| |
| |
| |
Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Taalkundige samenwerking in de internationale
neerlandistiek Reinier Salverda
1. Inleiding
De vraag die voor mij ligt - geef een inleiding over zuivere en toegepaste taalkunde in de
relatie tussen intra- en extramurale neerlandistiek - is eigenlijk onbegonnen werk. Je zou er
de hele taalwetenschap voor moeten kunnen overzien, een geweldig gebouw, waarbinnen zo
ontzaglijk veel gaande is, dat het voor één persoon niet meer mogelijk is om alles te overzien
(vergelijk Salverda 1990, 12). De taalwetenschap ontwikkelt zich en gaat vooruit door
taakverdeling, innovatie en specialisatie, in een proliferatie van subdisciplines; het recente
Handbook of linguistics (Aronoff en Rees-Miller 2001) telt er al
tweeëndertig. En die zijn niet eenvoudig even te verdelen in zuiver versus toegepast. We
beschikken niet over een eenduidig principe waarmee we die twee sluitend van elkaar kunnen
afgrenzen binnen de taalwetenschap.
Zo bezien is mijn opdracht dus onmogelijk. Tegelijk echter is zij ook weer heel simpel. Zo
bevat het voorjaarsnummer 2003 van Neerlandica Extra Muros (NEM) enerzijds de
kroniek van De Kleijn over het Nederlands voor anderstaligen, waarin recente publicaties op het
gebied van de taalverwerving besproken worden, anderzijds die van Van der Horst, waarin de
Nederlandse taalkunde aan bod komt. Hier loopt de facto een duidelijke grens
tussen zuiver en toegepast: het ene is meer wetenschappelijk, het andere meer
praktisch-didactisch gericht - beide boeiend en bloeiend, maar verder hebben ze weinig met
elkaar te maken. Het zijn gewoon twee verschillende vakgebieden, die los naast elkaar staan
binnen de neerlandistiek.
Maar of mijn opdracht nu onmogelijk is of juist heel simpel, in beide gevallen zijn we
misschien iets te gauw klaar, en daarom gooi ik het hier nu over een andere boeg.
Ten eerste is daar de groei van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN), die
tegenwoordig wereldwijd bijna zeshonderd leden | |
| |
telt. Kwantitief gaat het dus goed
met de extramurale neerlandistiek, al zijn er nog witte plekken in China, India en
Latijns-Amerika. Mijn vraag is nu: Maar hoe staat het met de kwaliteit? Het lijkt me nodig hier
eens grondig over na te denken. Dat is de uitdaging die ik zie in het thema van dit vijftiende
IVN-congres - ‘Neerlandistiek de grenzen voorbij’.
Ten tweede sluit ik aan bij de opmerking van de algemeen secretaris van de Nederlandse
Taalunie (NTU) in zijn openingstoespraak, dat een sterke intramurale neerlandistiek van groot
belang is voor de extramurale, en omgekeerd. In dit verband pleitte hij voor meer en betere
samenwerking tussen neerlandici over de grenzen heen. Willen we tot een werkelijk
internationale neerlandistiek komen, dan is dit inderdaad essentieel, en ik wil hier dan ook
nagaan waar we onze taalkundige samenwerking dan het best op kunnen richten.
Ten derde roep ik in herinnering dat onze collega in Los Angeles, Bob Kirsner, ruim twintig
jaar geleden een verlanglijstje indiende bij de intramurale neerlandistiek. ‘Beste
Sinterklaas,’ schreef hij toen, ‘als neerlandicus extra muros die het hele jaar zoet is geweest
zou ik heel graag het volgende in mijn schoen willen vinden’ (Kirsner 1982, 102), en hij
formuleert dan de volgende vijf, ook nu nog actuele wensen: (1) meer reisen onderzoeksbeurzen
en uitwisselingsprogramma's voor extramurale docenten en studenten; (2) meer bezoeken en
studiereizen van intramurale neerlandici; (3) meer materiaal voor het onderwijs Nederlands als
vreemde taal; (4) meer hulpmiddelen voor taalkundig onderzoek van het Nederlands, met name
tekstcorpora en computerprogramma's; en (5) meer empirisch detailonderzoek van de Nederlandse
syntaxis.
Aldus heb ik nu de volgende drie vragen als vertrekpunt: Hoe staat het met de kwaliteit van
de internationale taalkunde van het Nederlands?, Hoe kunnen we als taalkundigen van het
Nederlands zo goed en effectief mogelijk samenwerken over de grenzen heen?, en: Wat is er van
Kirsners verlanglijst terecht gekomen, en wat blijft er nog te wensen over?
Voor ik nu aan mijn eigenlijke betoog toekom, schets ik nog kort het raamwerk waarbinnen we
hier opereren, en dat gevormd wordt door de twee begripsonderscheidingen tussen respectievelijk
‘zuiver’ en ‘toegepast’, en intra- en extramuraal. Ik definieer deze termen zoveel mogelijk in
aansluiting bij de gangbare praktijk.
Wat de eerste tweedeling betreft, is het het gemakkelijkst om te beginnen met de toegepaste
taalwetenschap. In het al genoemde Handbook of linguistics (2001) is Applied
Linguistics er precies één van de daarin | |
| |
behandelde tweeëndertig subdisciplines
(Rees-Miller 2001). In de praktijk valt dit vakgebied ook goed te identificeren. Internationaal
is er de Association Internationale de Linguistique Appliquée (AILA). Binnen
het Nederlandse taalgebied hebben we het Handboek toegepaste taalkunde van
Van Els en anderen uit 1977 (Engelse vertaling 1984); voorts een aantal onderzoeksinstituten,
geregeld congressen, tijdschriften, dissertaties en een bibliografie; en een bloeiende
Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap met een eigen periodiek, Toegepaste
Taalwetenschap in Artikelen (TTWiA).
