Colloquium Neerlandicum 8 (1982)
(1983)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het achtste colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
Ochtendzitting
|
Voorzitter: | Drs. H.J. Boukema (Hoevelaken) |
Forumgesprek met discussie over ‘Inhoud en vorm van de
neerlandistiek buiten België en Nederland’. Forumleden: Mw.drs. F. Mori-Leemhuis, Università degli Studi di Roma Dr. Ph. Noble, Université de Paris IV-Sorbonne E. Püschel, Ruhr-Universität Bochum P. Vincent, M.A., University of London Mw.prof.dr. Sulastin Sutrisno, Universitas Gajah Mada, Yogyakarta Mgr. B. Rajman, Uniwersytet Wrocƚawski Prof.dr. W.Z. Shetter, Indiana University, Bloomington |
Forumgesprek met discussie over ‘inhoud en vorm van de Neerlandistiek buiten België en Nederland’.
Voorzitter: drs. H.J. Boukema.
Mw.drs. F. Mori-Leemhuis (die de wegens ziekte afwezige Dr. Ph. Noble vervingGa naar voetnoot*), E. Püschel en P. Vincent, M.A., spraken over de vragen A, B en C:
A. | Hoe haalbaar en zinvol is het om de buitenlandse student een produktieve vaardigheid in het Nederlands bij te brengen? |
B. | In hoeverre is kennis van het Nederlands noodzakelijk om door te dringen tot de Nederlandse cultuur? |
C. | Welke soorten van Nederlandse literatuur genieten de belangstelling in uw land? |
Mw.prof.dr. Sulastin Sutrisno, Mgr. B. Rajman en prof. dr. W.Z. Shetter spraken over de vragen D, E en F:
D. | Wat zijn voor u als docent de problemen met variatie en norm in de standaardtaal? |
E. | Wat voor gebruik maken uw oud-studenten van de door hen verworven kennis van het Nederlands? |
F. | Voor welke vakgebieden in het land waar u doceert, is de studie van het Nederlands van belang? |
Mw.Drs. F. Mori-Leemhuis, università degli studi di Roma
ad A
Voor een buitenlandse student is het verkrijgen van een produktieve vaardigheid in de Nederlandse taal nauw verbonden met een aantal zeer belangrijke factoren die het leren van een vreemde taal in het algemeen betreffen.
De eerste factor is zonder twijfel de moedertaal van de studenten die het uitgangspunt vormt van hun taalkundige kennis. Voor studenten die een Romaanse taal spreken, in dit geval Italiaanstaligen, bestaan er obstakels van verschillende aard die het leren van een taal die tot een andere taalgroep behoort bemoeilijken. Een bezwaar van psychologische aard wordt gevormd door de algemeen verspreide gedachte dat er een taalbarrière ten opzichte van Germaanse talen zou bestaan. Maar naast deze eerste barrière, die overigens vrij gemakkelijk te overkomen is, zijn er andere moeilijkheden van meer concrete en objectieve aard waarmee de Italiaanse studenten worden geconfronteerd bij het leren van het Nederlands, zoals de fonetische, lexicale en structurele verschillen die opmerkelijk groot zijn. Nog een probleem komt voort uit het feit dat de studenten die het Nederlands willen leren in de regel geen enkele voorkennis van de taal hebben, in tegenstelling tot wat het geval is met andere vreemde talen zoals het Engels, het Frans en in mindere mate het Duits, die schoolvakken zijn in het middelbaar onderwijs en waarvoor bovendien extra leermogelijkheden bestaan, dankzij de talrijke taalcursussen van internationale culturele instellingen.
Een andere factor die bepalend is ten opzichte van de bereikbaarheid van een produktieve vaardigheid, is de door de studenten gekozen studierichting en -duur. Het is vanzelfsprekend dat germanisten bevoordeeld zijn bij het leren van het Nederlands en des te meer de studenten die het als hoofdvak gekozen hebben.
