van
| |
| |
bewust waarom ze de ene volgorde kiezen boven de andere. Nederlandstaligen vertrouwen in deze gevallen op hun ‘taalgevoel’, iets wat je van buitenlandse studenten Nederlands niet kan verwachten.
In grammatica's en taaladviesboeken zijn ook geen vaste regels te vinden. Volgens de ANS (1997: 1067-1068) is de woordvolgorde in werkwoordelijke eindgroepen van bijzinnen met een deelwoord ‘in principe vrij’, maar er zijn een aantal factoren die de woordvolgorde kunnen beïnvloeden. De volgorde is dus niet helemaal vrij.
| |
Achtergrond
Deze variatie in plaatsing van de werkwoorden is waarschijnlijk een van de meest bestudeerde vormen van syntactische variatie van de Nederlandse taal. Concluderend uit eerder onderzoek zijn er een aantal factoren die de keuze van de interne woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep kunnen beïnvloeden:
- regionale verschillen:
In het noordoosten (Groningen en Drenthe) en het zuidwesten (West- en Oost-Vlaanderen) is de frequentie van de groene volgorde hoger en in het centrale deel van het Nederlandse taalgebied (Holland, Utrecht en Brabant) komt de rode volgorde vaker voor (zie Pauwels 1953; Stroop 1970; Haeseryn 1990; De Sutter 2005).
- stilistische verschillen:
In gesproken taal met grote productiedruk is de groene volgorde gebruikelijker en in geschreven taal is de rode volgorde gebruikelijker (zie bijvoorbeeld Sassen 1963; Haeseryn 1990; De Schutter 1996; De Sutter 2005). Volgens de ANS (1997: 1067) is de voorkeur voor de rode volgorde het sterkst in journalistieke teksten. Dat komt waarschijnlijk door de stijlboeken van veel televisie- en krantenredacties met instructies voor de journalisten dat ze de rode volgorde horen te gebruiken.
- syntactische verschillen:
De woordvolgorde kan bijvoorbeeld beïnvloed worden door: soort bijzin, soort hulpwerkwoord en soort werkwoordelijke eindgroep. Dat eindgroepen met een infinitief minder variatie vertonen dan eindgroepen met een deelwoord is al lang bekend (zie onder meer De Schutter 1976, 1996; Haeseryn 1990; De Sutter 2005).
- semantische factoren:
Bij de rode volgorde ligt een activiteitslezing meer voor de hand omdat het temporele hulpwerkwoord vóór het hoofdwerkwoord staat en daardoor de activiteit meteen in de tijd plaatst. Bij de groene volgorde ligt een toestandslezing meer voor de hand omdat het temporele hulpwerkwoord pas na het deelwoord staat. Bij een toestandslezing is de activiteit die door het deelwoord uitgedrukt
| |
| |
wordt overgegaan in een toestand (zie Pardoen 1991; Van der Horst 1993/94; Duinhoven 1998).
- psycholinguïstische factoren:
Wanneer een gelijksoortige werkwoordelijke eindgroep aan de onderzochte eindgroep voorafgaat is er een neiging om dezelfde volgorde te hergebruiken. Deze neiging wordt syntactische persistentie genoemd (Hartsuiker en Westenberg 2000; De Sutter 2005).
- normfactoren:
De meeste mensen gebruiken in hun endogene taal (dat wil zeggen in hun dialect) de groene volgorde en in hun exogene (aangeleerde) taal de rode. Volgens de norm zou de rode volgorde beschaafder moeten zijn (zie bijvoorbeeld Sassen 1963; Haeseryn 1990; De Schutter 1996).
- individuele voorkeur:
De keuze van woordvolgorde is vrij. Daarom bestaat ook de mogelijkheid voor de taalgebruiker om een doelbewuste persoonlijke voorkeur te realiseren. Er is veel onderzoek gedaan naar het gebruik van verschillende auteurs, zowel diachroon (bijvoorbeeld Sassen 1963; Coussé 2003) als synchroon (bijvoorbeeld Pauwels 1970).
