Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||
I. InleidingWaar kunnen beschouwingen over NEM-docentschappen en interdisciplinair onderwijs van de historische letterkunde beter beginnen dan bij die letterkunde zelf? Ik citeer de voorlaatste strofe van Der goeder leiken reghel , een didactisch gedicht uit de eerste helft van de 15de eeuw, dat verderop in mijn referaat nog een bescheiden rol zal spelen. En beghint oec ghene daet,
Ghi en merket eynde eer ghijs bestaet;
Want aen dende leet al die macht;
Al eest beginsel scoen gheacht,
Hevet eynde enen leliken stert,
Soe eest beghin gheens prisens wert.Ga naar eind1
Ik neem me deze historische variant van ons ‘bezint eer ge begint’ ter harte om te stellen dat een zinvol gesprek over interdisciplinair onderwijs op het gebied van de historische letterkunde door NEM-docenten mijns inziens moet berusten op een tweevoudige bezinning: één over het ontstaan, de doelstellingen en de wenselijkheid van interdiscipline, en één over de lapidaire maar tevens relevante vraag of NEM-docenten überhaupt in staat zijn om interdisciplinair te werken. Interdiscipline is immers een fel omstreden fenomeen: uiterst relevant voor de één en geheel utopisch voor een ander. Zij is, hoe men het ook draait of keert, het duidelijkste symptoom van de pathologische situatie waarin het weten van de mens verkeert. Chesterton heeft deze situatie spits geformuleerd door te zeggen dat de moderne specialist steeds meer weet over steeds minder, om op het hoogtepunt van zijn loopbaan het ijlblauwe ideaal te bereiken waarbij hij eindelijk alles weet over niets. De versnippering en vergruizing van het weten is gewoon enorm. Alleen reeds aan de universiteiten in de Duitse Bondsrepubliek worden meer dan 4.000 disciplines aangeboden. De mens weet niet meer wat hij weet en hij weet zeer goed dát hij dit niet weet. In deze epistemologische crisis staat de zin van het menselijk subject op het | |||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||
spel. De vergruisde wetenschap is immers de wetenschap van de vergruisde geest. Zij is koren op de molen van het poststructuralistische denken: ‘Nous vivons à l'aube de l'homme disparu’. Niemand kan nog ontkennen dat hier één van de meest typische structuren van de cultuur van het Avondland aan flarden ligt. En als een NEM-docent zijn interdisciplinaire messen slijpt, zal hij hierover hardop moeten nadenken in aanwezigheid van zijn studenten. Zoveel beroepsethiek hoort nog steeds bij zijn vak. En dat geldt ook voor mij. | |||||||||||||||||||||
II. De vergruizing van de eenheidAls wij vandaag nadenken over de wenselijkheid en de mogelijkheid van interdisciplinair onderwijs op het gebied van de historische letterkunde staan wij voor het paradoxale gegeven dat het doel van de moderne interdiscipline eigenlijk de normaalste zaak van de wereld was in de tijd toen deze historische letterkunde zelf actueel en eigentijds was. Zodat wij vandaag moeten vragen of de krachtlijnen en de horizon van de moderne interdiscipline andere kunnen zijn dan die van de wetenschap in vroegere tijden... De oudste organisatie van het weten omtrent de wereld en de mens is de mythe, de geheime kennis en de rituele overlevering van de wijsheid in de omgang met de medemens en de natuur. De onderwerping aan de mythe en de eerbied voor haar waren een waarborg voor de harmonie tussen mens en wereld en voor een zinvol en geslaagd bestaan binnen de orde van de wijsheid. Wie haar met voeten trad, vernietigde