Wat vervolgens de begripsafbakening betreft, beschikken we over twee verschillende
opvattingen van toegepaste taalkunde. Dat is dus heel wat overzichtelijker dan bij de zuivere
taalwetenschap, waarvan de meest uiteenlopende definities gegeven worden. De eerste opvatting
van ‘toegepast’ is een ruime definitie: ‘die eigenlijk alles omvat wat er aan taal te
bestuderen valt’ (Van Els 1977, 27). Dit lean uiteenlopen van taalonderwijs en -verwerving via
vertaling en taalplanning tot bijvoorbeeld taaladvies en contrastieve taalstudie - en in de
extramurale neerlandistiek kunnen we ook inderdaad met al die verschillende gebieden te maken
krijgen. Daarnaast is er een tweede, meer beperkte definitie, waarin ‘toegepast’ samenvalt met
vreemdetalenonderwijs (VTO). Dit is de oorspronkelijke betekenis van ‘toegepast’, zegt Van Els,
en voor ons doel hier is dit genoeg. Dit is ook de gangbare praktijk, bijvoorbeeld in Beheydts
hoofdstuk over het Nederlands als Vreemde Taal (NVT) in Nederlandse taalkunde in
kaart (Smedts en Paardekooper 1999), en bij het Amsterdamse Steunpunt NVT van de
Nederlandse Taalunie.
Eens ‘toegepast’ is afgebakend, rijst de vraag of ‘zuiver’ dan nu de rest is van het
taalkundig bedrijf. Zijn die andere eenendertig subdisciplines in het Handbook of
linguistics dus allemaal onderdeel van de zuivere taalwetenschap? Zo ja, dan omvat die
zuivere taalwetenschap wel van alles, van historisch-vergelijkende taalwetenschap, fonetiek en
fonologie, via morfologie en lexicon, syntaxis en semantiek, theorievorming, taaltypologie,
pragmatiek, taalverwerving, veeltaligheid, sociolinguïstiek, psycho- en neurolinguïstiek tot en
met computerlinguïstiek. Of moeten we liever onder zuivere taalwetenschap verstaan enkel die
taalkunde die zich richt op het wetenschappelijk onderzoek van de structuur van het taalsysteem
op zichzelf, het geïdealiseerde object van de formeel-theoretische taalwetenschap, zonder
betekenis en context, zonder taalgebruikers en de situaties waarin taal wordt gebruikt? Het is
niet | |
| |
eenvoudig om op dit punt tot een afdoende begripsafbakening te komen. Wel
kunnen we zeggen dat de ontwikkelingen in de zuivere taalwetenschap primair worden gedreven
door intra-wetenschappelijke factoren als speurzin en nieuwsgierigheid, theorievorming,
empirische en technische innovatie.
Apart noem ik hier nog, naast de onderscheiding ‘zuiver/toegepast’, het belangrijke terrein
van het doorgeven en verspreiden van informatie. Op dit vlak levert NEM al jaren een
uitstekende bijdrage met haar artikelen, kronieken en recensies. Daarnaast zijn er tegenwoordig
allerlei andere nuttige informatiekanalen, bijvoorbeeld de websites van het Steunpunt NVT in
Amsterdam, de Vakgroep Nederlands aan de Universiteit van Wenen, het tijdschrift Onze Taal, de Taalunie met haar nieuwe e-periodiek Taalschrift, Van
Dale's Taalpost, het internet-tijdschrift neerlandistiek.nl, de linguïstische miniatuurtjes in Neder-L, en de
website van de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren (DBNL), waar we ‘de Nederlandse
taalkunde in honderd artikelen’ kunnen vinden. Via deze kanalen wordt veel interessants
aangeboden op taalkundig gebied, maar daar ga ik hier nu verder niet op in.
De tweede preliminaire begripsonderscheiding is die tussen intra- en extramurale
neerlandistiek. Deze behelst een indeling naar de plaats waar de taalkundige onderzoek(st)er
van het Nederlands werkzaam is, binnen dan wel buiten het taalgebied. Dit kan enorm variëren,
afhankelijk van het land, de cultuur, de taal, het maatschappelijk en intellectueel klimaat en
de instelling waarbinnen de extramurale neerlandist werkzaam is. Hier lijkt me het kernpunt,
dat de beoefening van de Nederlandse taalkunde extramuraal plaatsvindt in een heel andere
context dan binnen het taalgebied gebruikelijk is, in functie van en in contact met andere
interesses, waarbij de taal-studie vaak niet om zichzelf wordt ondernomen, maar om
uiteenlopende sociaal-culturele, historische, intellectuele of literaire redenen.
Direct merk ik hierbij op, dat de tweedeling tussen zuiver en toegepast mijns inziens niet
samenvalt met die tussen intra- en extramuraal. Binnen het Nederlandse taalgebied zijn zowel
zuivere als toegepaste taalkunde te vinden, en ook daarbuiten worden beide beoefend. Wat dit
betreft sta ik dus op een ander standpunt dan de ANS (Haeseryn et al. 1997, 8), die de
scheidslijn tussen theoretische en praktische taalkunde vrijwel parallel laat lopen aan die
tussen intramurale en extramurale (vergelijk ook Salverda 1998, 263).
| |
| |
De vraag waar het mij nu om gaat, is, wat de verschillende circuits die we zo kunnen
identificeren, over en weer met elkaar te maken hebben. Is het altijd eenrichtingsverkeer
vanuit het taalgebied naar daarbuiten, is de extramurale neerlandistiek voornamelijk een
doorgeefluik, en opereren we dus op basis van een missie- of zendingsmodel? Of is er sprake van
wissel-werking, interactie en osmose? Wat kunnen intra- en extramurale neerlandici aan elkaar
hebben? Waar liggen de raakvlakken en overlappingen, en waar gaat men elk zijns weegs? Welke
obstakels en scheidsmuren staan een goede samenwerking in de weg, en hoe kunnen we die situatie
verbeteren? Welke lacunes en desiderata zijn er, en welke rol kan de IVN hier spelen?
