Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 85]
| |
1. Het vertalen van gedichtenHet volgende is zowel een weergave van mijn bijdrage aan de workshop ‘de neerlandicus extra muros als literair vertaler’ als een reflectie die iets verder gaat dan wat er binnen die tijdslimiet mogelijk was. Door de voorafgaande lezing over vertaalwetenschap werd ik geprikkeld tot enkele gedachten over het vertalen van literaire teksten. Is het wel mogelijk objectieve criteria te vinden voor het vertalen van teksten die hun hoogste waarde ontlenen aan het feit dat er een persoonlijke stem in doorklinkt? Voor een vertaler lijkt mij het belangrijkste, dat hij met de literatuur die hij vertaalt een zekere affiniteit bezit of in elk geval beschikt over voldoende intuïtie om de stem van de auteur te herkennen en adequaat in een andere taal te verklanken. Vooral bij het vertalen van poëzie lijkt mij een precieze ‘afstemming’ van de vertaler van dwingend belang. Overige voorwaarden zijn een goede beheersing van de taal waaruit vertaald wordt en een uitstekende beheersing van de taal waarin de tekst wordt ‘overgezet’, en bij voorkeur ook kennis van de bestaande literaire codes en idiomen in die tweede taal. Hier kan een zekere mate van teamwork uitkomst bieden. Ten slotte kunnen goede woordenboeken de inventiviteit van de vertalers ondersteunen. Ik denk hierbij vooral aan een woordenboek waarin woordvelden systematisch worden gepresenteerd, zoals Roget's Thesaurus. Met het vertalen van Nederlandse poëzie in het Engels heb ik in Ann Arbor, Michigan, de nodige ervaring opgedaan. Samen met twee collega-docenten ben ik in 1981 begonnen met een ambitieus project: het vertalen van een forse selectie Nederlandse poëzie vanaf Herman Gorter waarin lijnen van vernieuwing zichtbaar worden. Het gaat hier dus om door ‘moderniteit’ gekenmerkte gedichten - om al te beperkte begrippen als ‘avant-garde’ en ‘experimentele poëzie’ te vermijden. Met deze twee collega's - Sharon Robertson, docente Duits en Arie Staal, docent Engelse en Amerikaanse literatuur - heb ik een naar mijn gevoel ideaal | |
[pagina 86]
| |
evenwicht tussen individueel werk en teamwork gevonden. De eerste grove selectie van het te vertalen materiaal werd door mij verricht en vervolgens door ons drieën bekeken. Ieder koos hierna de gedichten en dichters waartoe hij of zij zich voelde aangetrokken. In deze ‘fijne’ selectie bleef dan een derde tot de helft van de oorspronkelijk geselecteerde gedichten over. Het vertalen van die gedichten was vervolgens een individuele prestatie, in eenzaamheid verricht. Het resultaat werd aan de twee anderen gegeven die een week de tijd hadden om zich erover te beraden. Op onze vaste vertaalavond vergaderden wij om te komen tot ‘definitieve’ versies. In een aantal gevallen moesten we concluderen dat een bevredigende vertaling niet mogelijk was, soms werden we aangenaam verrast door een Engelse versie die we heel goed gelukt vonden. Ook werden beslissingen wel eens opgeschort. Soms ‘nam’ een van ons drieën de vertaling ‘over’ van een van de anderen. Het moeilijkst vertaalbaar bleek Leo Vroman. Gelukkig werd hij bereid gevonden om enkele van onze vertalingen nog met eigen creativiteit te bezielen. | |
2. Opzet van de bloemlezingLijnen van vernieuwing in de Nederlandse poëzie te laten zien, daar was het om begonnen. En dit in afwijking van de restauratieve code die Gerrit Komrij heeft gevolgd bij de samenstelling van zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten waarover Kees Fens heeft uitgeweid op het vorige Colloquium.Ga naar eind1 Ik zie Komrij's bloemlezing als een louter binnenlands evenement.Ga naar eind2 Als we ons richten op het buitenland, dan is het zaak om voor de dag te komen met dichters die aansluiten bij ontwikkelingen in de wereldpoëzie. Een stimulans tot het werk aan de bloemlezing die ons voor ogen stond was het verschijnen van Living Space , een bloemlezing uit poëzie van zeven Vijftigers, in de bekende New Directions-reeks.Ga naar eind3 Onze bloemlezing zou uit vijf delen bestaan: I. ‘independent modernists’ (o.a. Gorter, Van Ostaijen, Achterberg, Vroman en Hanlo), II. ‘the experimental explosion of the fifties’ (behalve de Vijftigers ook zogenaamde ‘‘55-ers’ als Pernath en Snoek), III. ‘neo-realism’ (o.a. Buddingh’, Schippers, Armando, Verhagen), IV. ‘attentive introspection’ (poëzie met surreële ondertonen: Herzberg, Emmens, Van Geel, Wilfred Smit, Kopland), en V. ‘variety and new directions’ (een heterogene groep van dichters die op eigen wijze eerder geschetste lijnen voortzetten, zoals Hamelink, Ten Berge en Faverey). In juni 1982 hadden we 270 gedichten van in totaal 34 dichters vertaald. Ik vertrok naar mijn nieuwe post in Jakarta, maar bracht in de zomer van 1986 ruim een maand in Ann Arbor door, | |
[pagina 87]
| |
