Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNeerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tijd gestulpt: Nederlandse grammaticale resten in niet-Standaardafrikaans
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De genealogie van het Afrikaans (Den Besten 1986, 226)
Over hoe het versmeltingsproces precies verlopen is, weten we nog maar weinig. Toch lijkt het erop dat bepaalde typische kenmerken van Proto- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afrikaans II erin zijn geslaagd tot het Afrikaanse koine door te dringen. Tijdens het latere standaardiseringsproces dat rond het eind van de negentiende eeuw begon, hebben deze kenmerken zich niet kunnen handhaven door hun inherente vreemdheid aan Proto-Afrikaans I. In dit artikel wordt nader ingegaan op het linguïstische karakter van het Kaaps-Hollands (het latere Proto-Afrikaans II) dat toch wezenlijk Nederlands bleef, afgezien van bepaalde Afrikaanse eigenaardigheden. Waarom deze kenmerken tijdens het standaardisatieproces van het Afrikaans het onderspit hebben gedolven, en wat daaruit kan worden afgeleid betreffende de ontstaansgeschiedenis van het Afrikaans, wordt voorts in ogenschouw genomen. Enkele van deze kenmerken van het vroegere Kaaps-Hollands die heden ten dage voortleven in het dialectisch taalgebruik van het zogenaamde Overberg-gebied (ongeveer tweehonderd kilometer ten oosten van Kaapstad) worden nader bekeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Continuïnteit versus convergentieIn Zuid-Afrika wordt, anders dan in Den Bestens beschouwing, algemeen aanvaard dat Standaardafrikaans volgens andere wegen en krachten tot stand is gekomen. Pas voor het begin van de Grote Trek (1836) wordt er op grond van linguïstisch-geografische principes en ook van sociale omstan-digheden drie variëteiten van het Afrikaans onderscheiden. De volgende drie variëteiten oftewel dialectbundels worden in de literatuur onder-scheiden (Van Rensburg 1984, 514; 1989, 436-467 en 1990, 66-67; Ponelis 1987, 9; Du Plessis 1987a, 108 e.v.; 1987b, 144 e.v,):
Volgens Van Rensburg heeft het Oostgrensafrikaans zich ontwikkeld uit niet-standaardvormen van het Nederlands die werden gesproken door de Vrijburgers en Veeboeren die later het binnenland zijn ingetrokkken. Deze variëteit heeft zich als taalvorm een korte tijd aan de oostgrens van de vroege negentiende eeuw kunnen stabiliseren en werd later door de Grote Trek in het binnenland verspreid. Deze variëteit ligt volgens Van Rensburg aan de basis van modern Standaardafrikaans. Tegenover deze variëteit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
continuering bestaat er ook nog Kaaps Afrikaans dat teruggaat op intertaal-vormen, en dat werd gesproken door de vroegere slavengemeenschap en hun nakomelingen aan de Kaap. Ook Oranjerivierafrikaans is een contact-variëteit en gaat volgens Van Rensburg terug op vreemdetaalverwerving van niet-standaardvariëteiten van het Nederlands door Khoisprekers. Tegenwoordig wordt het hoofdzakelijk gebezigd door de bruine mensen van het Kaapse noordwestelijke binnenland en de zuidelijke Vrijstaat alsook enkele kleinere gebieden elders. Deze enigszins gecanoniseerde beschouwing van Standaardafrikaans als wezenlijk voortgezet Oostgrensafrikaans (wellicht met invloeden vanuit het Kaaps en Oranjerivierafrikaans) houdt in dat het belangrijke aandeel dat uitging van de aanleerderskrachtenGa naar voetnoot1 in het ontstaan van het Afrikaans te gemakkelijk naar een zijlijn geschoven kan worden. Het werk van Den Besten biedt een mogelijke alternatieve beschouwing waarin het aandeel van de aanleerdersvariëteiten wel pertinent kan worden verantwoord. Een bijkomend problematisch aspect van de continueringshypothese is dat ze een numeriek en cultureel belangrijk gedeelte van de blanke kolonistische bevolking gewoon buiten beschouwing laat. Volgens Muller (1987, 146) had de Kaapkolonie omstreeks 1834 vlak voor de Grote Trek een bevolking van 150.000 zielen. Hiervan waren 70.000 blank en 80.000 bruin (slaven en