zichzelf. Dit paradigma van de archaïsche mentaliteit werd in het Avondland ontwricht door de socratische revolutie. De Griekse mens onderwerpt het weten aan intellectuele criteria door een revolutionaire scheiding van subject en object. Wijsbegeerte, geometrie, astronomie, geografie, biologie, geschiedschrijving, geneeskunde en wiskunde schieten uit de startblokken. Maar van vergruizing en verkruimeling is geen sprake. De macro- en microkosmos leveren het cement dat alle kennis samenhoudt. Het programma van de Griekse wijsheid is een ‘enkuklios paideia’, een cyclus van weten die toegang verleent tot de kosmische orde als de wijze orde van de mens. Zonder dit Griekse erfgoed zijn de christelijke Middeleeuwen ondenkbaar. Maar zij verruimen dit met het scheppingsverhaal, het verlossingsverhaal en het eschatologische perspectief. En binnen de context van dit referaat moet vooral ook gememoreerd worden dat zij de stichters zijn geweest van de universiteit als een ‘universitas magistrorum et scholarum’ en als ‘universitas scientiarum’. De middeleeuwse universiteit kan nog een propedeuse formuleren, die toegang verleent tot alle takken van wetenschap. | |||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||
En nog steeds is het weten een wijsheid. De wijze mens staat op de schouders van de traditie. Maar dit vertrouwen in de traditie gaat verloren, evenals het vertrouwen in het subject. ‘Le silence éternel de ces espaces infinis m'effraie.’ Men heeft deze woorden van Pascal wel eens het geboorteuur van de moderne angst genoemd. De Renaissance, de Reformatie, de ontdekkingsreizen slaan de oude kosmos aan diggelen: de aarde is niet meer het centrum en het Avondland wordt een vlek op de nieuwe wereldkaarten - die overigens volgens sommigen reeds het spiegelbeeld van het gat in de ozonlaag bevatten. De traditionele wetenschappen moeten wijken voor disciplines die zoeken naar wat men nog niet weet en die dat steeds vaker buiten de muren van de universiteiten doen. Wel vertonen de nieuwe geleerden nog grote behoefte aan ontmoetingen en uitwisseling van ideeën en ontdekkingen. Academiën en tijdschriften schieten als paddestoelen uit de grond. De ideale cyclus van de wijze ‘orbis doctrinae’ bestaat weliswaar niet meer, maar het zoeken naar andere samenhangen en structuren gaat door. De encyclopedie van de Verlichting is er om dit te bewijzen. En toch is het hek van de dam. Reeds in de 17de - en vooral in de 18de - eeuw wordt duidelijk dat de enorme toename van kennis tot steeds verdergaande specialisering leidt binnen alle vakgebieden. Francis Bacon formuleert het moderne probleem reeds in 1623: ‘De indeling van de wetenschappen dient men zo te verstaan, dat zij wetenschappelijke terreinen aanduiden en van elkaar onderscheiden, evenwel niet om deze van elkaar te scheiden en los te scheuren. Het is onze taak het verlies van de samenhang der wetenschappen te vermijden. Zoniet worden de afzonderlijke disciplines onvruchtbaar en leeg en geraken zij op een dwaalspoor. Zij worden dan niet meer gevoed door de gemeenschappelijke bron en het gemeenschappelijke vuur.’Ga naar eind2 Maar ook Bacon kon de vergruizing niet tegenhouden. De inflatoire ontwikkeling van specialismen heeft het siamese zusterpaar wetenschap en wijsheid gescheiden. Meer nog: zij heeft de wijsheid met hoongelach in de prullenmand van de geschiedenis gedeponeerd. Niet alleen bestaat de sapientiële discipline niet meer, maat de specialisatie zonder remmen is één van de meest effectieve