Colloquium Neerlandicum 13 (1997)
(1997)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands 200 jaar later. Handelingen dertiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 241]
| ||||||||||||||||
Mythologisering en aftakeling van de Afrikaner in het Nederlands
proza
| ||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||
(1899) verscheen in een oplage van 40.000 exemplaren. De gezamenlijke eerste oplage van de drie delen samen beliep 72.000. Toch gaat het hier niet om een reeks romans van hoge literaire kwaliteit. Daar heeft Penning nooit naar gestreefd. Zijn bedoeling was eerder om in het licht van zijn christelijk-nationale overtuigingen de (jeugdige) Nederlander tot geloof, hogere idealen en nationale trots te inspireren. Hierbij wordt de geïdealiseerde Afrikaner in zijn strijd tegen de heidense zwarten en het imperialistische Engeland als een realiseerbaar model voor ogen gehouden in een wereld die, volgens Penning aan ideaalloosheid, apathie en decadentie ten onder dreigde te gaan. Uit zijn hele benadering en interpretatie van de Boerenoorlog blijkt dat Penning de heldenmoed van het oude (dat wil zeggen zestiende- en zeventiende-eeuwse) Holland dat zich verzet had tegen de Spaanse overmacht, zag herleven in Zuid-Afrika. Helaas leidde deze perceptie ook tot een grote mate van subjectiviteit ten overstaan van de historische feiten: de gerapporteerde gebeurtenissen werden systematisch gefilterd door de lens van zijn christelijk nationaal idealisme dat de strijdende partijen veranderde in helden en schurken, heldhaftige Hollandse Afrikaners en brute Engelse imperialisten. In feite schiep Penning in zijn teksten zijn eigen mythe en die van zijn Kuyperiaanse partij: die van de Afrikaner als de in Afrika herboren idealistische, vurige, anti-imperialistische Nederlander. Door zijn vurigheid voor de zaak van de Afrikaners en door zijn gebrekkige kennis van land en volk waarmee hij tot 1923 nooit persoonlijk kennis gemaakt had, veranderde zijn imago van het oude Zuid-Afrika zich in een mirage, een wensdroom. Het is niet zozeer dat hij de historische feiten waarop zijn verhalen gebaseerd zijn veel geweld aandoet. Wat wel gebeurt is dat hij selectief te werk gaat en een vereenvoudigd, onvolledig en ongenuanceerd beeld van de feiten en de tragische strijd oproept. Ook zijn karakters blijven allemaal vrij eenzijdig getekend en daardoor niet steeds geloofwaardig. Het Boerenvolk is een volk van helden waarop weinig aan te merken valt. Uiteindelijk raakt hij zo verstrikt in zijn mirage dat hij niet meer in staat is over de nauwe grenzen heen te kijken en een genuanceerder beeld van de werkelijkheid te scheppen. Het is een beeld waarin hij echter zelf geloofde en dat veel van zijn lezers van diverse leeftijdgroepen van ten minste drie generaties wel degelijk aangesproken heeft. | ||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||
Pennings geromantiseerde voorstelling van de Boerenoorlog wordt aangevuld met de publicaties van een aantal schrijvers die niet zoals hij op gerapporteerde berichten over de oorlog moesten steunen, maar uit eigen ervaring konden praten. Hun werk vormt een belangrijk correctief op dat van Penning: de oorlog wordt er veel rauwer en minder heroïsch voorgesteld en de Boeren zijn als elk ander volk een mengsel van goed en kwaad, dapper en apathisch. Een goed voorbeeld van dit soort teksten is Dietlof van Warmelo's Mijn commando- en guerilla commando-leven (1901). Dit nuchtere, maar goed geschreven relaas had de Nederlandse beeldvorming van de Boer meer moeten beïnvloeden en had hem moeten ontdoen van al zijn mythische dimensies. Dat gebeurde echter niet. Ook in Zuid-Afrika klampte men zich na de oorlog vast aan de eigen mythe. Het zou trouwens nog ongeveer