anderskleurigen). Onder de kolonisten aan de oostgrens bevonden zich ongeveer 4.000 Engelsen zodat slechts 28% van de Hollandssprekende blanken zich aan de oostgrens bevond. De overige 72% woonde in Kaapstad en op het onmiddellijk omringende platteland, het zogenaamde Boland, en in de trekboergebieden over de bergen, maar buiten het gebied van de oostgrens. De Swellendamse data en het Dagboek van Johanna Duminy (1797) die in het hierna volgende onder de loep worden genomen, zijn representatief voor deze belangrijke spraakgemeenschap. Binnen het kader van Den Bestens uiteenzetting vertegenwoordigen het Dagboek Proto-Afrikaans II | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de Swellendamse data de Afrikaanse koine van rond 1850 waaruit het Standaardafrikaans is voortgekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De Swellendamse dataDe Swellendamse data kwamen tot stand in 1987 tijdens een veldwerk-expeditie die tot doel had een indruk te krijgen van het taalgebruik van de trekboeren ‘over de bergen van Afrika’. Ik heb alleen respondenten geselecteerd van 75 jaar en ouder die minstens Swellendammers van de derde generatie waren (één respondent was 94 en een andere 103). Deze mensen hebben hun Afrikaans dus verworven op basis van het Afrikaans van sprekers die omstreeks 1870 waren geboren. Alles bij elkaar werden er dertig interviews op band vastgelegd. Hiervan werd telkens, op grond van de verschijnselen die nog besproken zullen worden een representatieve selectie gemaakt. Op twee na hadden alle geïnterviewden wier taalgebruik hieronder wordt besproken zelfs niet eens de dorpsschool bezocht, maar een zoge-noemde ‘plaasskool’ dichtbij hun thuisboerderij gelegen. Zeven respondenten zaten niet langer dan vijf tot zes jaar in de schoolbanken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Het Dagboek van Johanna DuminyAlvorens dieper in te gaan op de Swellendamse data, is het nuttig even stil te staan bij het dagboek van Johanna Duminy. Johanna Margareta Duminy was de tweede dochter van Benjamin Nöthling, afkomstig uit Dietz in Duitsland en de Kaaps geboren Johanna Lombard van Hugenotenafkomst. Zij was getrouwd met een Franse officier die in dienst was getreden van de Compagnie. Het echtpaar was vermogend en ze brachten meermalen lange periodes door op hun ‘plaas’ Bokriver in de Overberg niet ver van Swellendam. Het citaat hieronder komt uit een fragment van het dagboek dat Johanna op Bokrivier schreef en bestrijkt de periode 25 november 1797 tot en met 12 december 1797. Haar taalgebruik is representatief voor een ‘gecontamineerd’ Hollands zoals het werd gesproken door ‘de meer beschaafden der Christelijke en voorname volksklasse aan de Kaap’ (Swaving 1927). Met haar dagboek bezitten wij een document waardoor we | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar alle waarschijnkijkheid een goed beeld krijgen van de Kaaps-Hollandse spreektaal aan het einde van het Nederlandse bewind aan de Kaap. Als we haar gekeuvel lezen, kunnen we haar als het ware horen praten en krijgen we de indruk dat haar schrijftaal dicht tegen haar spreektaal aanleunt. Binnen Den Bestens beschouwing vertegenwoordigt Johanna's dagboek Proto-Afrikaans II. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.1 CitaatWoensdag den 6 ston wij alle weer vroug op en was alle gesont door godts gouthyt ik liet coffie maken wij dronk coffie en liet onse bedegouet weer inpakken, en op de wage doen en wij at een stuk liet inspannen en klom in de wage en ree na onse buerman jan nimans wij liet onse jager tuijs en moosis om te schieten hij lyt een en een half uur van ons wij sagt wel 70 bontebokken en een trop vogelstruijse van 13 en alle tesamen wel 40 en al de reebokken tesame getelt wel 80 in die anderhalf uur en twee steenbokken en een wilde hont een vraaije weg wij kwam dan op de plaas van jan nimans genamt kaijkoutie (Kykoedy) kloof geleege aan souijt revier devrouw kwam na dewage en versogt ons af en see welkom vader duminij wij gong na binne haar man was niet tuijs