en destructieve uitingen van mentale en ethische vervreemding geworden. De bioloog kan voortaan het genetisch erfgoed van mens en zwijn kruisen. Een navrant voorbeeld van deze vervreemding doet ons de medische wetenschap aan de hand. Daar is nu het nieuwe specialisme van de algemene geneeskunde in voorbereiding. Hier heeft de inflatie zelfs de taalcode ingehaald. En ik begrijp nu beter waarom een voetziekte, waarop de Leuvense specialist geen antwoord had, door mijn huisarts in een handomdraai genezen werd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||
Interdiscipline is dan misschien meer dan een modewoord, maar wij moeten ons afvragen of zij wel die doos van Pandorra is die wetenschap en wijsheid opnieuw zal verenigen. Daartoe zou zij een woud van obstakels moeten overwinnen. Hoe kan immers de moderne meester van het detail ooit weer oog krijgen voor het geheel? En wat stelt intussen de detailkennis zonder het kader van het geheel voor? Daar komt nog bij dat talrijke wetenschappelijke instellingen behept zijn met een feodale mentaliteit: men is heer en meester geworden over een aantal wetenschappelijke objecten en hun bestudering volgens een bepaalde methodologie, en deze monopoliepositie wordt hardnekkig verdedigd, met het oog op de eigen carrière en de subsidies; desnoods tegen de spelregels in: ‘chacun pour soi et Dieu pour tous’. Over deze dingen zou veel meer te zeggen zijn. Ik vat het zo samen: de epistemologische, institutionele, psychologische en linguïstische belemmeringen voor interdisciplinair onderzoek zijn niet te onderschatten. Deze te bagatelliseren zou naïef zijn. En het hoofdprobleem blijft dit: een nieuwe ‘enkuklios paideia’ langs interdisciplinaire paden zal een ménselijke ‘paideia’ dienen te zijn, berustend op een consensus over kosmologie en culturele antropologie. Ik verdedig de stelling dat de NEM-docent die zich aan interdiscipline waagt, verplicht is om met zijn studenten na denken over de wijsheid van morgen. Zij zullen het hem vaak in dank afnemen. Over dit thema heb ik met vrucht Hans Jonas, Manfred Franke, Ulrich Beck en anderen gelezen.Ga naar eind3 Wij moeten willens nillens terug naar ‘diese besondere Geisteshaltung, die den Teil nur im Ganzen zu sehen versucht und um den tragenden Sinn-Massstab für das Ganze ständig sich bemüht’.Ga naar eind4 Germania docet... | |||||||||||||||||||||
III. Interdispiplinair onderzoek na 1968Na deze preliminaria moet nu toch worden vastgesteld dat in het bijzonder de kritische reflectie na de Tweede Wereldoorlog, de vernieuwingsdrang in de jaren zestig en de gevolgen van de revolte in het Quartier Latin het interdisciplinair onderzoek in onze tijd gestimuleerd hebben. Men hoopte en verwachtte dat groepsprojecten en reformuniversiteiten de vernieuwing van de wetenschapsbeoefening zouden bevorderen. En daartoe werden ook eigen centra, opgericht, waarvan het Zentrum für interdisziplinäre Forschung (ZiF) aan de universiteit Bielefeld een goed voorbeeld is. Men oriënteerde zich daarbij vaak op gangmakers uit de Angelsaksische wereld, zoals het Institute for Advanced Studies in Princeton of het Nuffield College in Oxford. Intussen is het enthousiasme weer wat geluwd, vooral ten gevolge van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||
epistemologische problematiek en de conservatieve mentaliteit van een bezuinigingscultuur. Wat vandaag nog de naam van interdisciplinair onderzoek verdient, kan worden ondergebracht in één van de volgende vier modellen.
