Colloquium Neerlandicum 13 (1997)
(1997)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands 200 jaar later. Handelingen dertiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 393]
| ||||||||||||||||
Alfa en omega: de eerste en laatste zinsplaats in het Nederlands in
vergelijking met het Engels
| ||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||
2. Pragmatische functiesMen gaat er, vooral in de functionele taalwetenschap, vanuit dat een spreker door het uiten van een zin de kennis van de hoorder tracht te vergroten. Hiertoe neemt de spreker aan dat de hoorder bepaalde informatie reeds bezit waar dan nieuwe informatie aan moet worden toegevoegd. Het gaat bij de pragmatische functies altijd om het verschil tussen die gegeven en nieuwe informatie. De meeste grammatica's erkennen op de een of andere manier het belang van zulke pragmatiek. Zo geeft de ANS (1984: 911-917) redelijk veel ruimte aan de bespreking van het zogenaamde links-rechts principe, en besteden Quirk e.a. (1985: 1353-1419) een heel hoofdstuk aan de manier waarop dit verschijnsel in het Engels gestalte krijgt.
De benaming voor de twee pragmatische functies, de uitdrukking van bekende en van nieuwe informatie, verschilt nogal. Voor de eerste vindt men vaak de termen thema of topic. Voor de tweede komen doorgaans de termen rhema, comment of focus voor. In de FG gebruikt men de benaming topic en focus, en die zal ik ook hier gebruiken. Het is wellicht verhelderend om deze twee nog iets nader te definiëren. Dik (1989: 265-266) doet dit als volgt: Topicality characterizes those entities ‘about’ which information is provided or requested in the discourse. Focality attaches to those pieces of information which are the most important or salient in respect to the modifications which [the speaker] wishes to effect in [the addressee's pragmatic information], and with respect to the further development of the discourse. De ANS (1984: 913) heeft het over: (...) een informatief minder belangrijk element (...) [dat] de spreker als gespreksonderwerp voorstelt (...). Dat gespreksonderwerp, ook thema genoemd, is niet per se hetzelfde als het grammaticaal onderwerp van een zin. Het vormt het uitgangspunt, waar de rest | ||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||
van de zin iets zinvols over meedeelt. Het informatief belangrijkste element in de zin is dan datgene wat de spreker als de kern van zijn mededeling beschouwt. Vooruitlopend op de volgende paragraaf is het overigens wel aardig om eens te zien wat er in toonaangevende Nederlandse en Engelse grammatica's gezegd wordt over topic en focus enerzijds en zinspositie anderzijds. De ANS (1984: 913) zegt hierover: Het verband tussen de woordvolgorde en de informatiegeleding van een zin kan nu als volgt uitgedrukt worden: in een groot aantal zinnen worden de informatief minder belangrijke elementen vóór de elementen met een grotere informatieve waarde geplaatst. De zinnen waarin dit het geval is noemen we ongemarkeerd. (...) Als de zin geschreven of gedrukt wordt, staat het minder belangrijke links van datgene wat informatief een grotere waarde heeft. Daarom noemen we dit verschijnsel het links-rechts-principe. Voor het Engels geldt eigenlijk hetzelfde: There is commonly a one-to-one relation between ‘given’ in contrast to ‘new’ information on the one hand, and theme in contrast to focus on the other. theme is the name we give to the initial part of any structure when we consider it from an informational point of view. When it occurs in its expected or ‘unmarked’ form (...), its direct relation to given information can be seen informally as announcing that the starting point of the message is established and agreed. (...) [N]ew information (...) is the ‘focus’ of the message, and (...) we can regard focus as most neutrally and normally placed at the end of the information unit. (Quirk e.a. 1985: 1361) | ||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||
Wat we dus tot nu toe hebben gezien is dat in een ongemarkeerde declaratieve hoofdzinGa naar voetnoot1 het topic-element in ieder geval voorafgaat aan het focus-element en vaak op de eerste zinsplaats pleegt te staan. Zowel de ANS als Quirk e.a. (1985) geven toe dat er tevens een verband met klemtoon is. Wordt de zin gesproken, dan draagt het informatief belangrijkste element in de regel het zinsaccent, dat wij hier definiëren als het voornaamste accent in de zin. (1984: 913) The theme's relative lack of stress mimes its status as ‘given’ and therefore in no need of emphasis. By contrast, [elements with focus] are given greater prosodic prominence and it would be on these that the intonation nucleus would be placed if they were uttered as a message. (1985: 1361) Dat verband wordt in paragraaf 4 verder besproken, maar we nemen nu eerst de eerste en laatste zinplaats in het Nederlands onder de loep. | ||||||||||||||||