zeventig jaar duren voordat Afrikaanse historici als Breytenbach en Van Jaarsveld aan het relaas van hun eigen ontmythologisering zouden beginnen. Van Warmelo, zoon van een Nederlandse immigrant, had zich helemaal geassocieerd met de Boeren en hun strijd voor vrijheid en recht. Hij was een volle neef van Frederik van Eeden, die het ‘Voorwoord’ bij zijn boek schreef. Het merkwaardige is dat niemand minder dan Albert VerweyGa naar voetnoot1 deze publicatie vurig aanprees als een der meesterwerken van de eigentijdse literatuur omdat het volgens hem een ‘klassiek’ karakter had: Wilt ge weten wat klassiek is? Dat volk is klassiek; die menschesoort is klassiek; dit boek dat hier naast me ligt is klassiek: zoo klassiek als Caesar of Xenophon. Die volkomen gezondheid van alle bewegingen, die maat, die menschelijkheid, die adel des geestes, dat is alles klassiek. En klassiek zijn de hier vermelde daden (p. 316). Verwey bewonderde de Boer om diverse redenen: zijn kracht, zijn naïveteit, zijn kinderlijkheid zelfs, zijn vrolijkheid, zijn kortdaatheid en | ||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||
lijdzaamheid. ‘Ik zie er het voor-teeken in van de kracht waarmee zij zullen heenbreken door hun rampen’ (p. 309). Die elementen contrasteert hij met ‘onze veel te groote gevoeligheid voor indrukken, onze teugelloze opgewondenheid, ons onbegrijpelijk neerslachtig zijn. En in onze daden, laksheid en hevigheid’ (p. 275). Volgens Verwey had de Zuid-Afrikaanse Boer een aristocratie des geestes die sterker was dan die van de Nederlander: ‘Een ander en beter menschesoort is opgestaan, een beter volk dan wij zijn strijdt in Zuid-Afrika voor zijn bestaan’ (p. 316). Dit soort geëxalteerd taalgebruik kan men zich nu niet meer indenken, maar het paste helemaal in de context van Verweys visie op een totaal decadente en verworden samenleving. Op basis van deze en andere teksten heeft Van Halsema (1995) aangetoond dat de Transvaalse Boer voor Verwey de incarnatie van de nieuwe mens was, de tegenvoeter als het ware van de gemiddelde Europese mens die slachtoffer is van verval en decadentie. Geen wonder dat Verwey en sommigen van zijn collega's (onder meer de dichter Boutens) de Boerenleiders zo ongebreideld ophemelen in hun werk. Het is opvallend dat het begrip Zuid-Afrika in het Nederlands proza over Zuid-Afrika van 1890 tot ongeveer 1960 eenvoudigweg gelijkgesteld werd met de Afrikaners, de Boeren. De Engelse Zuid-Afrikaan wordt meestal genegeerd of hoogstens als iemand gezien die geassocieerd wordt met de Britse agressor. De zwarte bevolking figureert natuurlijk wel in Nederlandse romans over de grote Trek, maar dan alleen als een groep vijandige stammen die de vorming van een Afrikanernatie in de weg staan. In de teksten over de Boerenoorlog vervult de zwarte meestal de rol van verrader of van iemand die de Engelsen helpt om hun boze plannen ten uitvoer te brengen. Zo wordt het beeld geschapen van een Zuid-Afrika dat eigenlijk alleen bedoeld is voor de Afrikaners, al is het een natie die geplaagd wordt door innerlijke verdeeldheid. De mythe van een sterke Afrikaner natie die beschaving en godsdienst in een vijandig territorium uitdraagt en verdedigt en in de oppositie met andere of eigen rassen zijn identiteit formeert, krijgt zijn vroegste literaire formulering en bevestiging in het Nederlands. Schrijvers uit het Nederlands taalgebied hebben dus bewust of onbewust meegeholpen aan de vorming van het Afrikaner nationalisme dat later zijn heil ging zoeken in het apartheidsbeleid. Voor een grotere visie op dit land | ||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||
van vele naties was de tijd nog niet aangebroken. Nederlands, Vlaams en Afrikaner nationalisme lagen nog in het verlengde van elkaar.
