Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 14 (2000) (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

(2001)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 201]
[p. 201]

‘Hier worden geen pruiken geleverd aan kaal geknipten vrouwen’. Kappersetalage 1945
Rolf Wolfswinkel (Kaapstad)

Onlangs zocht ik in de enorme fotocollectie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam naar foto's over gebeurtenissen van vlak na de bevrijding in mei 1945. Opvallend is het grote aantal foto's waarop ‘recht’ wordt gedaan aan de zogenaamde ‘moffenhoertjes’. Het lijkt alsof alle amateur-fotografen van Nederland hun hobby nieuw leven hebben willen inblazen met het vastleggen van deze taferelen. Zo vond ik onder andere een foto van een kappersetalage met de intrigerende tekst ‘Hier worden geen pruiken geleverd aan kaal geknipten vrouwen’. Daarmee leverde deze onbekende kapper mij een onbedoeld, maar passend motto voor de volgende bijdrage.

 

Meisjes of vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog omgang hadden gehad met een Duitse soldaat (liever nog een Duitse officier), werden in die eerste weken na de bevrijding het slachtoffer van de opgekropte volkswoede. We spreken in Nederland meestal niet over ‘Bijltjesdag’, omdat het hier niet, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Frankrijk en, in mindere mate, België op grote schaal tot uitbarstingen van volkswoede en eigen rechter spelen is gekomen. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat zich hier geen onverkwikkelijke gebeurtenissen hebben voorgedaan. Tot de minst verheffende behoren zonder twijfel de volksgerichten tegen de ‘Duitse’ vriendinnetjes.

In veel gevallen werden zij van hun huis opgehaald door groepjes opgeschoten jongens, allemaal goede vaderlanders natuurlijk. Thuis hadden deze meisjes verlamd van angst de loop der dingen zitten afwachten. Nu hun beschermers waren verdwenen - terug naar Duitsland, gesneuveld of gevangen genomen - waren ze op de genade of ongenade van de Nederlanders aangewezen. Zich tevergeefs vastklampend aan alles wat houvast leek te bieden - een kast, een deur, een trapleuning -, werden de ‘moffengrieten’, ‘moffenhoeren’ of ‘moffenmatrassen’ naar

[pagina 202]
[p. 202]

buiten gesleept en in triomf op een open kar rondgereden. De rit eindigde steevast op een plein of andere centrale plek in de stad of het dorp.

Daar begon het snel ingeburgerde ritueel van het openrukken en aan stukken scheuren van de kleding, het bespugen, het gooien met straatvuil en bedorven groenten en - het onvermijdelijke hoogtepunt - het kaalknippen. De schaar en de tondeuse werden in het haar gezet en na afloop van het knippen werd het slachtoffer met rode menie of oranje verf hakenkruizen opgeschilderd. Oranje was begrijpelijkerwijs de favoriete kleur. Het meisje mocht blij zijn als het hiermee was afgelopen; er zijn ook berichten dat er tijdens dergelijke volksfeesten sigarettenpeuken op het gezicht of de armen werden uitgedrukt of harde klappen vielen. Het was het beste om zo stoïcijns mogelijk te blijven. Protesteren maakte de zaak alleen maar erger, afgaande op de volgende getuigenis:

Ik moest mee, omdat ik met een Duitser had gegaan. Nou was ik helemaal niet op m'n mondje gevallen, dus ik zei: ‘Dan heb ik hetzelfde gedaan als prinses Juliana.’ Een van die kerels gaf me een enorme trap. [...] Met nog een paar andere meiden werd ik in een Jan Plezier geduwd. Blijkbaar beschikbaar gesteld door een stalhouderij die grof aan de Duitsers had verdiend. Zo werden we door het dorp gereden en her en der te kijk gezet voor een joelende menigte. Na die rit zijn we naar de BS-kazerne gebracht. In een van die kamertjes zat een schoolarts die me moest onderzoeken. Of ik geen geslachtsziekte had. Omdat ik verkering had gehad met een Duitser. Totaal naakt moest ik op een tafel gaan liggen. Eerst werd ik zeer vrijpostig betast door een oud-verpleegster. Daarna kon die arts z'n hart ophalen. [...] Op m'n afgeschoren haar werd met oranje menie een hakenkruis gezet. (Uit: T. Schouten. Lichaamsbuit , p. 130)