3. Eerste en laatste zinsplaatsZoals in voetnoot 1 reeds is vermeld, beperken we ons hier tot declaratieve hoofdzinnen. Voor het vele interessante dat over bijzinnen, bevelende zinnen en vragende zinnen is te zeggen, schieten hier tijd en ruimte tekort. Overigens beperken zich de verschillen tussen declaratieve hoofdzinnen enerzijds en de andere zinssoorten anderzijds voornamelijk tot wat er op de eerste zinsplaats gebeurt. Wat betreft de laatste zinsplaats is er veel meer uniformiteit. | ||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||
Wat hier ook niet in beschouwing wordt genomen, zijn wat ANS (1984: 920 e.v.) aanloop en uitloop noemt. Dit zijn zinsstukken die enigszins van de hoofdzin afgescheiden zijn (in de spraak aangegeven door een pauze en op papier door een komma), maar waarvan de inhoud wel verwijst naar een element in de hoofdzin. Voorbeelden hiervan zijn: (2) Die man, hij heeft een houten poot! Het schema dat de ANS (1984: 918-920) voor de declaratieve hoofdzin ontwikkelt, ziet er, zonder aan- en uitloop in aanmerking te nemen, als volgt uit:
Hierin zijn de eerste en tweede pool die plaatsen waarop verbale elementen staan, de persoonsvorm in de eerste pool, niet-finiete werkwoordsvormen (infinitieven, voltooide deelwoorden, maar ook scheidbare voorvoegsels) in de tweede. (5) Morgen bel ik je op. Van wat er op de eerste zinsplaats kan staan hebben we al een paar voorbeelden gezien, bijvoorbeeld de tijdsbepaling morgen in (1) en het voornaamwoord hij in (2) en (3). Dit is een goed moment om een voorbeeld te geven van een laatste zinsplaats die is ingevuld. Hij kan met name door voorzetselconstituenten ingenomen worden: (8) Morgen bel ik je op van kantoor. Het schema dat in de FG voor het Nederlands is ontwikkeld heeft hier veel van weg. Als uitgangspunt nemen we dat van Dik (1989: 360). Een | ||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||
verschil is dat de labels wat explicieter zijn. De eerste zinsplaats wordt P1 genoemd. Dik ziet P1 (1989: 348) als ‘universally relevant’, met andere woorden: alle talen hebben een eerste zinsplaats P1 die voor verschillende doeleinden wordt gebruikt, waaronder altijd ‘placement of constituents with Topic or Focus function’. De polen hebben de labels Vf en Vi (f=finiet, i=infiniet). Het middenstuk is duidelijker gedefinieerd en heeft de volgende drie plaatsen: S(ubject), O(bject) en X, waar X staat voor constituenten die noch subject noch object zijn. Dik stelt dus het volgende schema voor: (9) P1 Vf S O X Vi Hierop zijn in de loop der tijd een paar aanvullingen gegeven, voornamelijk om de laatste zinsplaats van de ANS ook ruimte te geven in het FG-schema. Dik (1989: 349) erkent dat individuele talen naast P1 andere speciale posities kunnen hebben, bijvoorbeeld voor de plaatsing van elementen met topic- of focusfunctie. Voor het Nederlands lijkt de laatste zinsplaats een geschikte kandidaat daarvoor. Deze is door De Schutter (1985) P0 gedoopt, en dat label nemen we hier over.Ga naar voetnoot2 Bovendien is duidelijk uit de literatuur dat elementen die op de plaats X kunnen staan, niet slechts op het object volgen, maar overal in het middenstuk kunnen optreden, zelfs vóór het subject (vergelijk Geerts e.a. 1984: 979-983, Vismans 1997: 111). Bovendien kunnen we vermelden dat de X-posities ingenomen kunnen worden door meer dan één constituent. Bijvoorbeeld:
| ||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||
Zo kan het FG-schema dus uitgebreid worden tot:Ga naar voetnoot3 (11) P1 Vf Xn S Xn O Xn Vi P0 Het is interessant om op te merken dat De Schutter (1985) de ongemarkeerde rolverdeling tussen P1 en P0 vat in de termen ‘thema’ en ‘rhema’, met andere woorden topic-elementen (thema) zouden in een ongemarkeerde zin op P1 staan, focus-elementen (rhema) op P0. Als we voorbeeld (8) nog eens bekijken, zien we dat er wel wat voor te zeggen valt. Vooral met een ongemarkeerd intonatiepatroon zal duidelijk zijn dat de constituent van kantoor nieuwe informatie bevat, terwijl morgen als bekend verondersteld kan worden. Dat dit echter wellicht een wat simplistische visie is, moge blijken uit de volgende paragraaf. Wel is door het FG-schema duidelijk geworden wat de plaatsingsmogelijkheden in een declaratieve hoofdzin zoal zijn.