Al deze vragen leiden naar de centrale kwestie: hoe we nu op taalkundig gebied kunnen komen
tot een werkelijk internationale neerlandistiek. Om daar meer duidelijkheid over te krijgen,
bezie ik nu eerst het intramurale circuit, en vervolgens het extramurale. Ik kan hier niet een
uitputtend overzicht geven, maar concentreer me op een aantal voor de verdere ontwikkeling van
ons vakgebied belangrijke thema's en tendensen.
| |
2. Het intramurale circuit
Bezien we nu eerst wat er binnen het taalgebied aan taalkundig onderzoek van het Nederlands
wordt gedaan, en wat we daar extramuraal aan kunnen hebben.
Binnen het taalgebied houden de taalkundigen van het Nederlands zich met zeer veel bezig.
Wie maar even rondkijkt, ziet dat bijvoorbeeld de Leuvense bijdragen
artikelen bevatten over modaliteit, adverbia, balans-schikking, dialectverandering en
streektalen. Het tijdschrift TTT had pas een speciaal nummer over
tekstwetenschap. Er is het Tijdschrift voor Taalbeheersing met artikelen
over argumentatie, overtuigen en het schrijven van informatieve teksten. Nederlandse taalkunde biedt artikelen over gapping, truncatie in kindertaal, de deletie
van de slot-n en de uit-spraak van de r. Er verschijnen
degelijke woordenboeken van de uitspraak, de etymologie en de chronologie van het Nederlands,
en leuke taalboekjes over streektalen, het Amsterdams, het Antwerps en het Indisch Nederlands,
over leenwoorden, schimpnamen, neologismen en murks of straattaal. Er is de prachtige studie
van Van Sterkenburg over Vloeken (1997, 2001), de nieuwe
spreektaalgrammatica van Jelle de Vries (2001), het onderzoek van het Nederlands op vakantie
in Battus' Opperlans! (2002), en niet te verge- | |
| |
ten natuurlijk
de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, Haeseryn et al. 1997).
Intramuraal wordt veel wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de Nederlandse taalkunde
gedomineerd door een theoretische vraagstelling en het zoeken naar nieuwe kennis en inzichten.
Daardoor kan dit onderzoek soms vrij ver afstaan van wat wij als extramurale taalkundigen aan
het doen zijn, wanneer we de Nederlandse taal bestuderen in haar sociale, historische,
culturele en literaire context, of met het oog op vertaling. Lang niet alles wat er
intramuraal gedaan wordt, is dan ook even relevant, interessant of bruikbaar. De bijdragen in
de serie Linguistics in the Netherlands zijn soms zo theoretisch en
specialistisch dat ze aan vele extramurale linguïsten voorbij zullen gaan.
Wat weer wel bijzonder nuttig is, is het intramurale werk aan basis-voorzieningen, in
grootschalige, multidisciplinaire, vernieuwende en technologisch hoogwaardige
onderzoeksprojecten, waarvan ik hier met name noem de taaldatabanken van het Leidse Instituut
voor Nederlandse Lexicologie (INL) en het Vlaams-Nederlandse project voor em Corpus Gesproken Nederlands (vergelijk Salverda et al. 2001).
Daarnaast heeft ook de toegepaste taalkunde veel te bieden, vooral op het gebied van het
Nederlands voor anderstaligen, nader onderscheiden in Nederlands als Tweede Taal (NT2) en
Nederlands als Vreemde Taal (NVT). Ook dit levert van alles op dat van nut is voor de
extramurale neerlandist. Ik denk aan de dissertatie van Hazenberg (1994) over
woorden-schatselectie voor het onderwijs Nederlands aan anderstaligen en aan het handboek Nederlands als tweede taal (1996) van Hulstijn en anderen, aan het recente Idioomwoordenboek (1999) van Van Dale en het nieuwe Combinatiewoordenboek (2003) van De Kleijn. Men houdt zich hier bezig met onderzoek van
allerlei aspecten van het taalleerproces zoals monitor-theorie, tussentaalhypothese,
verwervingsvolgorde en leerdersvocabularium, met de productie van voor de lespraktijk bestemde
leermiddelen en docentenmateriaal, en met didactische kwesties betreffende het nut van
grammatica-onderwijs, de verschillende vaardigheden en hun toetsing, met taal en cultuur, het
gebruik van nieuwe media en (bij)scholing (cf. Extra en Vallen 1999, Beheydt 1999).
Interessant en belangrijk is hier de vraag die geregeld opduikt, of NT2 en NVT nu wel zo
verschillend zijn, en wat voor synergie hier mogelijk is (Kalsbeek 2001, cf. De Vries 1988).
Overzien we nu deze veelzijdige intramurale productie als geheel, dan stellen we vast dat
Kirsners wensen uit 1982 inmiddels ruimschoots in | |
| |
vervulling zijn gegaan. Met het
vele dat er door intramurale taalkundigen is en wordt geproduceerd, kunnen wij als extramurale
neerlandici, vertalers, taalleerders en taalkundigen van het Nederlands alleen maar ons
voordeel doen. Zeer positief is in dit verband ook de sterke tendens tot internationalisering
in de intramurale neerlandistiek, die Engelstalige publicaties oplevert zoals The
phonology of Dutch (1995) en The morphology of Dutch (2002) van Booij,
waarin de klank- en vormleer van het Nederlands toegankelijk wordt gemaakt voor de
internationale vakgemeenschap. Een goed voorbeeld is ook het artikel van Mirjam Ernestus en
Harald Baaijen dat in maart 2003 in het tijdschrift Language stond, over de
incorporatie van nieuwe woorden in het Nederlands, een verslag van een boeiend experiment met
pseudo-woorden die in de verleden tijd -te of -de moesten
krijgen. Daarbij ging het om de vraag wat je uit de reacties der proefpersonen kunt afleiden
over de onderliggende kennis van wat wij in de wandeling doorgaans 't
kofschip of 't fokschaap noemen.