gelegenheid voor Sharon Robertson, Arie Staal en mij om ons project te evalueren; we hadden inmiddels voldoende afstand verworven om met het oog op een toekomstige uitgave een aantal gedichten te verwerpen. Maar ook werden we het erover eens dat we de variëteit moesten vergroten door meer dichters tot de bloemlezing toe te laten. Belangrijke dichters als Harry ter Balkt en Kees Ouwens die in 1982 niet binnen ons gezichtsveld kwamen (eenvoudig omdat het materiaal ontbrak) werden nu door ons vertaald. Anno 1988 is de bloemlezing nog steeds ‘work-in-progress’: de Zuidnederlandse poëzie was bij gebrek aan overzicht nog onvaldoende vertegenwoordigd. De uitgave van de bloemlezing is een hoofdstuk apart. Het verschijnen van de chronologisch opgezette bloemlezing uit de moderne Nederlandse poëzie, Dutch Interior , in 1984, met vertalingen door een groot aantal vertalers, heeft de markt voor geruime tijd verzadigd.Ga naar eind4 Misschien dat wij voor onze thematische bloemlezing pas in het begin van de jaren negentig een uitgever kunnen interesseren. Zonder subsidie zal het waarschijnlijk moeilijk gaan. | |
3. Een voorbeeld: ‘Botshol’ van Judith HerzbergAls een uitgever gevonden is, zijn nog niet alle moeilijkheden overwonnen. Voor publicatie van de vertalingen heeft men ook toestemming nodig van de betrokken dichters dan wel rechthebbenden. Met andere woorden: de dichter(es) moet de vertaling goedkeuren en het eens zijn over de voorwaarden waaronder deze zal verschijnen. Ik wil hier iets meer zeggen over het gedicht ‘Botshol’ van Judith Herzberg, niet alleen omdat over dit gedicht enige discussie ontstond, maar ook omdat het een belangrijk gedicht is in de ontwikkeling van Herzbergs dichterschap èn omdat de dichteres zelf, in een persoonlijke brief, juist de vertaling van ‘Botshol’ ‘héél goed gelukt’ vond. Hier volgen origineel en vertaling: Botshol
Altijd bang in nachtdiep water
dat is bang aan land.
Dit is geen hol, eerder een leegte
geen stootrand voor begrip, begeerte,
| |
[pagina 88]
| |
noch een grot met ruwe wanden waarin op de tast.
Zonder randen ligt het zonder
berm, horizon, houvast.
Geen bodem waarop schaduw meevaart.
Helder het zwartst.
Onttrekt zich in verte aan verte
onttrekt zich in vlakte.
Water onder water
luistert niet. Likt niets los.
Crash Hollow
Always scared in nightdeep water
that is scared on shore.
This is no hollow, rather a void
no guard rail for understanding, craving,
nor a cave with rough walls in which gropingly.
Without edges it lies there without
roadside, horizon, hold.
No bottom on which shadow sails along.
Bright the blackest.
Withdraws in distance from distance.
Withdraws in surface.
Water beneath water
doesn't listen. Licks nothing loose.
Een van de deelnemers aan het Colloquium meende, dat het vertalen van de titel van het gedicht onterecht was. Botshol is immers een plassengebied ten zuiden van Amsterdam? Hij vond dat ik Botshol maar Botshol moest laten.Ga naar eind5 Afgezien van het feit dat een Engelse uitspraak van dit woord wel erg slissend in de oren klinkt, is het ook onjuist het woord zomaar te laten staan; Botshol is, behalve voor Amsterdammers, geen begrip, zoals Schiphol dat wèl is. Maar wat zwaarder weegt: Botshol is alleen de inspiratie geweest tot een gedicht dat geen realistische, zelfs geen impressionistische evocatie is van het plassengebied. Allerlei andere elementen gaan meeklinken: ‘Dit is geen hol, eerder een leegte/ geen stootrand voor begrip, begeerte,// noch een grot met ruwe wanden/ waarin op de tast’: essentieel in dit gedicht is de verwoording van de existentiële onzekerheid of hulpeloosheid van de mens, die technisch nog wordt versterkt door de herhaaldelijk afgeknotte tweede regel van elke strofe en de hortende slotregel. Van de menselijke onzekerheid wordt in de eerste drie strofen een exposé gegeven. Het Botshol ligt er egaal bij, in de vierde tot en met de laatste strofe groeit het plassengebied uit tot een niets prijsgevende maar tegelijk dreigende leegte, een vacuüm dat de mens confronteert met eigen leegte en gebrek aan houvast. In regels die zich zinloos rondtrekken (‘Zonder randen ligt het zonder/ berm, horizon, houvast’; ‘Water onder water/ luistert niet. Likt niets los.’) wordt dit vacuüm geaccentueerd. De mens die op zoek is naar iets om zijn leegte mee te vullen, krijgt niets dan leegte teruggekaatst. Zijn verlangen om het in nachtelijke stilte besloten | |
[pagina 89]
| |
landschap zin te verlenen botst op een holte: er komt geen respons. ‘Botshol’ is een gedicht dat, zijn uitgangspunt hebbend in een concrete werkelijkheid, met surreële ondertonen en een geladen vormgeving, een subtiele bespiegeling geeft over het menselijk bestaan. Als zodanig is het niet alleen een gedicht dat qua toon en thematiek typerend is voor Judith Herzberg, maar ook een uitzonderlijk mooi voorbeeld van een gedicht dat binnen de ontwikkeling van de moderne Nederlandse poëzie nieuw terrein verkent. |
|