- ritmische factoren:
Volgens de Nederlandse intonatiegrammatica streeft de taalgebruiker naar evenwicht tussen de woordaccenten in de zin. De laatste decennia is er veel onderzoek gedaan naar ritmische factoren als verklaring voor de keuze van interne woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep (zie De Schutter 1976, 1996; Haeseryn 1990; Swerts 1998; De Sutter 2005) en daar sluit het hier beschreven onderzoek bij aan.
| |
Hypothese
De hypothese van het onderhavige onderzoek is:
- Met het uitgangspunt van de ritmische structuur van het voltooid deelwoord is het mogelijk de keuze van interne woordvolgorde in tweeledige werkwoordelijke eindgroepen in bijzinnen te verklaren en voorspellen.
- De ritmische structuur van het voltooid deelwoord correleert met andere externe verklaringsvariabelen volgens een bepaald patroon zodat het mogelijk is afwijkingen van de verwachte keuze van woordvolgorde te verklaren en voorspellen.
Hierbij wordt het principe aanvaard dat de taalgebruiker bewust of onbewust naar evenwicht tussen de accenten streeft, zowel in de zin als geheel als in de werkwoordelijke eindgroep op zich (zie ook 't Hart et al. 1990: 116; De Schutter 1996: 215; Swerts 1998: 306).
| |
| |
De ritmische structuur van het voltooid deelwoord wordt in dit onderzoek met een punthoed-patroon - ∧- weergegeven. Een deelwoord met intern evenwicht lijkt namelijk op een punthoed met twee brede hoedranden:
opgebeld |
meegemaakt |
teruggezien |
∧ - - |
∧ - - |
- ∧ - - |
gelezen |
gekomen |
mishandeld |
- ∧ - |
- ∧ - |
- ∧ - |
betaald |
gestudeerd |
gepubliceerd |
- ∧ |
- - ∧ |
- - - ∧ |
Door de interne woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep te variëren is het mogelijk evenwicht in de eindgroep te bereiken, zodat een werkwoordelijke eindgroep met een deelwoord dat op een pet met maar één klep lijkt, het nagestreefde breedgerande punthoed-patroon krijgt.
Wanneer het deelwoord de klemtoon op de eerste lettergreep heeft, plaatst men dus bij voorkeur het hulpwerkwoord vóór het deelwoord om het evenwicht, een punthoed-patroon, in de eindgroep te bereiken:
heeft opgebeld |
heeft meegemaakt |
heeft teruggezien |
- ∧ - - |
- ∧ - - |
- - ∧ - - |
Wanneer de klemtoon in het midden van het deelwoord ligt, is er al evenwicht in het deelwoord zelf en de verdeling tussen de rode en groene woordvolgorde is meer gelijk:
heeft gelezen |
is gekomen |
heeft mishandeld |
- - ∧ - |
- - ∧ - |
- - ∧ - |
gelezen heeft |
gekomen is |
mishandeld heeft |
- ∧ - - |
- ∧ - - |
- ∧ - - |
Wanneer het deelwoord de klemtoon op het eind heeft, plaatst men bij voorkeur het hulpwerkwoord achteraan om het nagestreefde evenwicht in de eindgroep te bereiken:
betaald heeft |
gestudeerd heeft |
gepubliceerd heeft |
- ∧ - |
- - ∧ - |
- - - ∧ - |
| |
| |
| |
Het onderzoeksmateriaal
Het onderzoeksmateriaal komt uit het 38 Miljoen Woorden Corpus van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (het INL) in Leiden. Voor dit onderzoek werd een subcorpus van ongeveer één miljoen woorden geselecteerd. Het onderzoeksmateriaal bevat alleen maar geschreven teksten, hoewel een vergelijking met spontaan gesproken taal uiterst interessant zou zijn. Op het moment dat een corpus voor dit onderzoek gezocht werd, was er echter geen corpus spontaan gesproken taal met de voor dit onderzoek vereiste zoekmogelijkheden toegankelijk.