Veel had in de Nederlandse perceptie van Zuid-Afrika moeten veranderen toen de Nationalisten in 1948 aan de macht kwamen op basis van een voorgesteld beleid van rassenclassificatie. Over het algemeen scheen men in de Lage Landen niet onmiddellijk te beseffen wat aan de gang was in Zuid-Afrika. Willy Corsari was de eerste romancier die in haar roman De bittere wijn (1966) de apartheidsproblematiek aanpakte, maar dan wel op zo een manier dat zekere critici ten onrechte vermoedden dat zij een voorstander van apartheid was. Haar roman toont juist aan hoe dit beleid tot de verkankering van een familie leidt. Veel twijfel kon niet bestaan over het politieke standpunt van de Vlaming Aster Berkhof, auteur van Het huis van Mama Pondo (1971). Berkhof was opgegroeid in een klimaat van flamingantisme waarin hij ‘schouder aan schouder (...) met de Zuidafrikaanse Boer’ optrok: ‘We lazen met warme oren over de Grote Trek (...) We kenden Piet Retief, de Bloedrivier, Dingaansdag’.Ga naar voetnoot2 Berkhofs Boerenliefde liep echter op de rotsen toen hij in 1948 vernam ‘dat het grote punt in de verkiezingscampagne van de Boeren de belofte was geweest de zwarten (...) fors te zullen aanpakken’. De Vlaamse pers scheen er toen, volgens hem, anders over te denken want die ‘haalde met feestbetoon de zegevierende bloedverwanten in.’ Berkhofs thema in Het huis van Mama Pondo is dat van eenzaamheid, het verdolen, familiale desintegratie en persoonlijke isolatie, maar om dit verwerken gebruikt hij een vertelstrategie die gauw procédé wordt: gewoonlijk hebben personages bepaalde negatieve ervaringen doch zij koesteren de verwachting dat de uitkomst of het eindresultaat niet zo erg zal zijn als aanvankelijk gevreesd wordt. Het tegenovergestelde is echter altijd waar: het vooroordeel der blanken is erger, de politie is wreder dan verwacht, de verraders en politie-informateurs gewetenlozer dan voorzien. | ||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||
Berkhof weet op die manier de emoties van zijn leespubliek mee te krijgen en hen zich te laten inleven in de gevoelens van de fictieve slachtoffers. Als men dit nog kan aanvaarden omdat het hier om een sociale aanklacht tegen een boos beleid gaat, is de keerzijde van deze benadering dat Berkhof alleen maar goede Tugela's (en hun stadgenoten) en slechte blanken (en een aantal dito zwarte handlangers) ten tonele voert. Nuancering was niet een van Berkhofs sterkste punten. Het consequente gebruik van gekunsteld Nederlands door een zwarte familie maakt hen als romankarakters ook niet geloofwaardiger. Mama Pondo en haar familie komen eerder over als een blanke familie uit de middenklasse die van haard en stad verjaagd worden. Was dit onvermogen van Berkhof om zijn personages meer ‘van Afrika’ te maken of deed hij dit opzettelijk om zijn doelpubliek zich makkelijker te laten identificeren met zijn tragische helden die praten en denken zoals zijn blanke lezers dat zouden gedaan hebben? Frank Martinus Arions Afscheid van de koningin van 1975 zou de volgende stap zetten in het Nederlandse demythologiseringsproces van de Afrikaner. Helaas stond deze roman sterk in de schaduw van zijn romandebuut Dubbelspel (1972) dat strakker gestructureerd was. Arion die in 1975 de gedichtenbundel Stemmen uit Afrika had gepubliceerd, neemt in Afscheid van de koningin helaas te veel hooi op zijn vork: hij trekt niet alleen ten strijde tegen het Zuid-Afrikaans apartheidsbeleid, maar ook tegen de Nederlandse exploitatie van Afrikaanse oerwouden, het misbruik van de Nederlandse koningin ter wille van lucratieve handel, het post-koloniaal machtsmisbruik door lokale leiders, de kinderprostitutie in de ex-kolonies, enzovoort. Engagement en anti-kolonialisme waren aan de orde van de dag in de jaren zeventig en Arion wou niet achterblijven als geëngageerd schrijver. Hij offert echter verbeelding op voor politieke prekerigheid en zijn roman bestaat bijna uitsluitend uit eindeloze gesprekken in vliegtuigen in het Afrikaans luchtruim. Afscheid van de koningin wordt zodoende een vrij vervelende monoloog/dialoog die ons van het politiek gelijk van de fictieve verslaggever moet overtuigen. Volgens Alfred Kossmann piekert Lopes een heel boek door ‘gemeenplaatsen in een levenloos mopperig proza’.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||
