zijn leerlingen ervoor behoeden alle
heil van congressen, symposia, conferenties of colloquia te verwachten.
Dames en heren, vrienden en collega's, dat laatste doet u niet. Ik weet dat op
vele plaatsen in de wereld de neerlandistiek op een hoog niveau beoefend wordt.
Ik weet dat anderen onder u door hun onderwijs van onze taal, onze letterkunde
en onze cultuur bijdragen aan de bekendheid die Vlaanderen en Nederland in de
wereld even nodig hebben als een gezonde economie en een gunstige
betalingsbalans. Ik weet ook dat de resultaten van uw werk nauwelijks meetbaar
zijn, dat ze niet in statistische waarschijnlijkheden kunnen worden uitgedrukt
noch in boekhoudkundige saldi vastgelegd. Maar ik gelóóf dat die resultaten er
zijn, dat wat u met uw onderwijs aan zoveel verschillende soorten anderstaligen
bereikt, vruchten afwerpt voor de bewoners van ons Nederlandse taalgebied, door
de belangstelling die u opwekt en het begrip dat u kweekt.
Men heeft voor u allerlei namen bedacht: men heeft u ambassadeurs genoemd,
vertegenwoordigers, zendelingen, ..... Ik heb nooit meegedaan aan acties die een
zaak belangrijker moesten helpen lijken dan ze was. Binnen de perken der
bescheidenheid die wij met de geest nastreven, en binnen de grenzen van het
fatsoen waarmee men iemand een compliment kan maken, zeg ik en vertrouw ik u
toe: u had het voorbije samenzijn al verdiend eer het begonnen was, en wat aan
dit colloquium is besteed, is goed besteed. Aan dit colloquium is aandacht, zorg
én geld besteed. Dat laatste door de Nederlandse en Belgische Ministeries, zoals
men meestal zegt. Uiteraard dank ik de ambtenaren onder mijn toehoorders voor
hun vindingrijkheid in deze tijden van echte of vermeende crisis. Zij zullen het
me echter niet kwalijk nemen als ik ook de burgers in den lande dankbaar ben:
o.m. de poetsvrouw en de winkelier, de tuinman en de maatschappelijk werkster,
die ook aan een en ander hebben bijgedragen en van wie ik hoop dat ze dit kunnen
blijven doen.
Dames en heren, met deze laatste beschouwing heb ik de kring der gedachten
eigenlijk al gesloten. De bekendmaking van de Nederlandse taal en cultuur is van
belang voor de bevolking. De werkers buiten onze grenzen zijn aangewezen op de
steun van binnenuit. Laten we hopen dat de ambtenaren, als schakels tussen die
twee partijen, ook in de toekomst de nodige middelen daartoe vinden.
Op dit ogenblik is de Nederlandse Taalunie in oprichting, en in België is het
Bestuur voor Internationale Culturele Betrekkingen van het Ministerie van
Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur opgevolgd door het
Commissariaat-generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking. Van onze
kant zeggen wij als I.V.N. gaarne onze bereidheid toe tot de samenwerking die
van óns verwacht kan worden. Het zal wellicht anders zijn dan in de voor-