In het overlappingsmodel is de situatie zo, dat interdisciplines zo dicht tot elkaar genaderd zijn dat er gemeenschappelijke grensgebieden ontstaan, die door de verschillende disciplines met hun eigen concepten en methoden bestudeerd worden. Dat geldt bij voorbeeld voor psychologie en biologie betreffende de gedragingsmechanismen van mens en dier; of voor kunstgeschiedenis en litertauurwetenschap voor het onderzoek van woord en beeld in een bepaalde periode.Ga naar eind5 De probleeminterdiscipline gaat uit van een problemencomplex, dat vervolgens - na zorgvuldige formulering - door een aantal disciplines op centripetale wijze bestudeerd wordt. Een geslaagde illustratie hiervan acht ik het themanummer van het tijdschrift De negentiende Eeuw over romantiek in Nederland.Ga naar eind6 Vertegenwoordigers van literatuurwetenschap, kunstgeschiedenis, theologie, fysica, rechtsgeleerdheid en geschiedenis tasten ieder ‘hun’ 19de eeuw af op fenomenen die eerder een organische en dynamische mentaliteit verraden dan een mechanische en statische. En zo probeert men uit te maken of er een romantiek met een Nederlands gezicht bestaan heeft. Binnen dit model worden bij voorkeur probleemcomplexen geagendeerd die binnen de afzonderlijke disciplines reeds diepgaand onderzocht zijn en waarvoor een interdiciplinaire metataal niet bij voorbaat uiterst twijfelachtig lijkt. De methodeninterdiscipline berust op ontlening en toeëigening van methoden uit andere disciplines ten behoeve van de eigen discipline. Afgrenzing van het fonemeen der zogenaamde hulpwetenschappen is hier niet altijd mogelijk. Het gebruik van de statistiek in allerlei wetenschappen illustreert dit. Zij wordt vaak aangepast en omgebogen tot een geschikt instrument. De conceptuele interdiscipline tenslotte berust op ontlening van concepten aan andere disciplines. Zo zijn bij voorbeeld de linguïstiek en de sociale wetenschappen vaak leveranciers voor allerlei sectoren van de literatuurwetenschap. Wat nu meer in het bijzonder de interdisciplinaire samenwerking tussen de historische menswetenschappen betreft, kan men wel vaststellen dat het tweede hier genoemde model domineert. Binnen een groep van disciplines streeft men naar wederzijdse toenadering, waarbij het gedroomde eindpunt de synthesevorming is. Pogingen in deze richting kent ieder van ons wel, zeker in hun finale, gepubliceerde vorm. Intussen is wel duidelijk geworden dat interdisciplinair onderzoek geen eenvoudige aangelegenheid is. Het is steeds | |||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||
‘experimentell, zeitaufwendig, überrasschungsvoll, nicht selten konfliktgeladen und stellt hohe Anforderungen an Offenheit, Flexibilität und Kommunikationsbereitschaft der Beteiligten. Nicht jeder Wissenschaftler ist hierzu geeignet. Und die erforderlichen Fähigkeiten sind keineswegs identisch mit denjenigen, die normalerweise den Ruf eines Wissenschaftlers ausmachen’.Ga naar eind7 En wat het interdisciplinair onderwijs betreft, slechts gevorderde studenten komen hier in aanmerking. Waarmee ik bij mijn laatste paneel ben aanbeland: de interdisciplinaire praktijk van de NEM-docent. | |||||||||||||||||||||
IV. De interdisciplinaire praktijk van de NEM-docentBij de behandeling van dit paneel sta ik voor de toch ietwat bedenkelijke opdracht u een kijkje te gunnen in mijn eigen werkplaats, het Instituut Nederlands aan de universiteit van Keulen. Ik troost me evenwel met de gedachte dat ik hiermee voldoe aan een expliciet verzoek van de inrichters van dit colloquium neerlandicum. Overigens blijft mijn verhaal enigszins controleerbaar aan de hand van de publikaties, die altijd verbonden waren met de interdisciplinaire praktijk in Keulen. En bovendien ben ik tijdens de voorbereiding van dit referaat tot de overtuiging gekomen dat ik, op grond van het verhaal over de realiteit, enkele stellingen kan formuleren, die u - voor zover dit niet reeds lang bestanddeel van uw beroepsleven is - missschien kunnen inspireren om aan uw eigen universiteit en met de u ter beschikking staande middelen ook iets in die richting te ondernemen. Terugblikkend op meer dan tien jaar Keulen stel ik vast dat ik op drieërlei wijze interdisciplinair onderwijs heb aangeboden, overigens altijd hand in hand met onderzoek: hoorcolleges (‘Ringvorlesung’), het model van de probleeminterdiscipline en het werk in projectgroepen. | |||||||||||||||||||||