Het kan niet anders dan een schrijnende tekortkoming genoemd worden dat het Nederlands proza van de volgende vijftien cruciale jaren (1975-1990) geen anti-apartheidsteksten zou opleveren. De Nederlandse schrijver liet verstek gaan en liet het protest handig over aan Nederlandse dichters en aan Zuid-Afrikaanse dissidenten wier werk hier in vertaling verscheen.Ga naar voetnoot4 In dié stand van zaken zou pas in 1990 verandering komen met publicaties van Adriaan van Dis, Harm Verwey en Conny Braam en van een aantal Nederlanders die jarenlang in Zuid-Afrika gewoond hadden, zoals Emma Huismans en Henk van Woerden. Over Het beloofde land (1990) van Adriaan van Dis is veel te doen geweest en veel geschreven. Zoals het recente Tikoes (1996) van Henk van Woerden gaat het hier om een reisverhaal in een beperkt deel van Zuid-Afrika, namelijk de Karoo waar de familie en vrienden van zijn reisgenoot, Eva Landman, wonen. Van Dis schreef zijn verhaal commercieel gezien op het juiste tijdstip: 1990, kort na de vrijlating van Mandela, toen eenieder in Nederland en Europa met spanning uitkeek naar de evolutie in Zuid-Afrika en er, zoals ten tijde van de Boerenoorlog, een enorme behoefte was aan lectuur over persoonlijke ervaringen in het controversiële land. Meedogenloos gaat hij recht op zijn doel af: de landelijke Afrikanergemeenschap waar hij de wortels van de apartheid zoekt. Hij slaagt er zodoende in bij zijn leespubliek de percepties en vooroordelen over dat deel van de bevolking, de Afrikaners, te bevestigen. Dat het hier om een zeer gelimiteerd beeld van de Zuid-Afrikaanse bevolking ging, scheen de kritiek weinig te storen. Waarschijnlijk lag dit ook aan het feit dat heel wat stof zou opwaaien over deze tekst toen Jan Fred Wijnen in Vrij Nederland (22 augustus 1992) aantoonde dat Van Dis niet zo eerlijk omgesprongen was met zekere delen van zijn verhaal, die hij geplagieerd had van de Amerikaan Vincent Crapanzano.Ga naar voetnoot5 Etienne Britz zou kort daarop zalf op de{problem}Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||
wonde smeren door aan te tonen dat Van Dis een vernuftig ‘postmodernistisch spel’ met Afrikaanse teksten van onder meer De Louw-Broers speelt. Aangrijpender was de ‘docu-roman’ De Bokkeslachter (1993) van Conny Braam, een Nederlandse schrijfster die al bekendheid verworven had met haar boek Operatie Vula (1992) over de activiteiten van de Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN). In tegenstelling tot dit boek is De Bokkeslachter een verhaal gebaseerd op het leven van de Zuid-Afrikaanse ANC-strijder Berend Schuitema, oprichter van de AABN, met wie Braam een liefdesrelatie zou gehad hebben. Hoewel Braams boek uit een soort restitutiedrang ontstaan is - Schuitema was ooit ten onrechte ervan beschuldigd politie-informant te zijn geweest - is haar vertelling levendig, vlot en overtuigend. Omdat Schuitema uit de armste laag van de Afrikanerbevolking komt is haar portret een belangrijke afwijking van het cliché dat alle blanke Zuid-Afrikanen welvarend en pro-apartheid zijn. De aanklacht tegen een corrupt en boos beleid is er niet minder fel om. Emma Huismans, generatiegenoot van Berend Schuitema en evenals hij ook kind van verafrikaanste Nederlandse immigranten, heeft zich in haar deels Afrikaanse en deels Nederlandse teksten even fel ingezet voor de bevrijding van Zuid-Afrika. Na haar Berigte van weerstand en Requiem op ys, beide in het Afrikaans, zou ze de prozabundels Werken met werkelijkheid (1993) en Sonate voor wraak (1994) in het Nederlands laten verschijnen, waaruit duidelijk haar journalistieke achtergrond blijkt. Huismans' werk is met veel meer woede en frustratie dan dat van Braam geschreven, wellicht omdat ze tot haar emigratie naar Nederland in 1990 als activiste in Zuid-Afrika gewerkt had. Hoewel beide schrijfsters op extreme punten aan het front voor de bevrijding van Zuid-Afrika gestreden hebben en daarvan verslag gedaan hebben in boeken, is Braam uiteindelijk toch de betere literator, die met meer succes de overgang van verslaggevend, journalistiek proza naar scheppend proza kon maken. Verslagen raken door literaire pretentie bij Huismans dikwijls onduidelijk en sommige verhalen worden zo journalistiek genoteerd dat ze nauwelijks nog literair genoemd kunnen worden (vergelijk E. Etty, NRC, 14 oktober 1994). In contrast daarmee is Conny Braams recente roman Zwavel (1996) een vlot en spannend verhaal over de ontdekking van een subversieve machtgroep in de Oost-Kaap. | ||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||
Als men het honderdtal Nederlandse romans over Zuid-Afrika overziet, kan men ten eerste concluderen dat deze teksten hoofdzakelijk binnen het domein van de niet-gecanoniseerde literatuur liggen. Ten tweede bevatten ze veel meer positieve dan negatieve dingen over dat land, zijn volk en zijn geschiedenis. Mythologisering en romantisering van Zuid-Afrika en vooral de Afrikaner krijgen veel meer aandacht dan aftakeling en demythologisering. In de jaren tachtig gingen de werken van Penning nog grif over de toonbank. Arions, Huismans' en Braams werk daarentegen werd nauwelijks herdrukt en lag al gauw bij De Slegte. Van Woerdens hunkering naar de Kaap is overduidelijk in zijn jongste roman Tikoes. Blijft de oude romantiek nog altijd zijn aantrekkingskracht uitoefenen, vooral nu de banden met Zuid-Afrika weer hersteld zijn en we hard op weg zijn naar de honderdste verjaardag van de Boerenoorlog? | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||
|
|