Ik pleit ervoor om deze lijn verder door te trekken en te komen tot een Engelstalig
internationaal Handbook of Dutch Linguistics. Een eerste reden hiervoor is
dat wij als taalkundigen van het Nederlands op dit punt internationaal gezien momenteel
achterlopen. Er is al een Handbook of Japanese linguistics (Tsujimora 1999,
vergelijk Salverda 2002), en een internationaal Handbook of Frisian studies
(Haider Munske 2001). Voor de taalkunde van het Nederlands hebben we echter niets dat daarmee
te vergelijken valt. Laten wij ook zoiets gaan maken, in het Engels, dus met wereldwijd
bereik, en in samenwerking tussen intra- en extramurale neerlandici, zuiver zowel als
toegepast, want met zo'n handboek krijgt het Nederlands een beter internationaal profiel
binnen de germanistiek en de algemene linguïstiek. Een tweede goede reden ligt binnen de
neerlandistiek zelf (vergelijk Salverda 1995). Voor de internationale bekendmaking van de
Nederlands/Vlaamse cultuur en geschiedenis hebben we al het jaarboek The Low
Countries van de Stichting Ons Erfdeel, en voor de literatuur krijgen we nu de Engelse
bewerking van het handboek van Stouten et al., Histoire de la littérature
néerlandaise (Pays-Bas et Flandre) (1999). Het wordt tijd dat er voor de Nederlandse
taalkunde een vergelijkbaar Engelstalig handboek komt, waarin de wetenschappelijke stand van
zaken beschreven wordt op het terrein van de Nederlandse taal, grammatica, lexicografie,
spelling, fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek en pragmatiek, met goede aandacht voor
het typisch-Nederlandse van modale partikels en balansschikking; voor de regionale, sociale,
historische en structurele variatie die er in | |
| |
het Nederlands zit; voor
taalpolitiek, taalgeschiedenis, taalstrijd en de positie van de standaardtaal tussen de andere
talen van Nederland, Vlaanderen en Europa; en voor kwesties van taalcontact, meertaligheid,
creolisering en code-switching in het Nederlands als tweede of vreemde taal. Daarbij hoort
natuurlijk ook een bibliografisch apparaat en een gids voor taaldatabanken en de on line-linguïstiek van het Nederlands.
Een dergelijk internationaal Handbook of Dutch linguistics biedt een goede
focus voor samenwerking tusen taalkundigen, en zal, eenmaal gepubliceerd, een zeer belangrijke
impuls geven aan de internationale beoefening van de Nederlandse taalkunde.
| |
3. De extramurale studie van het Nederlands
Ook buitengaats heeft men niet stilgezeten. Ik noemde al de geregelde kronieken in NEM over
taalkunde en taalverwerving. We zien het ook in het programma van dit congres, waar
onderwerpen aan de orde komen die lopen van leerwoordenboeken en contrastieve grammatica via
idioom en vaktalen tot Lagelands en ander digitaal materiaal, en van
metaforen, valentie en didactiek tot de positie van het Nederlands tussen Duits en Afrikaans.
Daarmee wordt de lijn doorgetrokken van eerdere IVN-congressen, waar aandacht werd besteed aan
de modale partikels, het woordje er, collocaties en kwesties van
woordvolgorde, en aan de bronnentaal-cursussen die worden ontwikkeld in Jakarta. In de
afgelopen decennia hebben verder ook de Berkeley-conferenties en de Poolse serie Neerlandica Wratislawiensia een belangrijke bijdrage geleverd aan de extramurale
taalkunde van het Nederlands.
Extramuraal wordt de Nederlandse taalkunde doorgaans ruim opgevat. De relevantiehorizon kan
er lopen van taalverwerving tot en met cognitieve linguïstiek, en van fonologie en semantische
analyse tot en met contrastieve grammatica. In de extramurale praktijk heb je soms meer aan
nieuwe ideeën uit het vakgebied Teaching of English to Speakers of Other
Languages (TESOL), met zijn aantrekkelijke aanpak van het onderwijs Engels voor
anderstaligen. Soms ook zijn de germanistiek, de linguïstiek of de vertaalwetenschap in het
betreffende land relevanter dan de intramurale Nederlandse taalkunde. De grens tussen zuiver
en toegepast loopt daardoor extramuraal vaak ook anders dan binnen het taalgebied.
| |
| |
Zeer belangrijk is hier de extramurale traditie van taalkundig onderzoek dat voortkomt uit
de lespraktijk. Een student komt bijvoorbeeld met een vraag, en als je dan de kwestie nader
onderzoekt en drie, vier grammatica's vergelijkt, vind je nogal eens dat die elkaar óf
allemaal napraten óf allemaal tegenspreken óf er nog nooit naar gekeken hebben. Zo stuit je op
allerlei onopgehelderde en ononderzochte problemen in de Nederlandse taal, die aanleiding
geven tot wetenschappelijk onderzoek. Een klassiek voorbeeld is het interjectie-onderzoek van
Kirsner over hoor, waarin hij vanuit een consequent volgehouden
VTO-perspectief ontdekkingen doet en op empirisch taalonderzoek gebaseerde beschrijvingen van
de regels van het Nederlands geeft, die je nergens zo vindt (Kirsner 1991). Hij produceert
daarmee nieuwe kennis van de Nederlandse grammatica en levert zo een bijdrage aan het zuiver
wetenschappelijk onderzoek van de Nederlandse taalkunde.