1. De hoorcollegesDe hoorcolleges zijn zeker de eenvoudigste vorm van interdiscipline. In het wintersemester van 1985 werkte ik mee aan zo'n reeks over de ‘Niederrhein’ als cultureel landschap. De inrichtende instantie was de universiteit van Duisburg. Tijdens het wintersemester van 1986 werd in Keulen het thema ‘België’ geprogrammeerd voor alle docenten en studenten van de faculteit der wijsbegeerte en letteren. In het wintersemester van 1987 was uiteraard Joost van den Vondel aan de beurt, voor een vast | |||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||
publiek van 70 studenten Nederlands en enkele toehoorders uit de stad. Zo'n serie hoorcolleges vereist dat men een geschikt thema kiest, de studenten mobiliseert, de rij van sprekers en honoraria voor elkaar krijgt en zich zelf voorbereidt op het gekozen thema. De ervaring heeft mij geleerd dat deze formule eigen voor- en nadelen heeft. Tot de voordelen behoren het aan bod komen van verschillende disciplines, de consolidering van de contacten met hun vertegenwoordigers en de onbetwistbare afname van de anonimiteit waarin de neerlandistiek extra muros zich soms bevindt. Een nadeel is wel dat de interdisciplinaire doelstellingen soms overschaduwd worden door het effect van de juxtapositie, waardoor veeleer een additioneel leerpoces ontstaat. Dit euvel kan evenwel vermeden worden door de serie hoorcolleges te organiseren volgens het model van de probleeminterdiscpline. Dit is zonder meer duidelijk. Of dergelijke manifestaties een haalbare kaart zijn voor lectoraten die niet verbonden zijn aan een leerstoel Nederlands kan ik niet beoordelen. Maar dat vertelt u straks zelf wel.
Ik beperk me nu tot een korte analyse van een groot aantal essays van mijn studenten over het thema ‘Zin en onzin van een serie gastcolleges’. Hun reacties, welhaast uitsluitend positief, hebben mij zeer geboeid. De steeds terugkerende argumenten zijn de volgende. Zij waarderen de persoonlijke kennismaking met belangrijke vakgenoten. In de discussie en tijdens de koffiepauze blijkt bovendien dat zij aangestoken zijn door een wat Nederlandse vrijmoedigheid en spontaneïteit in de omgang met anderen. - Het beluisteren van varianten van het gesproken Nederlands boeit hen en zij ergeren zich meer dan eens aan de slechte kwaliteit van de articulatie boven de Moerdijk. - Eens niet geconfronteerd te worden met het obligate gezicht van hun eigen docent werkt bevrijdend. - Zij begroeten de confrontatie met tegengestelde visies. - De brede waaier van facetten, die typisch is voor deze formule, valt in goede aarde. - Zeer nadrukkelijk wordt de interdisciplinaire behandeling van thema's uit het vak geprezen. - Wel ervaren zij de formule als erg werkintensief. - Zij vragen steeds weer om een betere voorbereiding en een uitvoerige nabespreking van dergelijke series. - De confrontatie met vaktalen zorgt voor problemen. - Maar als zij het voor het zeggen hadden, zouden zij elk semester zo'n serie colleges organiseren. Ik stel dus vast dat de vakstudenten Nederlands het interdisciplinair onderwijs waarderen. In de context van ons thema vandaag is dat een winstpunt. De NEM-docent kan deze formule organiseren in samenwerking met specialisten uit zijn faculteit of van daarbuiten. Het model komt de positie van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||