Een grote hoeveelheid complexe zoekvragen genereerde 3.642 concordanties met bijzinnen van het gezochte soort, met name bijzinnen met tweeledige werkwoordelijke eindgroepen met een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord. Deze eindgroepen vertonen namelijk de meeste variatie. Om de aandacht voluit te kunnen richten op de opgestelde hypothese zijn bijzinnen met andere soorten werkwoordelijke eindgroepen uit het onderzoeksmateriaal verwijderd.
| |
Methode
De 3.642 bijzinnen werden geanalyseerd en met de waarden van de responsvariabele en van de tien verschillende verklaringsvariabelen geannoteerd.
286--------------------------------------------------------------------------------
Bron:
MCDEC95OVE.SGZ
ontsnapten daarbij ternauwernood aan de dood. Hij gooide de stenen altijd midden in de nacht NADAT HIJ EEN BEZOEK HAD GEBRACHT aan een discotheek in Beilen. De man was verder betrokken bij veertig inbraken in en rood+dw4+hw1+lg1+mst3+edv3+xps2+grx4+egr0+vwi+kra
De responsvariabele is de woordvolgorde en kan de waarden rood of groen aannemen.
De waarden van de responsvariabele en de verklaringsvariabelen zijn daarna statistisch verwerkt met de X2-test en de logistische regressieanalyse om de hiërarchie en de onderlinge verbanden en correlatiepatronen tussen de woordvolgorde en de verschillende verklaringsvariabelen in kaart te brengen.
| |
| |
De tien onderzochte verklaringsvariabelen zijn:
1. |
het punthoed-patroon |
dw1 - dw5 |
2. |
soort hulpwerkwoord |
hw1 - hw4 |
3. |
lengte van het hulpwerkwoord |
lg1 - lg2 |
4. |
lengte van het middenstuk |
mst1 - mst3 |
5. |
element direct voor de eindgroep |
edv1 - edv7 |
6. |
lengte van de extrapositie |
xps0 - xps3 |
7. |
soort extrapositie |
grx0 - grx5 |
8. |
gelijksoortige eindgroep in een voorafgaande zin |
egr0 - egr7 |
9. |
soort bijzin |
btr (betrekkelijk) |
|
vwi (voegwoordelijk) |
10. |
tekstsoort |
wbs (written to be spoken) |
|
nfc (non-fiction) |
|
kra (krantenteksten) |
|
jur (juridische teksten) |
De volgende vraagstellingen werden stap voor stap onderzocht: eerst werden de verbanden tussen de woordvolgorde en de tien verklaringsvariabelen apart onderzocht; dan werden de verbanden tussen de woordvolgorde, de punthoed-variabele en de externe verklaringsvariabelen één voor één onderzocht; daarna werden de verbanden en correlaties tussen de woordvolgorde, de punthoed-variabele en de meest relevante combinaties van externe verklaringsvariabelen onderzocht; en ten slotte werd gezocht naar verbanden en correlatiepatronen die de afwijkingen van de gemiddelde verdeling van woordvolgorde in dit onderzoeksmateriaal zouden kunnen verklaren en voorspellen.
| |
Enkele resultaten
1. De gemiddelde verdeling
De rode volgorde is zoals bekend de dominerende woordvolgorde in geschreven teksten in het moderne Nederlands. De verdeling in dit onderzoeksmateriaal dat alleen maar uit geschreven teksten bestaat, was dus verwacht.
Diagram 1 laat de gemiddelde verdeling in dit onderzoeksmateriaal zien en de volgende resultaten worden steeds vergeleken met deze verdeling.
| |
2. De punthoed-variabele
De ritmische structuur van het deelwoord, het punthoed-patroon, is volgens de
| |
| |
opgestelde hypothese de meest doorslaggevende verklaringsvariabele. Diagram 2 verifieert de hypothese. De invloed van het punthoed-patroon is sterk significant.