Van dit soort gebeurtenissen werd in die dagen geen schande gesproken, sterker nog: men genoot ervan. Er ging een gevoel van gewonde morele verontwaardiging achter schuil en het plezier van ‘eigen schuld, dikke bult’, zoals blijkt uit De Waarheid von 8 mei 1945:

Amsterdam heeft gisteravond gelachen, hartelijk gelachen. Aan de dametjes, die jaar in jaar uit met de moffen optrokken, haar
[pagina 203]
[p. 203]
eer te grabbel gooiden voor een bonnetje en een borrel, werd de belofte nagekomen: de koppen kaal! Te midden van een vrolijke menigte zaten ze daar, op een stoel, of zo maar op straat. En de tondeuse deed haar werk. Daar verdween het grootste sieraad van een vrouw, maar ook de grootste smaad voor een vrouw, die dat moet verliezen. Doch het was verdiend! Een hakenkruis wordt op wangen en voorhoofd getekend. Zo geschandvlekt worden zij ten toon gesteld. En zo heeft Amsterdam de eerste dag van de werkelijke bevrijding op waardige en vreugdevolle wijze besloten.

Soms kwamen er vergissingen voor, werd iemand per ongeluk en ten onrechte kaalgeschoren of gebrandmerkt. Dan kon het slachtoffer bij de commandant van de BS (Binnenlandse Strijdkrachten) een bewijsje gaan halen, op vertoon waarvan kappers een pruik mochten leveren. In het gunstigste geval volgde een rehabilitatie in de pers. Zo staat bijvoorbeeld in Het Amsterdamsch Dagblad van 10 mei 1945:

Naar ons van de zijde der binnenlandsche strijdkrachten wordt medegedeeld, zou Mejuffrouw Marietje Meyer, Orteliusstraat 166 III ten onrechte door een volksmenigte in de Willem Schoutenstraat zijn kaalgeknipt. [...] Mej. Meyer heeft zich - aldus de BS - niet met Duitschers misdragen. (Geciteerd in Michel van der Plas. Mooie Vrede , p. 86)

Gezien de algemeenheid en de grote geografische spreiding van dit soort gebeurtenissen, verwachtte ik dat hiernaar in de letterkunde veelvuldig zou worden verwezen. Ik was dan ook een beetje verbaasd toen dat niet het geval bleek. Wel worden in een aantal boeken deze moffenhoertjes genoemd. Zo laat W.F. Hermans in De tranen der acacia's (1949) een van deze meisjes over zichzelf zeggen:

Zeventien jaar, donkerblond haar, lichtrose directoire, waarschijnlijk half-gaar.

En ook Carola, de halfzuster van hoofdpersoon Arthur Muttah in datzelfde boek, houdt het met een Duitser.

[pagina 204]
[p. 204]

In Lemmingen van A. ten Hooven - een pseudoniem van Adriaan Venema - lezen we dat de zuster van de hoofdpersoon door woedende buurtgenoten van huis wordt opgehaald.

Verderop was een klein plein en hij zag daar een grote mensenmenigte. Hij kon er gemakkelijk tussen gaan staan, zonder op te vallen. Op een kar stonden drie vrouwen, onder wie zijn zuster. Zij werd kaalgeknipt, en daarna werd haar rok opgeslagen en om haar middel gebonden. Twee mannen trokken haar broek uit en smeerden haar onder met menie. (p. 209)

Op de volgende bladzijde wordt verteld dat het meisje zich na thuiskomst aan de zolderbalk ophangt. Zij zal niet de enige zijn geweest die, na het ondergaan van dergelijke vernederingen, tot dit besluit kwam. Ook in Twee dagreizen van Willem van Toorn komt deze vorm van snelrecht zijdelings aan de orde en er zijn meer voorbeelden, het meest uitgebreid en het onsmakelijkst in De Hunnen van Jan Cremer.