neerlandistiek ten goede en biedt reële mogelijkheden voor de beoefening van de probleeminterdiscipline. Ik voel me in deze overtuiging bevestigd door mijn zeer positieve onderwijservaring met het boek van Shetter over Nederland, dat immers duidelijk in de hoek van de probleeminterdiscipline zit. Hij heeft het zuiden van het Nederlandse taalgebied een slechte dienst bewezen. De belangstelling voor Nederland neemt immers zienderogen toe. De resultaten van de hier besproken series hoorcolleges zijn verregaand gepubliceerd.Ga naar eind8 Ofschoon mijn evaluatie van dit model duidelijk positief is, meen ik toch dat de modellen van de echte probleeminterdiscipline en van het projectonderwijs een veel explicieter interdisciplinair karakter hebben. | |||||||||||||||||||||
2. De probleeminterdisciplineWat mijn ervaring met de expliciete probleeminterdiscpline betreft: zij is beperkt maar wel onvergetelijk. Zij beperkt zich tot het colloquium over ‘Wort und Bild in der niederländischen Kunst und Literatur des 16. und 17. Jahrhunderts’, dat ik in 1983 organiseerde in samenwerking met de kunsthistorische instituten van Bonn en Keulen. Het sleutelen aan de probleemstelling in de studeerkamer van collega Ost zal ik niet gauw vergeten. Ik heb daar het eigen karakter van de interdisciplinaire werkzaamheid - zoals ik die eerder in de formulering van Kaufmann geciteerd heb - aan den lijve ondervonden. Ik wil niet eens echt uitsluiten dat wij wat geestrijke dranken nodig hadden om onze geest die soepelheid te geven die voor zo'n probleemstelling nodig is. Kunnen de metaforische en zinnebeeldige inslag van allerlei genres uit de literaire en beeldende kunst zo geïnterpreteerd worden dat consensus mogelijk wordt? Daarop volgde de eveneens moeilijke discussie over de deelnemers uit de Nederlanden, Engeland en de Duitse Bondsrepubliek. Ook de knoop van de colloquiumtalen diende doorgehakt te worden. Allemaal kenmerken van de beoefening van de probleemdiscipline. En dan was er uiteraard nog het academische toernooi van het colloquium zelf. Zo'n onderneming is in de allereerste plaats voor vakgenoten bestemd. De vakstudenten worden regelmatig in de wielen gereden bij gebrek aan theorievorming en kennis van de objecten. In hun gepubliceerde vormGa naar eind9 zijn de resultaten van dit colloquium evenwel zeer geschikt voor gebruik in het onderwijs. De NEM-docent moet zich dan wel tijdig intensief voorbereiden en het vereiste diamateriaal aanschaffen. Hij kan dan steunen op de schouders van anderen en dilettantisme vermijden. Zodat deze formule zeker tot onze mogelijkheden behoort. Mijn ervaring met vakgenoten uit de neerlandistiek en andere disciplines intra en | |||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||
extra muros is overigens, dat zij best bereid zijn om de NEM-docent met raad en daad bij te staan bij de voorbereiding en planning van dergelijke onderwijsprogramma's. Ook dit model kunnen wij dus toepassen. | |||||||||||||||||||||
3. ProjectonderwijsIn tegenstelling tot de hoorcolleges en de probleeminterdiscipline is het projectonderwijs een vast bestanddeel van de onderwijsstrategie in Keulen. Dat heeft een aantal heel concrete redenen. En misschien bevatten deze redenen tevens de voorwaarden waaronder projectonderwijs mogelijk is. Ik som ze kort op. Het kost geen geld. - Het biedt de NEM-docent de gelegenheid om althans een deel van zijn onderwijstaak te verbinden met onderzoek. - Het behoedt de docent voor een steeds op de loer liggende versnippering. - Hij kan een groep studenten tijdens hun ‘Hauptstudium’ twee tot drie jaar aan zo'n project binden, waardoor er gaandeweg een zekere deskundigheid ontstaat en het peil van het onderwijs stijgt. - In de schoot van dergelijke projecten ontstaan steeds plannen voor scripties, die dan vaak