Diagram 1: Verdeling tussen de rode en groene volgorde
Diagram 2: De punthoed-variabele
| |
| |
Veel onderzoekers (onder meer De Schutter 1996: 209-210; Haeseryn 1990: 341; De Sutter 2005: 115) hebben al geconstateerd dat de rode woordvolgorde opvallend frequenter voorkomt in werkwoordelijke eindgroepen met een scheidbaar samengesteld deelwoord, dat wil zeggen met de klemtoon op het partikel in het begin van het deelwoord:
(1a) | Ik geloof niet dat Truus heeft opgebeld. |
Er is echter ook een sterke voorkeur voor de groene volgorde wanneer de klemtoon op het eind van het deelwoord ligt:
(3b) | Ik hoop dat mijn boek gepubliceerd wordt. |
Opvallend is dat de categorie met de klemtoon in het midden in dit onderzoeksmateriaal vaker de groene volgorde krijgt dan de verwachte gemiddelde verdeling. Bij dit punthoed-patroon is er al evenwicht in het deelwoord zelf en deze categorie staat daarom meer open voor invloeden van externe verklaringsvariabelen, die in dit corpus blijkbaar overwegend de groene volgorde bevorderen.
Bij nader onderzoek van deze categorie apart bleek dat deze afwijking vooral veroorzaakt wordt door de stilistische verklaringsvariabele tekstsoort. Het onderzoeksmateriaal bestaat uit vier soorten geschreven teksten: ‘written to be spoken’, non-fictie, krantenteksten en juridische teksten.
De punthoed-variabele is overal doorslaggevend maar bij de juridische teksten wijken de deelwoorden met het woordaccent in het midden (dw3) af en krijgen we veel vaker de groene volgorde. De vraag rijst of de verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de evenwichtige deelwoorden die dus meer open staan voor externe invloeden hier beïnvloed worden door een oude voorkeur voor de groene volgorde in dit soort formele teksten. Om die vraag te kunnen beantwoorden is echter verder onderzoek nodig.
Het hoge percentage groene volgorde in de juridische teksten (zie diagram 3) is belangrijk omdat meer dan de helft van de bijzinnen met een evenwichtig deelwoord uit de juridische teksten komt en bijna de helft daarvan de groene volgorde heeft gekregen. Daarom wijken de bijzinnen met deze evenwichtige deelwoorden af in dit corpus.
| |
| |
Diagram 3: Punthoed-variabele + tekstsoort
|
juridische teksten |
overige teksten |
totaal |
rood |
374 |
336 |
710 |
groen |
257 |
117 |
374 |
totaal |
631 |
453 |
1084 |
Frequentietabel 1: Punthoed-categorie dw3 + tekstsoort |
| |
| |
| |
3. Element direct voor de eindgroep en lengte van het middenstuk
Diagram 4: Element direct voor de eindgroep
Het element direct voor de eindgroep is een zeer invloedrijke verklaringsvariabele (zie De Schutter 1996: 210; Haeseryn 1990: 341; Swerts 1998: 304-307, De Sutter 2005: 155-160). De rode volgorde is gebruikelijker wanneer het element direct voor de werkwoordelijke eindgroep een sterk accent heeft. Door het hulpwerkwoord vóór het deelwoord te plaatsen wordt de nagestreefde reeks onbeklemtoonde lettergrepen tussen de woordaccenten bereikt. De groene volgorde is gebruikelijker wanneer het element direct voor de werkwoordelijke eindgroep een zwak accent heeft. Door het hulpwerkwoord na het deelwoord te plaatsen wordt de reeks onbeklemtoonde lettergrepen tussen de woordaccenten niet al te lang.
Het naamwoordelijk deel van het gezegde is een inherent element bij het koppelwerkwoord. Het staat verplicht direct voor de werkwoordelijke eindgroep en draagt een sterk accent
dat hij boos is geweest |
dat ze moeder is geworden |
Indefiniete elementen worden vaker gevolgd door de rode volgorde, omdat een indefiniet element discursief nieuwe informatie brengt en daarom een sterker accent krijgt dan een definiet element, dat al bekende informatie herhaalt:
| |
| |
dat hij een auto heeft gekocht |
dat hij de auto heeft betaald |
De functiewoorden voorzetsels en voegwoorden hebben een zwak accent net als voornaamwoorden die uiteraard al discursief bekende informatie bevatten. Daarom worden ze vaker gevolgd door het deelwoord en niet door een zwak beklemtoond hulpwerkwoord:
dat hij het gelezen heeft. |
Diagram 5: Punthoed-variabele + element direct voor de eindgroep
Het element direct voor de eindgroep is dus een zeer invloedrijke verklaringsvariabele die de punthoed-variabele soms versterkt en soms tegenwerkt. De categorie met een zwak element direct voor de eindgroep (edv7) bevordert zoals we hebben gezien de groene volgorde, terwijl de punthoedcategorieën met het woordaccent op het partikel in het begin (dw1/2) de rode volgorde bevorderen.
| |
| |
Deze variabelen (edv7+dw1/2) in dezelfde bijzin werken elkaar dan tegen en de volgorde wordt minder rood.