 

Onderwerp van een roman is echter het leven van zo'n moffenhoertje, bij mijn weten, slechts in twee gevallen: Het Wolfsgetij of een Leven van Liefde van Theun de Vries (1965) en Een Hart van Prikkeldraad van Lisette Lewin(1992).

 

Elders (in Tussen Landverraad en Vaderlandsliefde ) heb ik beschreven hoe in de literatuur eerder dan in de officiële geschiedschrijving werd begonnen met het nuanceren en fragmentariseren van het bekende beeld van de oorlogsjaren. Dat beeld dat uitging van een in verzet verenigd Nederland, waar de bezettende Duitse macht een onprettige tijd doormaakte en waar slechts een handjevol zogenaamd ‘foute’ vaderlanders hand- en spandiensten aan de vijand leverde, bleek steeds vaker een zorgvuldig gekoesterde, maar daarom niet minder valse mythe. Bij de ontluistering van deze mythe liepen auteurs als Simon Vestdijk en W.F. Hermans voorop.

Daarentegen was Theun de Vries juist een auteur die aan dat beeld van een daadkrachtig, vooral communistisch geïnspireerd verzet wilde vasthouden. In zijn historisch-materialistische visie op de geschiedenis was de Tweede Wereldoorlog de worsteling van twee tegengestelde ideo-

[pagina 205]
[p. 205]

logieën: tegenover fascisme en nationaal-socialisme als perverse uitlopers van het kapitalisme, stond de nieuwe mens, de communistische held. Zijn Het Meisje met het Rode Haar (1956), een geromantiseerde biografie van Hannie Schaft, is daar een duidelijk voorbeeld van.

Maar De Vries wilde wel proberen te begrijpen wat mensen ertoe had bewogen de kant van de vijand te kiezen. Zo schreef hij al in 1944 de novelle W.A.-man over de ontwikkeling van een Amsterdamse jongen uit de kleine middenstand die zich bij de NSB aansloot, en in 1965 kwam hij met Het Wolfsgetij of een Leven van Liefde. Uit angst dat men de titel onjuist zou interpreteren laat de schrijver aan de tekst een waarschuwend citaat uit de Edda, het Germaanse heldenepos, voorafgaan:

 
Wind-tij, wolfs-tij,
 
er komen jaren
 
waarin niemand op aarde
 
zijn naaste zal sparen.

De hoofdpersoon in het boek is het moffenhoertje Mobertina - Mobsie - Zeven, vanzelfsprekend afkomstig uit het saaiste, kleinburgerlijke milieu dat De Vries zich voor kan stellen. Haar vader is hulpaccountant. Het gebrek aan echte idealen in dat milieu, waarin de grootste deugd lijkt te zijn het ‘stipt en nauwgezet je plicht te doen’, vormt voor De Vries voldoende verklaring voor Mobsie's verveelde afglijden naar het pad van de betaalde liefde:

[...] ze zocht sensatie. Het gewaagde spel, de cocotterie met onbekenden, de sfeer van het rendez-vous en het zich laten betalen waren al veel meer dan vermaak [...]; het hoorde op een of andere slinkse manier bij de hele oorlog, al die vluchtige affaires hadden de bijsmaak van wellust en dood.

Om aan zijn afschuw voor het wereldje van hele en halve collaborateurs uitdrukking te geven, gaat De Vries geen zee te hoog: verraad van familieleden, met drank overladen seksuele orgiën, vrouwen die de liefde met vrouwen bedrijven, schaamteloze zelfverrijking, moord, veelvuldige verkrachting, het hangt allemaal met elkaar en met de decadente perverse sfeer van collaboratie samen. Het loopt dan ook slecht af met het

[pagina 206]
[p. 206]

onnozele meisje Mobsie: aan het eind van het boek pleegt ze zelfmoord door het slikken van cyaankali.