Wij moeten helaas constateren dat wat tot nu toe gezegd werd hoofdzakelijk theoretische waarde heeft omdat in de praktijk het onderwijs dat aan de universiteit verstrekt wordt, de studenten niet veel meer dan een bevredigende passieve vaardigheid bij kan brengen, terwijl wat de actieve kennis betreft het ontoereikend is en aangevuld moet worden door verblijven in het Nederlandse taalgebied. Sinds jaren organiseren de Belgische en Nederlandse regeringen zomercursussen en bieden nog meer mogelijkheden aan studenten die belang in de Nederlandse taal en cultuur stellen. Deze initiatieven kunnen niet gemist worden, en het is te hopen dat ze in de toekomst uitgebreid zullen worden.
Of het behalen van een produktieve vaardigheid in het Nederlands zinvol is, is zeer afhankelijk van de motivering en van het doel dat men bereiken wil. De motivering kan uit een belangstelling van verschillende aard ontstaan (persoonlijk, didaktisch, algemeen cultureel of zuiver taalkundig enz.) en vindt haar verklaring in haarzelf. Als men de finaliteit beschouwt, is een
produktieve vaardigheid zinvol en dus functioneel wanneer het doel waarnaar men streeft een dergelijke taalverwerving vereist.
ad B
Het doordringen in de Nederlandse cultuur in ruime zin vereist in de regel geen vertrouwdheid met de Nederlandse taal. Er zijn vele aspekten van de Nederlandse cultuur die algemeen cultureel erfdeel zijn geworden en waarover het aantal publikaties in verschillende talen zo groot is dat de kennis van het Nederlands geen dwingende noodzakelijkheid is. Het is voldoende dat we de naam van Erasmus vermelden om een idee te geven van de draagwijdte van bepaalde culturele verschijnselen. Men denke daarenboven aan Spinoza en Grotius, aan de bouw- en schilderkunst in de 17e eeuw, aan de genees- en sterrenkunde, aan de cartografie en de scheepvaart. De belangstelling voor de Nederlandse bijdrage op het gebied van o.a. wijsbegeerte, geschiedenis, exacte wetenschappen, politiek, godsdienst en kunstgeschiedenis, is niet alleen op het verleden gericht maar ook op de moderne ontwikkelingen van deze culturele aspecten: de Nieuwe Cathechismus is een lichtend voorbeeld hiervan.
Voor een diepgaande bestudering van ongeacht welk van deze onderwerpen is echter een zekere taalkennis zonder meer wenselijk zo niet onmisbaar om zonder te veel moeite de Nederlandse bronnen en oorspronkelijke teksten te kunnen raadplegen. Onder de verschillende aspecten van de Nederlandse cultuur is de letterkunde een van de minder bekende uitingen. De oorzaak van dit tekort is o.a. aan het gebrek aan vertalingen toe te schrijven. Met uitzondering van enkele werken is er zeer weinig in het Italiaans vertaald en het is daarom onmogelijk de kennis van de Nederlandse literaire produktie uit te breiden zonder een meer dan behoorlijke leesvaardigheid. Een onvoldoende beheersing van het Nederlands sluit elke serieuze en diepgaande bestudering uit, en daarom is een goede kennis van de taal een conditio sine qua non om op bevredigende wijze een letterkundig werk te kunnen appreciëren, d.w.z. niet alleen door de opname van de inhoud maar ook door de waardering van de vorm.