Wanneer het zwakke element gevolgd wordt door een deelwoord met het woordaccent op het eind (dw4/5) versterken deze twee variabelen echter elkaar en de groene volgorde wordt nog gebruikelijker.
Diagram 6: Lengte van het middenstuk
Eerdere onderzoekers (onder meer De Schutter 1976: 236; De Sutter 2005: 153-155) hebben al laten zien dat de rode volgorde gebruikelijker is wanneer het middenstuk lang is dan wanneer het middenstuk kort is. Diagram 6 verifieert dit. De verklaring hiervoor zou moeten zijn dat hoe langer het middenstuk, hoe groter de kans dat het laatste element van het middenstuk een sterk accent heeft. En hoe sterker accent, hoe gebruikelijker de rode volgorde.
|
edv1 |
edv2 |
edv3 |
edv4 |
edv6 |
edv7 |
mst lang |
24 |
33 |
184 |
189 |
77 |
13 |
mst2 |
75 |
92 |
490 |
734 |
290 |
59 |
mst kort |
31 |
45 |
196 |
488 |
279 |
296 |
Frequentietabel 2: Element direct voor de eindgroep + lengte van het middenstuk |
| |
| |
In dit onderzoeksmateriaal komen de sterk geaccentueerde elementen echter helemaal niet frequenter voor in bijzinnen met een lang middenstuk dan in bijzinnen met een kort middenstuk. Daarentegen komen de zwak geaccentueerde elementen direct voor de eindgroep veel vaker voor in bijzinnen met een kort middenstuk.
Het resultaat wordt hetzelfde maar de verklaring is een andere, namelijk dat er een sterk verband is tussen een kort middenstuk en een zwak element direct voor de eindgroep. Een zwak element direct voor de eindgroep bevordert de groene woordvolgorde. De invloed van de lengte van het middenstuk houdt dus verband met het element direct voor de eindgroep.
Bij het onderzoek van de combinatie punthoed-variabele, element direct voor de eindgroep en lengte van het middenstuk blijkt de punthoed-variabele weer de doorslaggevende te zijn. Bij de deelwoorden met het woordaccent in het begin (dw1/2), zoals in diagram 7a, is het percentage rode volgorde hoger dan de gemiddelde verdeling in dit onderzoeksmateriaal. Bij dergelijke combinaties van drie verklaringsvariabelen wordt het aantal observaties van een bepaalde categorie soms te klein (⋆) om het resultaat betrouwbaar te maken en in die gevallen kunnen we alleen maar van tendensen spreken.
Bij de deelwoorden met het woordaccent op het eind (dw4/5), zoals in diagram 7b, is het percentage groene volgorde hoger dan bij de gemiddelde verdeling. De invloeden van de variabelen ‘element direct voor de eindgroep’ en ‘lengte van het middenstuk’ blijken echter ook significant te zijn:
Een sterk geaccentueerd element direct voor de eindgroep (edv1/2) bevordert de rode volgorde en een zwak element (edv7) de groene.
Een lang middenstuk (mst1) bevordert de rode volgorde en een kort middenstuk (mst3) de groene.
| |
| |
Diagram 7a: Punthoed-variabele dw1/2 + element direct voor eindgroep + lengte van het middenstuk
| |
| |
Diagram 7b: Punthoed-variabele dw4/5 + element direct voor eindgroep + lengte van het middenstuk
| |
| |
|
dw ∧-- |
dw --∧ |
edv sterk |
edv zwak |
mst lang |
mst kort |
rood |
x |
|
x |
|
x |
|
groen |
|
x |
|
x |
|
x |
Correlatiepatroon 1: Punthoed-variabele + element direct voor eindgroep + lengte van het middenstuk |
De punthoed-variabele wordt beïnvloed door de externe verklaringsvariabelen ‘element direct voor de eindgroep’ en ‘lengte van het middenstuk’ en wanneer deze variabelen samenwerken worden de percentages rood respectievelijk groen hoger.