Het verschil tussen de twee schema's is op het eerste gezicht slechts dat het FG-schema het middenstuk verder invult. Een ander verschil ligt in de precieze regels voor de invulling van P1, met name in bijzinnen en vraagwoordvragen. Daar gaan we hier dus niet verder op in. | ||||||||||||||||
4. ZinsaccentenDe citaten van Quirk e.a. (1985) en de ANS in de laatste alinea van paragraaf 2 verwezen reeds expliciet naar het belang van het zinsaccent in verband met topic en focus. Nu is prosodie nog steeds een onderbelicht aspect van de taalkunde en in de FG geldt dat niet minder. Niettemin is er een klein beetje onderzoek gedaan naar de interactie tussen zinsaccenten en de plaatsing van constituenten in de zin in het Nederlands. Keijsper | ||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||
(1990) onderscheidt drie mogelijke zinsaccenten waarvan de interpretatie als volgt kan worden samengevat (zie Vismans 1997: 112-117):
Deze regels kunnen we nu toepassen in samenspel met hetgeen in paragraaf 3 gemeld is over zinplaatsen, in het bijzonder P1 en P0. Dat doen we aan de hand van het volgende voorbeeld, waarin persoon (A) de bewering doet dat persoon (B) op zaterdag (aanstaande) mosselen gaat eten, en persoon (B) aangeeft dat dat niet op zaterdag maar op vrijdag gebeuren gaat.Ga naar voetnoot5 Persoon (A) zal dan het volgende zeggen: (13) (A) Je gaat zaterdag MOSselen eten, hè? Waarop (B), de voorgaande regels goed toepassend, moet antwoorden: (14) (B) Nee, mósselen ga ik eten op VRIJdag. Maar bij nader inzien blijkt dat de bewering van (A) gepareerd kan worden met dezelfde woorden in een aantal andere configuraties, hetgeen illustreert dat de rolverdeling tussen topic en focus veel gecompliceerder is dan louter een toewijzing van zinsplaats, P1 of P0 (zie de verwijzing naar De Schutter (1985) in paragraaf 3 hierboven): | ||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||
(15) Nee, ik ga mósselen eten op VRIJdag. Hierbij zij opgemerkt dat volgens bovenstaande analyse het woord mosselen niet geaccentueerd wordt indien het volgt op vrijdag, omdat de focusconstituent (vrijdag) het laatste zinsaccent draagt en dus niet gevolgd kan worden door een (zij het minder geprononceerd) geaccentueerde constituent.
Interessant voor het onderhavige is natuurlijk de laatste mogelijkheid (18), met (op) vrijdag in P1. Dit illustreert wat door ANS (1984: 913 e.v.) de gemarkeerde volgorde van een zin wordt genoemd. Om extra nadruk te verlenen (met name voor de uitdrukking van contrast) kan de focusconstituent dus op de eerste zinsplaats (P1) gezet worden, waarna alle andere erop volgende constituenten relatief accentloos blijven, althans geen secundair zinsaccent dragen. En hiermee is dan duidelijk dat het bij de toekenning van topic- en focusstatus niet in de eerste plaats gaat om de zinsplaats van de betrokken constituent, maar om de beklemtoning ervan. De plaatsing van de constituent in de zin blijkt een secundaire rol te spelen, waarbij plaatsing in P1 of P0 (of elders!) een verschil kan maken tussen bijvoorbeeld contrast enerzijds en de introductie van puur nieuwe informatie anderzijds.