een boeiend resultaat opleveren. De voornaamste projecten waren die over Jan Luyken : tweeënhalf jaar, De Nederlandse en Vlaamse romantiek in hun Europese context: twee jaar, De middelnederlandse lekenliteratuur: in de planning acht jaar, Religie en literatuur 1860-1990: in de planning vijf jaar. Als adempauze plan ik na zo'n groter project telkens een vertaalproject: zo werden Hadewijchs Visioenenboek en Vondels Zungchin in het Duits vertaald. Ik vertel iets over de grotere projecten, om enkele krachtlijnen van het interdisciplinair karakter van dit model duidelijk te maken. Het Jan Luyken-project ontstond op verzoek van de studenten. Ik had met hen De duytse lier gelezen, steunende op de schouders van Karel Meeuwesse. Zij amuseerden zich kostelijk met het petrarcisme, de spetterende erotiek, de emblemen, en zij werden stil bij de spaarzame bezinnelijke momenten. Kortom, zij wilden méér lezen van Luyken. Ondanks mijn waarschuwing dat de levenslustige dichter al gauw een piëtist geworden was, bleven zij aandringen. Tweeënhalf jaar zouden zij er niet genoeg van krijgen. Het werk aan de emblematabundel Jezus en de ziel en aan de ontdekking van nooit gepubliceerde en niet gecensureerde brieven van Jan Luyken leidde tot een leerproces dat ik nog steeds als een grote verrijking ervaar. Het was noodzakelijk om de religieuze kaart van Nederland te tekenen: Doopsgezinden, de Nadere reformatie, de Remonstranten, de Collegianten, de onkerkelijken, de Labadisten, het Spinozistisch | |||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||
sectarisme, het Socianisme, de huisgemeente van Antoinette Bourignon, de Boehmisten. Vooral de theosofie en de geschiedenis van de Nederlandse Bijbelvertaling waren noodzakelijk, evenals verdieping in de geschiedenis van de emblematiek. De confrontatie met het Piëtisme leidde tot intensieve contacten met calvinistische theologen van vandaag. De geschiedenis van de Amsterdamse boekhandel werd opgefrist, evenals die van de theologische contacten tussen Nederland en Westfalen. Het project mondde uit in talrijke publikatiesGa naar eind10 en een wetenschappelijke confrontatie met Meeuwesse. Het zal weldra zijn bekroning vinden in een proefschrift en een ‘Habilitation’. De deelnemers hebben via Jan Luyken historische pijlers van de Nederlandse cultuur ontdekt en zij hebben in een interdisciplinaire aanpak - filologie, literatuurwetenschap, theologie en theosofie een nieuwe lectuur van de bekeerde dichter mogelijk gemaakt. Bovendien hebben zij een stoot gegeven tot het actuele onderzoek van de relaties tussen de Nadere Reformatie en de middeleeuwse spiritualiteit.
Het project over de Nederlandstalige romantiek in Europese context kende een vergelijkbaar verloop. Het begon bij de lectuur van Gezelle's Kleengedichtjes . Die deden in niets onder voor het beste van Eichendorff, meenden ze. En weer wilden ze méér lezen uit onze 19de eeuw. Alle waarschuwingen baatten niet. Twee jaar lang hebben wij Vlaamse en Nederlandse lyriek vóór 1860 gelezen en via hun thematiek vergeleken met parallellen uit de Duitse, Franse en Engelse romantiek. De kater was uiteraard enorm. Maar toen deed zich het feit voor dat zij wilden weten waarom die lyriek zó was. De biografieën van Bilderdijk, Tollens, Da Costa en anderen werden gelezen en letterlijk alles wat de AGN over de 19de eeuw meedeelt. De beeldvorming over de 17de eeuw in de 19de eeuw werd bestudeerd. Busken Huet werd ontdekt. Eén en ander resulteerde in enkele scripties. Een proefschrift over Nederlandse Rijnreizen is in voorbereiding. Er zijn enkele publikaties.Ga naar eind11