596 --------------------------------
Bron: JUR_2000.SGZ
bestaat, dat hij als makelaar de eer van de stand der makelaars zal schaden.
2. INDIEN DE KAMER TER VOORBEREIDING VAN HAAR ADVIES SCHRIFTELIJKE INLICHTINGEN HEEFT INGEWONNEN, voegt zij deze bij haar advies. Art. 63c. 1. De rood+dw1+hw1+lg1+mst1+edv2+xps0+grx1+egr5+vwi+jur
197-----------------------------------
Bron: ostaden.SGZop te sporen. Het is handig alvast een lijstje te maken van de gekleurde zaken DIE JE GEDROOMD HEBT. Vergeet niet ook het voorwerp of wezen dat die kleur had erbij te vermelden. Chakrasymbolen groen+dw4+hw1+lg1+mst3+edv7+xps0+grx0+egr7+btr+nfc
| |
4. Extrapositie
De realisatie van de laatste zinsplaats bevordert volgens sommige onderzoekers de groene volgorde (De Schutter 1976: 235; 1996: 210, 216; De Sutter 2005:165-166). Hoe langer de extrapositie is hoe frequenter komt de groene volgorde voor. Andere onderzoekers hebben deze bevindingen niet bevestigd (Haeseryn 1990: 150; Swerts 1998: 304-305). In dit corpus is de groene volgorde iets frequenter bij lange extraposities dan bij korte extraposities of bij afwezigheid van een extrapositie. Maar het verschil is niet significant. De variabele lengte van extrapositie houdt
| |
| |
echter verband met de variabele soort extrapositie en beïnvloedt daarom indirect de keuze van woordvolgorde.
Diagram 8: Punthoed-variabele + lengte van extrapositie
De voorkeur voor de groene volgorde is sterker bij de extraposities die verplicht op de laatste zinsplaats moeten staan, zowel adjuncten als complementen. Verplicht achteropgeplaatste extraposities zijn elementen die grammaticaal verplicht na de werkwoordelijke eindgroep moeten staan:
dat hij beweerd heeft econoom te zijn |
Een extrapositie die verplicht is, is ook verwacht en krijgt daarom meer nadruk. De taalgebruiker is zich ervan bewust dat er iets moet volgen en het hulpwerkwoord wordt daarom tussen een deelwoord met het woordaccent op het eind (dw4/5) en de extrapositie geplaatst om het nagestreefde afstand tussen de geaccentueerde elementen te bereiken. De punthoed-categorieën met de klemtoon in het begin (dw1/2) worden om die redenen niet significant beïnvloed door de variabelen lengte van extrapositie en soort extrapositie.
| |
| |
Diagram 9: Punthoed-variabele + soort extrapositie
|
adjct fac |
compl fac |
adjct verpl |
compl verpl |
xps kort |
34 |
47 |
1 |
23 |
xps2 |
101 |
107 |
53 |
115 |
xps lang |
48 |
50 |
97 |
169 |
Frequentietabel 3: Soort extrapositie + lengte extrapositie |
De verplicht achteropgeplaatste extraposities zijn in dit onderzoeksmateriaal in de meeste gevallen lang, terwijl de facultatief achteropgeplaatste extraposities ongeveer even vaak kort als lang zijn. Er is dus een sterk verband tussen soort extrapositie en lengte van extrapositie.
| |
| |
|
dw ∧-- |
dw --∧ |
xps kort |
xps lang |
xps fac |
xps verpl |
rood |
x |
|
groen |
|
x |
|
x |
|
x |
Correlatiepatroon 2: Punthoed-variabele + lengte van extrapositie + soort extrapositie |
Verplicht achteropgeplaatste extraposities zijn meestal lang en krijgen meer nadruk. Wanneer ze voorafgegaan worden door een eindgroep met een deelwoord met het woordaccent op het eind (dw4/5) wordt het hulpwerkwoord vaker na het deelwoord geplaatst.