Het probleem is alleen dat dit intramuraal maar weinig bekend is, misschien ook als gevolg
van de gedachte dat extramurale taaldocenten voornamelijk werkzaam zijn in de toegepaste
sfeer. Zo noemt Beheydt (1999), op een paar Duitse en Waalse bijdragen na, eigenlijk geen
enkele extramurale taalkundige. Maar als we kijken naar de Engelstalige wereld, dan zien we
dat er vanaf Hoogvliets Elements of Dutch (1900) de hele twintigste eeuw -
achtereenvolgens door Bense, Kruisinga, Llewellyn, Bloomfield, Moulton, Shetter, Donaldson,
Kirsner, Shannon, Fenoulhet, Quist, Van Oosten, Vismans, Howe en Fehringer - een stroom aan
Engelstalige publicaties geproduceerd is, waarin de Nederlandse taal, grammatica en
taalverwerving behandeld worden door extramurale neerlandici, contrastieve anglisten,
germanisten en algemeen linguïsten. Dit alles zou nodig eens geïnventariseerd moeten worden en
verdient nadere bestudering.
Het zou goed zijn als de IVN hier het initiatief nam voor een ‘geupdatete’ versie van het
boek Neerlandistiek buiten Nederland en België (Boukema 1982), met daarin
per land, regio of taalgebied een goed geïnformeerd overzicht van wat er gedaan is en wordt,
welke projecten er lopen, welke materialen er zijn, en wat de verdere behoeften op taalkundig
gebied zijn. In dit verband pleit ik voor het opzetten binnen de IVN van een sectie Taalkunde,
die een forum voor informatie, discussie, samenwerking en projecten kan bieden.
Mijn laatste punt in deze paragraaf is dat het, gelet op de veelzijdige extramurale praktijk
die ik hierboven kort geschetst heb, verwonderlijk is, dat we - zoals Beheydt (1999, 266)
heeft opgemerkt - niet beschikken over | |
| |
een Handboek voor het
Nederlands als vreemde taal. Daardoor verdampt veel relevante expertise en moet iedereen
telkens maar weer het wiel uitvinden. Er is dan ook dringend behoefte aan zo'n handboek,
waarbij het natuurlijk niet de bedoeling is om het handboek Nederlands als tweede
taal (1996) van Hulstijn en anderen te dupliceren, want om dubbel werk zit niemand
verlegen. Wat nodig is, is een handboek waarin de specifieke werksituaties, de ervaring en de
expertise van de neerlandistiek extra muros ten volle verdisconteerd zijn, en waarin aandacht
wordt besteed aan grammaticale beschrijving en contrastieve analyse, aan vertalen en
vertaalwoordenboeken, aan de didactiek van het NVT, de leerprocessen, de verschillende
talige, pragmatische en interculturele vaardigheden zowel als de rol van grammatica-onderwijs
en woordjes leren, aan testen, beschikbare hulpmiddelen en nieuwe media, aan de literaire en
culturele context waarin de taalverwerving functioneert, aan Nederlands ‘for special purposes’
en aan het belangrijke gebied van het Nederlands als bronnentaal. Hierbij zouden dan met name
ook de extramurale inzichten verwerkt moeten worden uit de recente dissertatie van Veronika
Wenzel over relationele strategieën in het Nederlands van Duitse taalleerders (Wenzel 2002),
en de uitkomsten van het Londense project Critical Language Awareness,
waarin het gaat om hogere vaardigheden zoals tussen de regels lezen en het leren herkennen,
analyseren en hanteren van culturele betekenissen (Quist 2000).
Laten de IVN en het Steunpunt NVT hier de handen ineen slaan en met een goed strategisch
initiatief komen om in deze lacune te voorzien. Dit zal de professionele kwaliteit en
wetenschappelijke onderbouwing van veel extramurale taalverwervingsactiviteiten zeer ten goede
komen.
| |
4. Een gemeenschappelijke focus: de grammatica van het Nederlands
In mijn ogen neemt de grammatica - opgevat als het geheel van regels waaraan sprekers van
een taal, in casu het Nederlands, zich in hun taalgedrag blijken te houden - een centrale
plaats in op ons vakgebied, zowel extra- als intramuraal.
Het internet biedt hier geweldige nieuwe mogelijkheden voor wereldwijde samenwerking. De
Elektronische ANS bijvoorbeeld is een geweldige nieuwe voorziening, die allerlei taalonderzoek
mogelijk maakt, en die een belangrijke plaats inneemt binnen het groeiende netwerk van
elektronische voorzieningen waarmee de internet-neerlandistiek zich als | |
| |
een
olievlek aan het verspreiden is (cf. Salverda 2003). Ik denk hier met name aan het Corpus Gesproken Nederlands met zijn hoogwaardige programmatuur voor
fonologische, morfologische en syntactische annotatie, en aan projecten als de Modern grammar of Dutch (MGD) in Tilburg en andere, waarover geregeld gerapporteerd
wordt in de rubriek Digitaal van het tijdschrif Nederlandse
taalkunde. Op allerlei verschillende manieren kunnen we met deze nieuwe voorzieningen
zinnig taalkundig onderzoek ondernemen, toegespitst op uiteenlopende behoeften, dus zowel
contrastief als theoretisch en beschrijvend, alsook in praktisch-didactische projecten met
studenten. Ook valt te denken aan het maken van een nieuwe cursus Nederlandse intonatie voor
anderstaligen, die verder gaat dan wat Collier en 't Hart in 1978 konden bieden.