Het project over middeleeuwse lekenliteratuur is pas aan zijn tweede semester toe, maar ijs en weder dienende zal het vele jaren het onderwijs in Keulen kleuren. De probleemstelling is de volgende. Hoe verliep het proces, waardoor de leken zich bij de doorbraak van de volkstalen als geschreven talen het culturele patrimonium van de Latijnse, klerikale cultuur toeëigenden? Welke sapiëntiële literatuur (van en) voor leken ontstond toen? Hoe ontwikkelde het lekenbewustzijn zich via de ontwikkeling van de zeven laïcistische wetenschappen die Boendale noemt? Welke rol speelde de mystiek buiten de kloostermuren en wat was het aandeel van de Devotio Moderna? Verandert het lekenbewustzijn de | |||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||
tekstsoorten? Het project biedt mogelijkheden voor elke discipline van de mediëvistiek, zolang de focus maar die van het zich ontwikkelende lekenbewustzijn is. En ook hier leidt de literaire tekst naar vele andere dimensies van de middeleeuwse werkelijkheid en van de problematiek om deze te reconstrueren en te interpreteren. Tijdens het eerste semester stonden fragmenten van Boendale's Der leken spieghel centraal, De libris teutonicalibus van Gerard Zerbold van Zutphen, De goeder leiken reghel , de prologen van de anonieme bijbelvertaler van 1360, en een aantal facetten van het lekenonderzoek bij de germanisten. Tijdens het aanstaande wintersemester staan de middelnederlandse Vitae van de Moderne Devoten centraal.
Het project over literatuur en religie 1860-1980 is in voorbereiding. Krachtlijnen van deze voorbereiding zijn: de godsdienstfilosofie, de emancipatiebewegingen en de geschiedenis van de moderne secularisering. Verder wordt in eerste aanzet gepoogd ontwikkelingslijnen vast te stellen en representatieve proefteksten te zoeken.
Het zal u niet ontgaan zijn dat de projecten zich vaak bewegen in het vlak van literatuur en levensbeschouwelijkheid. Dat heeft te maken met de eigen competentie van de docent. De neerlandistiek extra muros is altijd gekleurd door het profiel van de docent. Overigens wil ik hier duidelijk zeggen dat deze projecten geheel onmogelijk zouden zijn zonder de intensieve steun van assistenten.
Afsluitend zoek ik nog naar de interdisciplinaire component van het projectonderwijs. Het is duidelijk dat deze projecten niet alleen gedragen worden door de literatuurwetenschap. Ook de raakvlakken met die niet helder te omschrijven discipline van de Landeskunde, de kennis van land en volk, zijn onmiskenbaar aanwezig. De theologie en de geschiedenis van de spiritualiteit spelen een niet onaanzienlijke rol. Dit onderwijs speelt zich af in de buurt van de probleeminterdiscipline, ofschoon het vaak gekenmerkt is door een additioneel leerpoces, dat dan wel duidelijk de belangen van de Landeskunde dient. Maar dat behoort nu eenmaal ook tot de taken van de NEM-docent. En waar blijft bij dit alles de ‘enkuklios paideia’, de alles verbindende wijsheid? Aangezien Keulen een vlekje is op deze planeet, is die wijsheid ook daar zoek. Evenwel: de projecten vertonen een streven naar coherentie, de sapiëntiële wetenschap van de late Middeleeuwen staat expliciet op de agenda. En verder is er de discipline Landeskunde, die ik in Keulen voor Vlaanderen én Nederland heb onderverdeeld in ‘algemene’ en ‘bijzondere’. In de context van de bijzondere Landeskunde kan ik eigenlijk alles | |||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||
behandelen. Ook denkers uit Vlaanderen en Nederland, die zich met dit kernprobleem van onze cultuur bezighouden. Met een zekere regelmaat nodig ik belangstellende studenten uit tot een kritische dialoog met hun ideeën.
Ziedaar het verhaal over de Keulse werkplaats. Ik verdring mijn gevoel van verlegenheid met de de gedachte dat u nu eindelijk kunt reageren, in de zin van de kritische dialoog die kenmerkend dient te zijn voor NEM-docenten uit de interdisciplinaire school. | |||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||
Literatuur over interdisciplinair onderzoek
| |||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||
|
|