3245--------------------------------------------------------------------------------
Bron: MCDEC95SPO.SGZ
halve dagen werken rondkomen. Je bent opeens een volksheld, bezit van het land. Je weet DAT JOUW SPORT ZO GEWAARDEERD WORDT dat je de optredens in het land ook voor anderen deed. Ik moest niet alleen groen+dw4+hw4+lg1+mst3+edv6+xps3+grx5+egr7+vwi+kra
| |
5. Hulpwerkwoord
Diagram 10: Soort hulpwerkwoord
| |
| |
De eindgroepen met het temporele hulpwerkwoord zijn vertonen een iets sterkere voorkeur voor de rode woordvolgorde en de bijzinnen met het passieve hulpwerkwoord zijn een iets sterkere voorkeur voor de groene volgorde dan bij de gemiddelde verdeling.
Een verklaring voor het hogere percentage rode volgorde bij het temporele zijn zou kunnen zijn dat een groot deel ervan samen met een koppelwerkwoord als voltooid deelwoord een werkwoordelijke eindgroep vormen. Deze eindgroepen worden altijd voorafgegaan door een sterk geaccentueerd naamwoordelijk deel van het gezegde (edv1) dat meestal tot de rode volgorde leidt.
Een verklaring voor het hogere percentage groene volgorde bij het passieve zijn zou kunnen zijn dat de passieve bijzinnen met zijn in sommige gevallen de groene volgorde krijgen naar analogie van zinnen met het koppelwerkwoord zijn en een deverbatief adjectief. In zinnen met het koppelwerkwoord zijn en een deverbatief adjectief is volgens de regel alleen maar de groene volgorde mogelijk. De rode volgorde komt in de praktijk echter ook veel voor (zie De Rooij 1986; Sterenborg 1993; De Schutter 1996: 218; De Sutter 2005: 256-259).
dat de winkel (door de politie) gesloten is / is gesloten (passief deelwoord)
dat de winkel (al maanden) gesloten is (dicht is) (deverbatief adjectief)
Bij het hulpwerkwoord zijn is de syntactische functie blijkbaar van belang bij de keuze van woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep.
Eénlettergrepige hulpwerkwoorden komen iets vaker voor in de groene volgorde dan tweelettergrepige. De verklaringsvariabele lengte van het hulpwerkwoord houdt echter sterk verband met het soort hulpwerkwoord.
|
éénlettergrepig |
tweelettergrepig |
totaal |
hebben |
793 |
246 |
1039 |
temporeel zijn |
432 |
16 |
448 |
passief zijn |
1158 |
40 |
1198 |
worden |
680 |
277 |
957 |
Frequentietabel 4: Soort hulpwerkwoord + lengte van het hulpwerkwoord |
Het hulpwerkwoord zijn heeft maar één verbuigingsvorm met twee lettergrepen en komt daarom veel frequenter voor als éénlettergrepig hulpwerkwoord dan als tweelettergrepig.
| |
| |
Omdat de werkwoordelijke eindgroepen met het passief hulpwerkwoord zijn heel frequent zijn en een iets hoger percentage groene volgorde vertonen, komen de éénlettergrepige hulpwerkwoorden vaker voor in de groene volgorde. De lengte van het hulpwerkwoord beïnvloedt maar indirect de woordvolgorde. De punthoed-variabele blijft de doorslaggevende verklaringsvariabele.
Diagram 11: Lengte van het hulpwerkwoord
| |
Conclusie
Er is een bepaalde hiërarchie tussen de variabelen. Sommige verklaringsvariabelen zijn sterker dan andere en sommige variabelen beïnvloeden maar indirect de keuze van woordvolgorde. De ritmische factoren zijn sterk significant en houden sterk verband met elkaar. De punthoed-variabele is de doorslaggevende verklaringsvariabele en staat boven alle andere.
De invloeden van de psycholinguïstische en stilistische variabelen zijn ook significant. Ze houden echter geen verband met de ritmische variabelen en ook niet met elkaar.