Bij dit alles verdient de ANS hier onze speciale aandacht. Ruim veertig jaar geleden, in
1961, werd er vanuit de extramurale neerlandistiek gevraagd om een omvattende beschrijvende
grammatica van het hedendaagse Nederlands. Volhardend gelobby vanuit de IVN heeft er toe
geleid dat in 1984 de eerste druk verscheen, in 1997 gevolgd door een volledig herziene en
bijgewerkte tweede druk, die nu sinds eind 2002 ook on line beschikbaar is.
De ANS is een van de beste grammaticale beschrijvingen van het Nederlands die we hebben. De
ANS is tolerant, degelijk van descriptie, primair informatief en beschrijvend, en niet extreem
normatief. De extramurale inbreng in de ANS is hierbij altijd van zeer wezenlijke betekenis
geweest. Twee van de vier redacteuren waren zelf voortgekomen uit de extramurale taalkunde. In
de bibliografie vinden we de publicaties vermeld van talrijke extramurale taalkundigen, zoals
Bech, Shetter, Brachin, Kirsner, Vismans, Donaldson, Moulton en anderen. En de grammaticale
beschrijving in de ANS is op veel punten verrijkt door opname van de inzichten in de structuur
van het Nederlands die zij hebben aangedragen (zie verder Salverda 1998).
De ANS is daardoor zonder meer de meest extramurale grammatica van het Nederlands die er is.
Zij is in dit opzicht uniek. Want helaas, heel vaak nog opereren intra- en extramurale
taalkunde als twee gescheiden circuits. Wat Welschen doet in zijn dissertatie over de
balansschikking wanneer hij ingaat op Brachins kijk op deze merkwaardige en unieke Nederlandse
constructie (Welschen 1999, xviii), is bepaald niet gewoon of algemeen gangbaar. Veel vaker
zien we dat extramurale bijdragen aan de studie van het Nederlands intramuraal niet gezien
worden.
| |
| |
Hier valt dus nog heel wat te verbeteren. De weg daartoe wordt ons gewezen door de ANS, die
een toonbeeld is van effectieve internationale samenwerking, ook inhoudelijk, op taalkundig
gebied. Het ligt dan ook voor de hand om verdere samenwerking te richten op de voortgaande
verbetering van deze grammatica, juist ook omdat zij op tal van punten stimulerende aanzetten
biedt voor de verdere empirische bestudering van de Nederlandse zinsbouw, en van norm en
variatie in het Nederlandse taalsysteem.
Als voorbeeld kies ik hier, vrij willekeurig, de zogenaamde imperatief van het
plusquamperfectum (Had dan je mond gehouden! Was maar vast naar huis
gegaan!). Van deze constructie, die je maar in weinig andere Nederlandse grammatica's
aantreft, zegt de ANS dat zij alleen mogelijk is met hebben en zijn (Haeseryn et al. 1997, 66-67). Onlangs echter, in het mei-nummer van Onze Taal (72 nr. 5), heeft ANS-redacteur Van den Toorn allerlei interessante
voorbeelden gegeven uit het werk van Nederlandse schrijvers en schrijfsters, waarbij hij
overigens aantekent dat die eigenlijk tegen zijn taalgevoel indruisen. Die voorbeelden doen de
vraag rijzen hoe het hier precies zit met bijvoorbeeld selectierestricties en lexicale
beperkingen. Kan deze constructie alleen met hebben en zijn in de voltooid verleden tijd, of kun je ook de gewone verleden tijd gebruiken en
zeggen Las de krant!, Belde mij dan ook!, Kwam daar nog eens om! en Liet het toch bezorgen! In wat voor context of situatie zijn deze zinnen
mogelijk? Hoe zit het hier met de betekenisnuances, die uiteen lijken te kunnen lopen van
irrealis en optatief via achterhaalde wens of opdracht tot verwijt achteraf? Is de analyse van
Duinhoven (1995) juist, dat we bij deze irreële imperatief te maken hebben met een nieuwe
ontwikkeling in het Nederlands van de afgelopen honderd jaar? Of is het een voorbeeld van wat
Guépin noemt ‘ons slordig gebruik van tijden en wijzen’ (Guépin 2003, 87)?
Deze vragen malcen duidelijk dat er nog veel te ontdekken valt aan deze constructie.
Ditzelfde geldt op nog veel meer punten van het Nederlandse taalgebruik. We stuiten hier op de
kernfunctie van de ANS als schatkamer van de Nederlandse grammatica in de ruimst mogelijke
zin. Deze functie wordt echter geheel miskend, wanneer men - zoals de Taalunie lijkt te doen -
de ANS afdoet als product van een taalpolitiek die zich richt op ‘monumentenzorg’ (vergelijk
De Caluwe et al. 2003, 13). Integendeel, de ANS, die al aan variatielinguïstiek deed lang
voordat dit in de mode kwam, vormt bij uitstek een instrument dat helpt om in de meest
uiteenlopende situaties effectief met het Nederlands om te gaan, en is aldus een essentiële
| |
| |
basisvoorziening, in het bijzonder voor docenten en studenten Nederlands extra
muros.