 

Nu had ik, op grond van mijn eigen theorie, verwacht dat in het boek Een Hart van Prikkeldraad (afkomstig van een soldatenliedje uit de mobilisatietijd: Blonde Mientje heeft een hart van prikkeldraad), gepubliceerd in 1992 (!), een ander, op zijn minst genuanceerder, beeld van deze vorm van dienstverlening aan de vijand zou worden gegeven (in Frankrijk spreekt men van de ‘collaboration horizontale’). Die verwachting kwam niet uit: ook Lewins hoertje Greetje van der Plas uit Katwijk is afkomstig uit een verstikkend milieu. Ook zij grijpt de mogelijkheid van de verkochte liefde dankbaar aan om daaraan te ontsnappen. Weer maken we kennis met de excessen die kennelijk schering en inslag waren tijdens de Duitse bezetting: de ene minnaar wordt moeiteloos verwisseld voor een andere, verraad, moord, lesbische liefde, drankgelagen. Een niet onaardig intertekstueel grapje is dat ze bij een van deze uitspattingen, in Den Haag, een meisje tegenkomt dat Mobsie heet.

Ook Greetje van der Plas is een onnozel type, wier voornaamste ongemak tijdens de oorlogsjaren lijkt te hebben bestaan uit de gedwongen verhuizingen, wanneer de vrouw van ‘haar’ Duitser af en toe even uit de Heimat in Katwijk verscheen. Dan betreurt ze vol rancune haar lot.

Het doet een beetje wonderlijk aan wanneer aan het eind van het boek blijkt dat Greetje helemaal niet zo onnozel is: ze neemt na de oorlog een andere, nota bene joodse, identiteit aan en gaat in Amsterdam medicijnen studeren. Maar ook met haar loopt het uiteindelijk slecht af: ze vermoordt haar joodse minnaar en wordt tot langdurige gevangenisstraf veroordeeld.

 

Zo blijkt het beeld van het moffenhoertje in boeken uit 1965 en 1992 niet op essentiële punten af te wijken van het beeld dat al in 1945 bestond. De vraag is hoe dat komt. Waar in vijftig jaar het beeld van de ideologische collaboratie en zelfs puur landverraad van uiterst zwart-wit evolueerde naar een palet met veel grijze tussentinten, de seksuele collaboratie bleef een ontoegankelijke en ongenuanceerde materie. Deze meisjes hadden hun lichaam, hun reputatie, hun familie en hun vaderland verkwanseld en verdienden kennelijk ten volle hun publiekelijke afstraffing. Anders dan de politieke collaboratie van NSB'ers en SS-vrijwilligers, de economische collaboratie van bunkerbouwers en zwarthandelaars, de opportu-

[pagina 207]
[p. 207]

nistische collaboratie van profiteurs en baantjesjagers, is de seksuele collaboratie van de moffenhoertjes ook in 1992 nog niet aan nuance toe. Is dat omdat het hier om vrouwen gaat? Waarom schokt ons het doodvonnis tegen die ene vrouw, de joodse verraadster Ans van Dijk, zoveel meer dan die andere negenendertig doodvonnissen die tussen 1946 en 1952 in Nederland zijn voltrokken? Is dat omdat we collaboratie en verraad een vrouw zwaarder aanrekenen dan een man?