hij was na demeule gereede met koorin om te maalen devrouw was seer vrindelik sij hat 5 kinderen 4 soons en 1 dogter de ouijste soon was 16 jaare ouijt en dan volgte de anderen soo na deionste was dedogter die was 10 jaare ouyt ik had voor haar een mant grounte mee genoomen en wat artappels sij hat een groote schootel wilt en souep wij aate smakelik na deeeten gong ik en miethee slapen ik op een kaatel en miethee gong op een kis lege ik hat knap geleege of sanet kwam mijn sege maathee wilt uw schrijve na decaap daar is een man te pert gekoome die ryt na de caap ik stont schielik op en groute en vroug of hij een wijnig wou wagten dat ik gaau een brief met hom wou meegeeve na caap [...] ik had mijn brief klaar gaf hem het hij groute ons en ree heen die vrouw van huijs verhaalde ons dat sij 17 jaare op die plaas woonde en hat 15 jaare in een pondok gewoont seer klijn en armoudig en hat geen slaaf sij en haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
man alleen sij hat tot voorleede jaar nog mee koorin gesneede en het is nu 2 jaar dat sulle 1 voorhuijs gebouijt en 1 caamer er aan en sij hat self de baksteene gevormt en nu van deese maant heeft sulle een groote conbuijs aan gebouyt en voor 2 jaare heeft sulle by de vranschee schip 1 klyne myt gekogt en 1 klyne ionge en dat gelt see sij juffrouw dat heeft wij gemaakt van onse schaapen en soo heeft godt ons geseegent dat ik tog nu een huijsie heeft om in tewoonen en 2 slaavies en mijn soon ken nu ook al werken soodat ik vaniaar niet houef koorin tesnijde [...] (Franken 1938, 92-94) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2 Opvallende kenmerkenJohanna's taalgebruik vertoont onder andere drie belangrijke, systematische kenmerken:
Kenmerkend voor he hedendaags Afrikaans is nu juist de afwezigheid van de drie bovengenoemde kenmerken. Den Besten merkt op, als hij het heeft over de late verdwijning van het imperfectum in het Afrikaans: ‘Waarom duurde het zo lang voordat de ablaut helemaal verdween? En waarom moest hij hoegenaamd verdwijnen?’Ga naar voetnoot2 Hierop en op nog twee hieraan gerelateerde verdwijningen kom ik meer specifiek terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Een Afrikaanse koineBinnen Den Bestens theorie vertegenwoordigen de Swellendamse data de Afrikaanse koine met dialectische variatie rond 1850. Vooral twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linguïstische overeenkomsten tussen het taalgebruik van Johanna Duminy en de Swellendamse data sprongen meteen in het oog. Uit het Dagboek van Johanna Duminy bleek dat Kaaps-Hollands oftewel Proto-Afrikaans II: 1) het onderscheid tussen hebben en zijn bij perfecta handhaafde en 2) ongeacht het verlies aan persoonsflexie bij werkwoorden, de infintiefvorm van het werkwoord in stand hield. Beide eigenschappen vond ik in het Swellendams terug. In het geval van de infinitief nog maar een enkel verstard subcategorietje van het werkwoord (i.e. de werkwoorden gaan, slaan, staan en sien). Deze kenmerken, evenals ablaut, zijn bijna totaal verdewenen uit modern Standaardafrikaans. Den Besten verklaart de afwezigheid van ablaut doordat hij Standaardafrikaans beschouwt als het resultaat van een versmeltingsproces tussen Proto-Afrikaans I en Proto-Afrikaans II waardoor kenmerken inherent vreemd aan het regelmatige systeem van Proto-Afrikaans I in de slag zijn gebleven. Dat de infinitief zich bij een subcategorie werkwoorden in het Swellendams nog steeds manifesteert en dat het onderscheid tussen hebben (Afr. het) en zijn (Afr. is) in het Swellendams intact is gebleven, maar helemaal uit het Standaardafrikaans zijn verdwenen, moet als verdere ondersteuning van de beschouwing van Den Besten worden gezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1 De infinitief bij de categorie gaan, staan, slaan, sienIn een andere studie (Grebe 1997, 252 e.v.) die eveneens gebaseerd is op de hierboven vermelde Swellendamse data van 1987 die ik in een ander verband heb gedaan en waar alleen maar statistisch werd gekeken naar het voorkomen van de varianten gaan en gaat, is het volgende gebleken:
Hieruit blijkt dat de vormen gaan en ga(a)t in complementaire spreiding voorkomen en dat de wisseling dus systematisch is. Gaan is wezenlijk de infinitieve tegenhanger van gaat. Uit de hierboven vermelde studie bleek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder dat bij geen van die tien respondenten (in dit geval werd het taal-gebruik van tien respondenten onder de loep genomen) bij in totaal 373 potentiële gevallen, maar één enkel geval van ga(a)t werd aangetroffen terwijl men een infinitief-gaan zou verwachten. In dertig gevallen (8,04%) kwam gaan wel voor waar men eigenlijk een finiet gaat zou verwachten. Dit is echter geenszins vreemd als men in gedachten houdt dat Standaard-afrikaans alleen maar de enkele vorm gaan kent. In de onderhavige studie werd het voorkomen van de varianten sien:siet, slaan:slaat en doen:doet niet statistisch berekend, maar er werd geen enkel geval opgetekend waar een afwijking in het patroon van gaan werd waargenomen. De Swellendamse data laten dus zien dat, zoals in het geval van de Standaardafrikaanse werkwoorden het en is met hum supplementaire infinitiefsvormen hê en wees, de Afrikaanse koine van rond 1850 het infinitief bij nog een subcategorie werkwoorden (i.e. gaan, staan, slaan en sien) moet hebben bewaard. De gelijkmakende aanleerderskarachten waren er kennelijk niet helemaal in geslaagd de overhand te krijgen op de infinitief die bij Johanna Duminy nog springlevend was. De infinitiefvormen hê en wees van Standaardafrikaans bevestigen dat de infinitief niet zomaar de strijd gewonnen heeft gegeven tijdens de standaardisatie, in tegenstelling tot de algehele afwezigheid van deze infinitiefvormen in niet-standaardvariëten van Afrikaans die teruggaan op zware beïnvloeding vanuit aanleerderskarachten. Het Standaardafrikaans heeft ook in de volgende constructies infinitiefresten bewaard: iets te ete/doen(e)/vertelle/hore; te wete/kenne gee; nie te danke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2 Perfecta: hebben(het)/zijn(is)In het nu volgende doe ik verslag van het handhaven van het systeem dat een onderscheid maakt tussen werkwoorden die hebben en werkwoorden die zijn in het perfectum hebben. In modem Standaardafrikaans is het perfectum als enige grammaticaal gemarkeerde tijdsvorm van het werk-woord blijven bestaan om tijd of aspect te markeren. Toen ik enkele jaren geleden de geluidsbanden beluisterde waarnaar ik hierboven heb verwezen, viel het me onmiddellijk op dat bepaalde werk-woorden steeds de Afrikaanse reflex van zijn, i.e. is in het perfectum boven Standaardafrikaans het verkozen (in het Afrikaans bestaat er geen finiete vorm van het werkwoord meer; alleen één algemene vorm van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkwoord komt voor en in dit geval wel is - uitzonderlijk zoals eerder vermeld, heeft is wel een aparte infinitiefsvorm wees). Daarom was ik intussen met een klein verkenningsonderzoek begonnen. Zeven van de hierboven vermelde geluidsbanden (van ongeveer zestig tot negentig minuten gesprek per band) werden zorgvuldig beluisterd. Op één persoon na viel de keus op respondenten van wie het taalgebruik zo weinig mogelijk blijken zou vertonen van invloeden van buiten en van standaardisatie. Hun afkomst hield in dat we ze op één na allemaal zouden kunnen beschouwen als mensen wier taal de Kaaps-Hollandse (Proto-Afrikaans II) lijn reflecteerde. Eén respondent (met ‘*’ aangeduid in de tabel hierna), was een hooggeleerde vrouw die vroeger veel reisde. Zij werd geselecteerd teneinde als controle te dienen van opvoedingspeil en beïnvloeding via de standaardtaal. Een andere respondent (met ‘#’ aangeduid in de tabel hierna) werd geselecteerd teneinde de invloed van afkomst via de lijn van Proto-Afrikaans I te reflecteren. Zij en haar echtgenoot waren van directe slaven-herkomst en groeiden op als leden van de bruine arbeidersklasse. Ze waren op een boerderij opgegroeid en woonden ten tijde van de opnamen al bijna vijftig jaar in de nabij gelegen Zuurbraak, een dorpje dat is gegroeid uit een vroegere beschermingsplaats voor achtergebleven Khoikhoi en vrijgestelde slaven in de buurt van Swellendam. Na de vrijstelling van de slaven in 1833 vestigden velen zich ook in Zuurbraak. Nu volgt een tabel waarin het optreden van is (zijn)-perfecta in het Swellendams wordt uiteengezet: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is-perfecta in het Swellendams