Het is dan ook onbegrijpelijk en zeer te betreuren, dat de Nederlandse Taalunie, blijkens
haar Beleidsplan 2003-2007, De taalgebruiker centraal, besloten heeft de
komende jaren geen grammatica-onderzoek te ondersteunen, waardoor er dus geen voortgang komt
in de ANS en het voor de ANS vereiste taalkundig onderzoek van het Nederlands. Dit terwijl er
een aantal substantiële projectvoorstellen op tafel lag. Ik wil er dan ook krachtig op
aandringen dat dit besluit wordt herzien, zodat er alsnog gewerkt kan worden aan een
verbeterde derde editie van de ANS. Dat is ook hard nodig, want inmiddels lopen we met deze
grammatica die voor het laatst herzien is in 1997, internationaal gezien flink achter,
bijvoorbeeld bij het Engels, waar men beschikken kan over de Longman grammar of
spoken and written English (1999), die met zijn zeer uitvoerige en op grootschalig
corpus-onderzoek gebaseerde analyse van frequentie en acceptatie van constructies en patronen
een nieuwe standaard heeft gedefinieerd voor grammaticale beschrijving, waar wij voor het
Nederlands voorldpig alleen nog maar van kunnen dromen (Salverda 2003, 261).
| |
5. Besluit
In dit inleidend overzicht heb ik een aantal ontwikkelingen aangegeven en voorstellen gedaan
die ons verder kunnen helpen op de weg naar een werkelijk internationale neerlandistiek. Tot
besluit formuleer ik nu de volgende stellingen.
(1) | Wanneer we van ‘internationale neerlandistiek’ willen spreken, is een eerste vereiste
dat we het contact en de samenwerking bevorderen tussen intra- en extramurale taalkundigen
van het Nederlands, waar ook ter wereld. Ik zie het als een belangrijke strategische
prioriteit voor de IVN om hier met initiatieven en plannen te komen, bijvoorbeeld voor een
stimuleringsprogramma voor concrete samenwerkingsprojecten op taalkundig gebied. Oprichting
van een Sectie Taalkunde binnen de IVN lijkt me daartoe een goede eerste stap. |
(2) | Hoewel Kirsners verlanglijst uit 1982 inmiddels dubbel en dwars vervuld is, heeft hij
nog steeds groot gelijk met zijn uitspraak dat de |
| |
| |
| Nederlandse taal en haar
grammatica te belangrijk zijn om alleen aan de Nederlanders over te laten. Tegen deze
achtergrond heb ik voor de nabije toekomst de volgende drie wensen.
- | Ten eerste, zoals er een internationaal Handbook of Frisian studies
(2001) is, en ook een Engelstalig Handbook of Japanese linguistics
(1999), zo moeten wij als taalkundigen van het Nederlands de handen ineenslaan om op korte
termijn een internationaal Handbook of Dutch linguistics tot stand te
brengen. |
- | Ten tweede, er is behoefte aan een ‘ge-updatete’ versie van Boukema 1982, met een
overzicht van wat er in de wereld buiten Nederland en Vlaanderen aan taalkundig onderzoek
van het Nederlands is en wordt gedaan. |
- | Ten derde, het ontbreekt ons aan een goed Handboek van het Nederlands als
vreemde taal. |
|
| Het zou de professionaliteit en wetenschappelijke onderbouwing van ons werk zeer ten
goede komen, als we zo spoedig mogelijk in deze drie lacunes voorzien. |
(3) | De extramurale taalkunde van het Nederlands heeft belangrijke inzichten opgeleverd in de
grammatica van het Nederlands, en veel daarvan zijn ook in de ANS verwerkt. De ANS biedt, als
schatkamer van de Nederlandse grammatica, een onmisbare basisvoorziening, die nu gelukkig ook
on line toegankelijk is. Inhoudelijk echter is er sinds 1997 niets meer
aan gedaan, terwijl deze grammatica juist aan de hoogste wetenschappelijke eisen zou moeten
voldoen. En nu heeft de Nederlandse Taalunie eenzijdig het besluit genomen om in de periode
tot 2007 geen grammatica-projecten te ondersteunen, waardoor er dus geen voortgang meer komt
in het werk aan de ANS en het voor de ANS benodigde taalkundig onderzoek van het Nederlands.
Ik vind dit ernstig te betreuren en wil er hier krachtig protest tegen aantekenen. |
(4) | Voor de toekomst is essentieel de rol van elektronische voorzieningen op het gebied van
de Nederlandse taalkunde. Tezamen met een scala aan andere on
line-voorzieningen bieden de Elektronische ANS en het Corpus Gesproken
Nederlands een degelijke wetenschappelijke basis voor concrete samenwerking tussen
intra- en extramurale taalkundigen in het onderzoek van het Nederlands in al zijn
verscheidenheid. Ik roep |
| |
| |
| dan ook alle taalkundigen van het Nederlands, waar ook
ter wereld, op om deze voorzieningen maximaal te benutten in onderwijs en onderzoek, en door
geregelde feedback en commentaar bij te dragen tot de verdere verbetering ervan. En ik spreek
graag de hoop uit dat de Nederlandse Taalunie in haar projectenprogramma ruimte zal maken
voor taalkundige samenwerkingsprojecten over de grenzen heen. |
| |
Bibliografie
Aronoff, Mark en Rees-Miller, Janie (eds.): The handbook of
linguistics. Malden en Oxford, 2001. |
Battus: Opperlans! Taal- en letterkunde. Amsterdam, 2002. |
Beheydt, Ludo: ‘Nederlands als vreemde taal.’ W. Smedts en P.C, Paardekooper (eds.), De Nederlandse taalkunde in kaart. Leuven en Amersfoort, 1999, 265-274. |
Booij, Geert: The phonology of Dutch. Oxford, 1995. |
Booij, Geert: The morphology of Dutch. Oxford, 2002. |
Boukema, H.J. et al. (eds.): Neerlandistiek buiten Nederland en
België. 's-Gravenhage en Hasselt, 1982. |
Caluwe, Johan de et al. (red.): Taalvariatie en taalbeleid. Bijdragen aan
het taalbeleid in Nederland en Vlaanderen. Den Haag, Antwerpen en Apeldoorn, 2003. |
Collier, R. en 't Hart, J.: Cursus Nederlandse intonatie. Leuven,
1978. |
Duinhoven, A.: ‘Had gebeld! De irreële imperatief’. Tijdschrift voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde 111, 346-364 (1995). |
Els, Th. van et al. (red.): Handboek toegepaste taalwetenschap.