ad C
De geringe verspreiding van de Nederlandse letterkunde in het Italiaanse taalgebied sluit elke waardering van het grote publiek uit. De uitgevers besteden nauwelijks aandacht aan de Nederlandse letterkundige werken en het aantal Italiaanse vertalingen blijft onbeduidend. De studenten die door een min of meer gevorderde kennis van de taal in aanraking komen met de Nederlandse letterkunde tonen heel gauw hun belangstelling en hun voorkeur. In de regel wordt hun kennismaking met de Nederlandse auteurs en werken sterk beïnvloed door de keuze van de docenten, die genoodzaakt zijn een selectie toe te passen waarbij rekening moet worden gehouden met enkele gegevens betreffende de studenten, zoals hun
taalniveau, studierichting, letterkundige grondslag en algemene levensbeschouwelijke oriëntatie. De Italiaanse studenten hebben over het algemeen een zeer duidelijk historisch besef en daardoor een uitgesproken voorkeur voor de oudere literatuur. De waardering voor de middeleeuwse literatuur en voor de Rederijkers is kenmerkend voor de meeste studenten, die daarbij een grote belangstelling voor het toneel tonen. Onder de wat recentere en moderne auteurs appreciëren ze Van Schendel om de sfeer van de poëzie en droom die in zijn werk heerst, het gevoel voor vrijheid, het essentiële van zijn stijl. Multatuli boekt altijd veel succes door zijn stellingname als ‘dissident’. Het esthetisme en'de precieusheid van Couperus worden nauwelijks op prijs gesteld en zijn gevoel voor het detail wordt als enerverend ervaren. Elsschot wordt om zijn ironische en tevens meevoelende kijk op de wereld gewaardeerd, om zijn achteloze humor en zijn zakelijke stijl. De studenten spreken met veel appreciatie over het werk van Vestdijk behalve wanneer zijn proza te cerebraal en ingewikkeld descriptief wordt. Wolkers' strijd tegen allerlei taboes en zijn radicale posities oogsten veel bijval, ondanks het overdreven en onverbloemde realisme van zijn proza dat niet altijd funktioneel is.
De studenten willen het liefst met levensbeschouwelijke problemen geconfronteerd worden en het proza is doorgaans boven de poëzie bevoorrecht, maar enkele dichters zoals b.v. Van Ostaijen en Marsman vallen in bijzonder goede aarde, terwijl de lyriek veel minder trekt.
Bij het lezen van de teksten, vooral met studenten die slechts een of twee jaar college volgen, is de begeleiding van de docenten onmisbaar. De gevorderden kunnen natuurlijk zelfstandig lezen, maar de keuze van de teksten blijft zeer afhankelijk van de taalkennis van de lezers en het is te betreuren dat waardevolle schrijvers zoals Streuvels, Timmermans en enigszins Buysse niet ten volle kunnen worden genoten wegens de moeilijke taal en het beperkte onderwerp.
Dr. Ph. Noble, université de Paris IV-Sorbonne
ad A
Vorm en inhoud van het onderwijs van net Nederlands aan Franse studenten worden hoofdzakelijk bepaald door de omstandigheid dat bedoelde studenten voor meer dan 90 procent (a) beginners en (b) bijvakkers zijn. Dit houdt in dat de docenten - zeker in de eerste twee jaar - zich tot elementair taalonderwijs moeten beperken. Het is dus niet verwonderlijk dat er bij de meeste studenten een kloof blijft bestaan tussen receptieve en produktieve vaardigheid. Misschien is het nog juister te stellen dat die kloof dwars door beide categorieën heen loopt. De meeste studenten kunnen namelijk al gauw min of meer vloeiend lezen en eenvoudige teksten produceren, maar met luister- en spreekvaardigheid blijven ze vaak moeite hebben (dit geldt uiteraard niet voor meer gevorderde studenten). Hier wreekt zich waarschijnlijk het feit, dat de voertaal van het onderwijs aan beginners het Frans is. Hierom vormen verblijven op zomercursussen in België of Nederland een onmisbare (en zeer efficiënte) aanvulling op het onderwijs dat aan de universiteit verstrekt wordt.
ad B
In de loop van de afgelopen vijftien jaar hebben jonge Fransen zeker meer contacten gehad met Belgische en vooral Nederlandse leeftijdgenoten dan ooit tevoren het geval was. Mede daardoor is de belangstelling en waardering voor de Nederlandse cultuur ongetwijfeld sterk toegenomen, al geldt dit vooral voor de ‘niet-talige’ aspecten van de Nederlandse cultuur.