Overigens moeten hier nog twee kanttekeningen bij worden gemaakt. ANS (1984: 1016) vermeldt de mogelijkheid dat een constituent ‘verder achterop geplaatst [kan] worden wegens de relatief geringe informatieve waarde’ (mijn cursivering; rv) ervan, waarbij de constituent dan ook geen speciale klemtoon krijgt. Vermoedelijk is dit het geval wanneer een constituent in P1 of vooraan in het middenstuk een relatief zware (bijvoorbeeld contrastieve) klemtoon krijgt. Er is dus wellicht sprake van een enigszins gemarkeerde volgorde. Hier is echter nog niet voldoende onderzoek naar gedaan. | ||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||
Voorts vermeldt ANS (ibid.) nog een andere reden voor de plaatsing van een constituent in P0, namelijk de relatieve zwaarte ervan. Met name de syntactische complexiteit (bijvoorbeeld een betrekkelijke bijzin) en relatieve lengte (bijvoorbeeld een opsomming) van een constituent kunnen hierbij van belang zijn. Ook Dik (1989: 345) erkent een ‘Principle of Increasing Complexity’ wanneer het op de volgorde van constituenten aankomt. En Quirk e.a. (1985: 1361-62) geven aan dat er een duidelijk verband bestaat tussen die complexiteit van een constituent en de pragmatische status ervan: Since the new information often needs to be stated more fully than the given (that is, with a longer, ‘heavier’ structure), it is not unexpected that an organization principle which may be called endweight comes into operation along with the principle of end-focus. | ||||||||||||||||
5. Vergelijking met het EngelsDiverse fonologische studies wijzen erop dat het Nederlands en het Engels qua prosodie veel overeenkomsten vertonen (bijvoorbeeld De Pijper 1983, Gussenhoven 1983, Bolinger 1989). De citaten in paragraaf 2 geven ook aan dat beide talen gebruik maken van de eerste en laatste zinsplaats voor toekenning van topic- en focusstatus. Niettemin is er een wezenlijk verschil tussen het Nederlands en het Engels. De laatste zinsplaats van het Nederlands (P0) is afgescheiden van de rest van de zin door de tweede pool, die in een hoofdzin wordt gevormd door niet-finiete werkwoordsvormen en in een bijzin door alle aanwezige werkwoorden. Dit geeft die positie een speciale status die hij in het Engels niet heeft. In het Nederlands is een zin waarvan P0 gevuld is ‘vol’, terwijl dat van een Engelse zin niet op die manier beweerd kan worden. Daar is verdere invulling mogelijk. Dit heeft wellicht ook gevolgen voor de beklemtoning van constituenten, waar nog nader onderzoek naar gedaan moet worden.
In beide talen kan een beklemtoonde constituent in P1 voorkomen om die constituent extra (contrastief) te benadrukken. Dit wordt duidelijk als we | ||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||
de diverse antwoorden van persoon (B) in paragraaf 4 in het Engels vertalen. Niet alle Nederlandse configuraties zijn mogelijk, maar de drie saillantste wel: (19) No, mússels I'm going to eat on FRIday. De verschillen tussen het Nederlands en het Engels zijn echter voornamelijk van stilistische aard.
Een belangrijk syntactisch mechanisme om focusconstituenten aan te geven is het gebruik van zogenaamde gekloofde zinnen. Hier lijkt het wel alsof de rollen zijn omgekeerd en de beklemtoning secundair is aan de syntaxis. (22) Nee, het is VRIJdag dat ik mósselen ga eten. Gekloofde zinnen kunnen zowel in het Nederlands als in het Engels voorkomen, maar zijn veel frequenter in het Engels, vooral in de spreektaal, zoals door diverse grammatica's wordt aangegeven (Geerts e.a. 1984: 1036-37, Aarts & Wekker 1987: 293). Dat de Nederlandse zin hierboven nogal gekunsteld aandoet, is er ook een bewijs van. De pseudogekloofde variant van dezelfde zin met mosselen als focusconstituent doet dat ook: (24) Wat ik vrijdag ga doen, is MOSselen eten. | ||||||||||||||||
6. ConclusieHoewel het Nederlands en het Engels op het eerste gezicht een aantal duidelijke verschillen in de zinsvolgorde vertonen, is duidelijk dat zij eerste en laatste zinsplaats op eenzelfde pragmatische manier kunnen | ||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||
gebruiken. Er zijn wel kwalitatieve verschillen vanwege het bestaan van de tangconstructie in het Nederlands en de afwezigheid ervan in het Engels. Anderzijds maakt het Engels met meer stilistisch gemak gebruik van (pseudo-) gekloofde zinnen. Er zou gericht en gedetailleerd onderzoek verricht moeten worden om na te gaan of hier ook kwantitatieve verschillen meespelen. Zulk onderzoek zou enerzijds gebaseerd moeten zijn op corpora van gesproken taal (bijvoorbeeld toespraken van politici, die veel benadrukken), anderzijds op evaluatieve uitspraken van moedertaalsprekers. | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||
|
|