Groningen, 1977. [Engelse editie Els, Th. van et al. (eds.): Applied linguistics
and the learning and teaching of foreign languages. London, 1984.] |
| |
| |
Ernestus, Mirjam en Baaijen, R. Harald: ‘Predicting the unpredictable: interpreting
neutralized segments in Dutch’. Language 79, 1, 5-38 (March 2003). |
Extra, G. en Vallen, T.: ‘Nederlands als tweede taal’. W. Smedts en P.C. Paardekooper
(red.), Nederlandse taalkunde in kaart. Leuven en Amersfoort, 1999,
275-284. |
Guépin, Jan Pieter: Drietaligheid. 's-Hertogenbosch, 2003. |
Haeseryn, W. et al. (red.): Algemene Nederlandse spraakkunst.
Groningen en Deurne, 1997. |
Haider Munske, Horst (ed.): Handbuch des Friesischen/Handbook of Frisian
studies. Tübingen, 2001. |
Hazenberg, S.: Een keur van woorden. De wenselijke en feitelijke receptieve
woordenschat van anderstalige studenten. Amsterdam, 1994. |
Hoogvliet, J.M.: Elements of Dutch. Amsterdam, 1900? |
Horst, J.M. van der: ‘Kroniek van de taalkunde 2001/2002’. Neerlandica
Extra Muros 41, 1, 42-47 (februari 2003). |
Hulstijn, J. et al. (red.): Nederlands als tweede taal in de
volwassenen-educatie. Handboek voor leerkrachten in de volwasseneneducatie. Amsterdam,
1996. |
Kalsbeek, Alies van: ‘NT2-NVT: Synergie of scheiding der wegen?’ Neerlandica Extra Muros 39, 1, 23-33 (2001). |
Kirsner, Robert S.: ‘De neerlandicus intra muros als Sinterklaas’. J. Wilmots (red.),
Verslag van het achtste colloquium van docenten in de neerlandistiek aan
buitenlandse universiteiten. 's-Gravenhage en Hasselt, 1982, 101-104. |
| |
| |
Kirsner, Robert S.: ‘Het nut van intersubjectieve gegevens in taalkundige beschrijvingen
van het Nederlands’. Neerlandica Extra Muros XXIX, 3, 12-20 (1991). |
Kleijn, Piet de: ‘Boekentaal, mediataal, beeldtaal. Kroniek van het Nederlands voor
anderstaligen’. Neerlandica Extra Muros 41, 3, 34-41 (2003). |
Kleijn, Piet de: Combinatiewoordenboek van Nederlandse substantieven
(zelfstandige naamwoorden) en him vaste verba (werkwoorden). Amsterdam, 2003. |
Nederlandse Taalunie: De taalgebruiker centraal. Nederlandse Taalunie
2003-2007. Den Haag, 2003. |
Quist, Gerdi: ‘Culture in the university foreign, language curriculum: some theoretical
considerations’. Dutch Crossing 24, 1, 3-28 (summer 2000). |
Rees-Miller, Janie: ‘Applied linguistics’. Mark Aronoff en Janie Rees-Miller (eds.), The handbook of linguistics. Malden en Oxford, 2001, 637-646. |
Salverda, Reinier: Linguistics and the Dutch. Inaugural Lecture,
University College London. Londen, 1990 [http://www.ucl.ac.uk/dutch]. |
Salverda, Reinier: ‘Internationale neerlandistiek. Vijfentwintig jaar Internationale
Vereniging voor Neerlandistiek’. Ons Erfdeel 38, 5, 725-732 (1995). |
Salverda, Reinier: ‘Over de dubbelfunctie van de ANS.
Internationalise-ringsperspectieven voor de Nederlandse taalkunde’. Nederlandse
taalkunde 3, 3, 262-281 (1998). |
Salverda, Reinier et al.: Mid term evaluation Dutch spoken corpus
project. Den Haag, 2001 [http://lands.let.kun.nl/cgn/publs/mid_term_eval.pdf]. |
| |
| |
Salverda, Reinier: ‘Language diversity and international communication. Some reflections
on why English is necessary but not enough’. English today 71, vol. 18 no.
3, 3-11 (July 2002). |
Salverda, Reinier: ‘De elektronische ANS’. Nederlandse taalkunde 8, 3,
255-261 (2003). |
Smedts, W. en Paardekooper, P.C. (red.): Nederlandse taalkunde in
kaart. Leuven en Amersfoort, 1999. |
Sterkenburg, P.G.J. van: Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede,
irritatie en frustratie. Den Haag, 1997 [tweede druk 2001]. |
Stouten, Hanna et al.: Histoire de la littérature néerlandaise (Pays-Bas et
Flandre). Parijs, 1999. |
Tsujimora, Natsuko (ed.): Handbook of Japanese linguistics. Malden en
Oxford, 1999. |
Vries, Jelle de: Onze Nederlandse spreektaal. Den Haag, 2001. |
Vries, J.W. de: ‘Nederlands als vreemde en als tweede taal’. F. Balk-Smit Duyzentkunst
et al. (red.), Handelingen van het tiende colloquium Neerlandicum.
Woubrugge, 1988, 115-128. |
Welschen, Ad: Duale syntaxis en polaire contractie. Negatief gebonden
of-constructies in het Nederlands. Amsterdam en Münster, 1999. |
Wenzel, Veronika: Relationelle Strategien in der Fremdsprache. Pragmatische
und interkulturelle Aspekte der niederländischen Lernersprache von Deutschen. Münster,
2002. |
|
|