Wat betreft de syntactische variabelen houdt de lengte van het hulpwerkwoord verband met het soort hulpwerkwoord. Het soort bijzin blijkt de volgorde helemaal niet te beïnvloeden.
De resultaten van mijn onderzoek hebben tot de conclusie geleid dat de
| |
| |
ritmische factoren doorslaggevend zijn voor de afwijkingen van de gemiddelde verdeling van woordvolgorde in dit corpus. Dat er ook andere factoren zijn die de woordvolgorde beïnvloeden, wordt echter duidelijk omdat er altijd een gemarkeerde groep bijzinnen overblijft die niet door de hier onderzochte factoren verklaard kunnen worden. Verondersteld dat het gebruikte corpus representatief is voor de Nederlandse taal, hoop ik dat de resultaten van mijn promotieonderzoek een bijdrage kunnen leveren aan de toekomstige discussie over de keuze van rode en groene woordvolgorde in Nederlandse bijzinnen.
| |
Bibliografie
Coussé, E.: ‘Volgordevariatie en herinterpretatie in de tweeledige werkwoordelijke eindgroep in de bijzin’. Taal en Tongval 55/2, 138-156 (2003). |
Duinhoven, A.M.: ‘Concurrerende volgordepatronen in de werkwoordsgroep’. Nederlandse Taalkunde 3, 2, 96-119 (1998). |
Haeseryn, W.: Syntactische normen in het Nederlands. Een empirisch onderzoek naar volgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep. Dissertatie Katholieke Universiteit Nijmegen, 1990. |
Haeseryn, W. et al.: Algemene Nederlandse Spraakkunst. 2 delen. Groningen en Deurne, 1997. |
Hart, J. 't, et al.: A Perceptual Study of Intonation: An Experimental-Phonetic Approach to Speech Melody. Cambridge, 1990. |
Hartsuiker, R.J. en C. Westenberg: ‘Word order priming in written and spoken sentence
|
| |
| |
production’. Cognition 75, B27-B39 (2000). |
Horst, J.M. van der: ‘Rode en groene volgorde en analytische taalkunde’. Voortgang, Jaarboek voor de Neerlandistiek 14, 187-197 (1993/94). |
Pardoen, J.: ‘De interpretatie van zinnen met de rode en groene volgorde’. Forum der Letteren 32, 1, 1-22 (1991). |
Pauwels, A.: ‘De plaats van hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin’. Uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie 7. Leuven, 1953. |
Pauwels. J.L.: ‘Statistisch onderzoek van de Nederlandse zinsbouw’. De nieuwe taalgids, Van Haeringennummer, 93-100 (1970). |
Rooij, J. de: ‘Waarom het naamwoordelijk gezegde groen blijft’. Onze Taal 55, 11, 142-144 (1986). |
Sassen, A.: ‘Endogeen en exogeen taalgebruik’. De nieuwe taalgids 56, 1, 10-21 (1963). |
Schutter, G. de: ‘De bouw van de Nederlandse zin. Beschrijving en voorstel tot beregeling’. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 76, 2, 165-282 (1976). |
Schutter, G. de: ‘De volgorde in tweeledige werkwoordelijke eindgroepen met voltooid deelwoord in spreek- en schrijftaal’. Nederlandse taalkunde, 1, 3, 207-220 (1996). |
Sterenborg, W.: ‘De plaats van het voltooid deelwoord’, Onze Taal, 4, 67-68 (1993). |
Stroop, J.P.A.: ‘Systeem in gesproken werkwoordgroepen’. Taal en tongval 22, 128-147 (1970). |
Sutter, G. de: Rood, groen, corpus! Een taalgebruiksgebaseerde analyse van woordvolgordevariatie in tweeledige werkwoordelijke eindgroepen. Proefschrift Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Letteren, Departement Linguïstiek. 2005. |
Swerts, M.: ‘Ritme als verklarende factor voor de keuze tussen groene en rode werkwoordsvolgorde in het Nederlands’. Nederlandse taalkunde, 3, 4, 299-308 (1998). |
|
|