Via publicaties in het Engels kunnen Franse academici de ontwikkelingen in Nederland op het gebied van exacte of menswetenschappen wel volgen. Op andere gebieden is kennis van het Nederlands onmisbaar. Met name door historici (soms ook door juristen of politicologen wordt dat langzamerhand wel ingezien, en dat levert de docent Nederlands elk jaar weer een paar nieuwe studenten op. Over het algemeen groeit het aantal mensen dat Nederlands wil leren, langzaam maar zeker.
ad C
Van deze belangstelling voor de Nederlandse cultuur heeft de literatuur helaas niet geprofiteerd. Zelfs ontwikkelde Fransen schijnen het bestaan van zoiets als een Nederlandse letterkunde nauwelijks te vermoeden. Geen wonder, want met het vertalen van Nederlands letterkundig werk is het bij ons treurig gesteld, treuriger nog dan in de buurlanden. Grote literaire successen in Nederland ‘pakken’ in Frankrijk niet (Wolkers) en aan ‘moeilijker’ dingen waagt men zich - op enkele gevallen na - liever niet. Grote Franse uitgevers tonen in de regel weinig belangstelling voor het Neder-
landse taalgebied, en kleinere bedrijven die wél een Nederlandse reeks hebben, bereiken het grote publiek niet. Voor deze situatie zijn niet alleen de uitgevers verantwoordelijk. Er zijn ook veel te weinig Franse literaire vertalers op ons gebied. Hierin ligt zeker een taak weggelegd voor docenten en studenten Nederlands.
E. Püschel, Ruhr-universität Bochum
ad A
Voor Duitse studenten is het doorgaans niet erg moeilijk Nederlands vrij goed te leren spreken en schrijven. Of ze dit zelf willen of niet willen bereiken, hangt in de eerste plaats vaak van persoonlijke factoren af, bijvoorbeeld van hun studierichting. De belangstelling voor het Nederlands neemt in ieder geval toe.
ad B
Met de Nederlandse cultuur hebben altijd veelvuldige contacten bestaan. Voor sommigen betekent zij misschien de herinnering aan Erasmus, Spinoza of Grotius, velen zullen aan (vooral 17e-eeuwse) architektuur of schilderkunst denken, anderen aan moderne ontwikkelingen in godsdienst, kunst, filosofie of wetenschap. Vertrouwdheid met het Nederlands is voor een eerste kennismaking in de regel niet nodig, maar een diepgaande bestudering van bepaalde onderwerpen vereist uiteraard op zijn minst een zekere leesvaardigheid.
ad C
Van een echte belangstelling voor Nederlandse literatuur kan men in het Duitse taalgebied nauwelijks spreken. Wat er zoal is en wordt vertaald, zal ik in mijn inleiding uiteenzetten. Het is helaas veel minder dan ik zou wensen, zelfs de meest bekende schrijvers kom je in een boekwinkel niet of slechts na lang zoeken tegen.