De volgende algemene opmerkingen betreffende de data dienen te worden gemaakt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Tot slotTwee vragen dringen zich onmiddellijk op: 1) Waarom handhaafden respondenten F en G, die sociaal werelden van elkaar verwijderd waren, anders dan in het geval van de overige respondenten, in het perfectum bijna niet of helemaal niet meer het systeem dat onderscheid maakt tussen participia met het of is? 2) Een tweede vraag die hiermee samenhangt: waarom zijn grammaticale eigenschappen van de Afrikaanse koine, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds deel uitmaakten van de levende taal van bejaarde Swellendamse sprekers rond 1987 (die afgeschermd waren van invloeden vanuit de standaardtaal) in modern Standaardafrikaans totaal verdwenen? Deze vragen worden des te dwingender als men uitgaat van de veronderstelling dat het Afrikaans is gestandaardiseerd op basis van Oostgrensafrikaans dat in de literatuur wordt beschouwd als een voortzetting van niet-standaard-vormen van het Nederlands. Deze vragen kunnen alleen worden beantwoord als de invloed vanuit het Nederlandse creool, dat rond 1700 door de slaven- en Khoikhoi-bevol-king werd gebezigd, daarbij in ogenschouw wordt genomen. Binnen het kader van Den Bestens beschouwing kan dit ogenschijnlijke raadsel bevredigend worden beantwoord. Standaardafrikaans is het resultaat van een versmeltingsproces tussen de twee polen van een variatiecontinuüm (vergelijk in dit verband Roberge 1995, 88-87) dat rond 1850 zijn beslag kreeg. Op basis van deze Afrikaanse koine met dialectische variatie werd Afrikaans gestandaardiseerd. Tijdens het standaardisatieproces was het vanzelfsprekend dat er getracht werd uiteenlopende taalvariatie tegen te gaan. Op gezag van de Swellendamse data lijkt het alsof het imperfectum, waarvan ablaut een belangrijke onderdeel uitmaakte en dat tevens verder gecompliceerd werd door het onderscheid tussen sterke en zwakke werkwoorden, de strijd reeds omstreeks 1850 tegen de gelijkmakende krachten van het Nederlandse creool moet hebben verloren. (Dit strookt ook bij benadering met de foutieve werkwoordsvormen en het historische presens in het dagboek van Louis Trichard van 1836-38 (Le Roux 1964).) Tijdens de standaardisatieperiode zetten deze krachten door en moesten ook de infinitiefvormen bij een subcategorie werkwoorden en het onderscheid tussen perfecta met het en is de aftocht blazen. Het is niet zomaar uit te maken of de opheffing van het onderscheid tussen perfecta - die onderscheidelijk het of is vereisten - een bewuste poging was van de standaardiseerders om de standaardtaal dichter bij het taalgevoel van een brede onderklasse te laten aanleunen, teneinde taalvervreemding tegen te werken, en of het gewoon een kwestie was van onontkoombare inherente gelijkmakende krachten vanuit de aanleerderslijn. Een waarheid als een koe is dat Standaardafrikaans ten opzichte van zijn tijdsysteem en in het bijzonder het perfectum eerder centrale kenmerken van Proto-Afrikaans I dan Proto-Afrikaans II voortzet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit opzicht heeft Den Besten mijns inziens gelijk: Standaardafrikaans reflecteert dikwijls eigenschappen die eerder moeten worden beschouwd als voortkomend uit de aanleerdersvariëteit dan uit - noem het maar zo je wilt - voortgezet Kaaps-Hollands, niet-Standaardnederlands of Oostgrensafrikaans. Om deze reden spraken een keurige Afrikaanse mevrouw en iemand van aardser tong reeds Swellendams uit een mond! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|