hij vertaalt beheersen, maar ook de cultuur die
met haar verbonden is...’.
De juistheid van deze woorden is het best aan de hand van een voorbeeld te
illustreren:
In de Handelingen van de Tweede Kamer (oefenmateriaal voor
zowel de vertalers als de tolken) van het vergaderjaar 1984-1985 komt op
bladzijde 1949 de volgende door CDA-kamerlid Beinema uitgesproken passage voor:
‘In de tweede plaats geef ik een korte uitweiding over Abraham Kuyper, die
overigens ook over het gezin vele woorden gesproken en geschreven heeft die de
minister deugd doen of zullen doen, als hij deze leest. De minister verwees naar
Kuyper en dacht te citeren, naar ik meen, “architectonische kritiek op de
samenlevingsopbouw”. Om Kuyper recht te doen, moet ik de bewindsman erop wijzen,
dat het woord “samenlevingsopbouw” nooit uit mond of pen van deze klokkenist der
kleine luyden is gevloeid.’
Ons streven is er dus op gericht de studenten in staat te stellen deze en
soortgelijke teksten in, in ons geval, het Italiaans over te brengen. Het lijdt
geen twijfel dat hiervoor ‘Kennis van land en volk’ onontbeerlijk is. Het
analyseren van teksten uit Erflaters der Beschaving en De Lage Landen bij de Zee blijkt in dit soort gevallen
uitermate nuttig te zijn, want, zoals ook Blanke in zijn Auslandsstudien terecht opmerkt ‘een vertaler kan ernstig in
verlegenheid raken, wanneer hij in een hedendaagse tekst een citaat tegenkomt,
dat hij historisch niet weet te plaatsen’.
Doch ook de Handelingen zelf kunnen beschouwd worden als een
middel om de ‘Kennis van land en volk’ te verrijken of in ieder geval als een
belangrijke impuls daartoe.
Het geven van impulsen is uiteraard zeer belangrijk, wanneer, zoals in Triëst,
‘Kennis van land en volk’ niet als apart vak gedoceerd wordt. Dit feit is dan
ook mede bepalend voor de presentatie.
Vanaf het eerste studiejaar worden taal- en vertaaloefeningen zodanig gekozen of
door de docent zelf samengesteld, dat de student reeds met betrekking tot een zo
uitgebreid mogelijk aantal onderwerpen impulsen ontvangt, die voor zijn verdere
studie nuttig zijn en hem tot zelfstudie aanzetten.
Vanaf het tweede jaar kan met Nederlandstalige middelen gewerkt worden. Voor wie Nederland en Vlaanderen wil leren kennen, Nederland in
Kort Bestek, Staatsinrichting van Nederland, alsmede enkele eenvoudige
korte verhalen vormen het uitgangspunt voor het oefenen in het mondelinge
actieve taalgebruik en verruimen tevens de basiskennis van land en volk. Verder
worden vanaf het tweede studiejaar Nederlandstalige dag- en weekbladen en
tijdschriften gelezen en een encyclopedie geconsulteerd. Geluidsbanden,
videobanden en gastsprekers vormen eveneens een aanmoediging tot zelfstudie.
Tijdens het examen ter afsluiting van het tweede studiejaar wordt onder andere de
basiskennis van land en volk getoetst.