In hedendaagse feministische theorieën - van Kate Millett tot Anne McClintock - wordt aangetoond dat het vrouwelijk lichaam zelf het terrein is, waarover mannelijke verlangens - al dan niet erotisch van aard - worden uitgevochten. Omdat in de traditionele mannelijke opvatting het vrouwelijk lichaam toch al geneigd is af te glijden naar overspelig gedrag, infecties over te dragen en immoraliteit te stimuleren, dan spreekt het vanzelf dat de angst daarvoor groter wordt bij seksuele collaboratie met vijandelijke soldaten. Het verlies aan controle dat de man dan lijdt en de frustratie die daardoor is veroorzaakt, kunnen alleen worden gecompenseerd door verhaal te halen op het lichaam van de betrokken vrouwen. Wanneer het vrouwelijk lichaam zich aan de mannelijke controle heeft onttrokken, dan moet nu worden aangetoond dat het weer onder beheer is gebracht. Dat kan alleen door het te straffen. Een zichtbare straf aan het lichaam van de vrouw is het teken dat mannelijke controle hersteld is, niet zozeer over de vrouw in haar geheel, maar over dat gedeelte van haar dat nog maar zo kort tevoren in vijandelijke handen was. Zo wordt de sociale orde hersteld en het gevoel van impotentie dat de man leed toen de vijand zijn land en zijn vrouwen in bezit nam, weggenomen. Machteloosheid wordt tot macht door de vrouwen voor hun gedrag te straffen.

 

Onder deze omstandigheden waren memoires niet te verwachten. We weten dus niet of bij een aantal van deze vrouwen geen oprechte gevoelens hebben meegespeeld. Waarom zouden de gevoelens van veel Nederlandse meisjes na de oorlog voor hun Canadese en Engelse soldatenvriendjes zoveel acceptabeler zijn? Voor de meeste moffenhoertjes zal het inderdaad de uitstraling van luxe in een tijd van schraalheid en gebrek zijn geweest die hen tot handlangers van de vijand deed worden. Vrijwel zeker lijkt politieke overtuiging en politiek idealisme, zoals we die bij NSB'ers en SS-vrijwilligers nog wel eens aantreffen, bij de meesten van hen geen rol te hebben gespeeld. Dat wordt voldoende geïllustreerd door

[pagina 208]
[p. 208]

het feit dat veel meisjes al gauw weer nieuwe vriendjes hebben: de Britse en Canadese bevrijders. Een van de populairste liedjes uit die dagen - overigens zou het voor de oorlog gebruikelijke Duitse woord ‘schlager’ steeds vaker vervangen worden door het Engelse ‘hit’ - heeft als titel: Trees heeft een Canadees. Over de gevoelens van Nederlandse mannen bij dit nieuwe verraad is weinig of niets bekend.

Bibliografie

Belinfante, A.D. (1978). In plaats van Bijltjesdag: de geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereledoorlog, Assen.
Cremer, J. (1983). De Hunnen. Drie delen, I: Oorlog; II: Bevrijding; III: Vrede, Amsterdam.
Ferron, L. (1983). Hoor mijn lied Violetta, Amsterdam.
Groen, K. (1984). Landverraad: De berechting van collaborateurs in Nederland, Weesp.
Groen, K. (1994). Als slachtoffers daders worden. De zaak van de joodse verraadster Ans van Dijk, Baarn.
Hermans, W.F. (1949). De tranen der acacia's, Amsterdam.
Hoekstra, H.G. en E. Werkman. (1970). De dolle dwaze zomer van '45, Amsterdam.
Hooven, A. ten (pseudoniem voor Adriaan Venema). (1982). Lemmingen, Bussum.
Lewin, L. (1992). Een hart van prikkeldraad, Amsterdam.
Plas, M. van der. (1966). Mooie Vrede: een documentaire over Nederland in de jaren 1945-1950, Utrecht.
[pagina 209]
[p. 209]
Schouten, T. (1995). Lichaamsbuit. Gedwongen seks tijdens de Tweede Wereldoorlog, Zutphen.
Toorn, W. van. (1969). Twee dagreizen, Amsterdam.
Vries, Th. de. (1965). Het wolfsgetij of een leven van liefde, Amsterdam.
Wolfswinkel, R.M. (1994). Tussen landverraad en vaderlandsliefde. De collaboratie in naoorlogs proza, Amsterdam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 2 september 2000

  • 1 september 2000

  • 31 augustus 2000

  • 30 augustus 2000

  • 29 augustus 2000

  • 28 augustus 2000

  • 27 augustus 2000


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Rolf Wolfswinkel