P.F. Vincent, M.A., university of London
ad A
1. | Bij de studie Nederlands als vreemde taal - en zeker waar het om Nederlands als hoofdvak gaat - is het in principe niet wenselijk een al te strenge scheiding aan te brengen tussen aan de ene kant zg. receptieve (lees- en luister-)vaardigheid en aan de andere kant produktieve (schrijf- en spreek-) vaardigheid. Beide soorten vaardigheid liggen trouwens in elkaars verlengde en dienen elkaar wederzijds aan te vullen. |
2. | Een onmisbare stimulans bij het verwerven van een produktieve taalvaardigheid vormt ongetwijfeld een studieverblijf van kortere of langere duur in een Nederlandstalige omgeving. De bestaande zomercursussen in Nederland en België vervullen hierbij een belangrijke rol en leveren heel positieve resultaten op wat betreft de gemotiveerdheid en vorderingen van onze studenten. Het strekt daarom tot aanbeveling het aantal deelnemersplaatsen resp. beurzen ofwel het aantal cursussen te handhaven, en zo mogelijk wat uit te breiden, teneinde een al te strenge selectie te voorkomen, waarbij enthousiaste sollicitanten moeten worden afgewezen. |
3. | Voor hoofdvakstudenten is het doorbrengen van een heel studiejaar in Nederland resp. Nederlandstalig België van onschatbare waarde. In dit kader is het recente besluit van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen om in het voetspoor van zijn Belgische tegenhanger een aantal éénjarige assistentschappen aan Nederlandse onderwijsinstellingen beschikbaar te stellen aan buitenlandse studenten bijzonder toe te juichen. Het is te hopen dat deze mogelijkheid gehandhaafd en in de toekomst eventueel zelfs uitgebreid kan worden. |
ad B
4. | Alhoewel men zeker ook zonder kennis van het Nederlands tot op zekere hoogte door kan dringen in bepaalde ‘niet-talige’ uitingen van de Nederlandse kultuur, zoals b.v. de beeldende kunsten, is men voor elke diepgaande studie van o.a. geschiedenis, kunstgeschiedenis, politiek - om van literatuur maar te zwijgen - op Nederlandse bronnen aangewezen. Met secundaire literatuur c.q. vertalingen alleen komt men er niet. Ontwikkelingen die van een erkenning van dit feit getuigen - zoals b.v. het onlangs verplicht stellen van een basiskennis van het Nederlands bij de studie Indonesisch in Londen - verdienen daarom alle mogelijke steun en aanmoediging van de zijde van de neerlandistiek. |
5. | Behalve dat men de neerlandistiek als hulpwetenschap bij bovengenoemde vakken blijft bevorderen, dienen studieprogramma's te worden nagestreefd waarin de studie Nederlands volwaardig |
kan worden gecombineerd met b.v. Europese en koloniale geschiedenis, economie, kunstgeschiedenis, Europese en niet-Europese talen enz. |
ad C
6. | Van een brede belangstelling voor Nederlandse literatuur van welke soort ook is in Groot-Brittannië nauwelijks sprake - al hebben in de laatste jaren enkele prozaschrijvers, zoals b.v. Cremer, Wolkers, Geeraerts en Mulisch enig succes geoogst in vertaling. Onder academici - in de eerste plaats germanisten en comparatisten - trekken vooral de middeleeuwse en de renaissanceliteratuur de aandacht. Bij studenten - rekening houdend met het feit dat het aanbod in eerste instantie bepaald wordt door de voorkeur van de docent - valt het werk van b.v. Multatuli, Couperus, Elsschot, Vestdijk, Reve, Hermans doorgaans in goede aarde; de Nederlandse poëzie daarentegen in de meeste gevallen veel minder. Mede door het gebrek aan vertalingen van hoog niveau heeft de Nederlandse literatuur voor de ontwikkelde Engelsman geen enkel ‘gezicht’. Het hoort daarom tot de taken van de in Groot-Brittannië werkzame neerlandici om bij elke gelegenheid die zich voordoet hun steentje bij te dragen tot het beter bekendmaken van Nederlandse literatuur van formaat uit alle tijdperken, niet alleen bij hun studenten, maar ook o.a. bij collega's, uitgevers en lezerspubliek. |
Aan deze korte toelichting bij de aan u voorgelegde stellingen wil ik graag een dankwoord laten voorafgaan aan een aantal Engelse collega's - ik constateer met genoegen dat de meesten hier aanwezig zijn - die zo vriendelijk waren op korte termijn hun gedachten te laten gaan over de opgegeven discussiepunten en er - vaak uitvoerig - op te reageren. Bovengenoemde stellingen zijn in zoverre geen eenmanswerk, dat zij voor een groot deel een samenvattende synthese vormen van hun reacties. Uiteraard neem ik selectie, formulering en concrete voorstellen voor eigen rekening. Er bleek inzake de hoofdpunten een grote mate van eensgezindheid te bestaan, al viel de klemtoon in verschillende gevallen iets anders. Ik bied mijn collega's bij voorbaat mijn excuses aan als ze in mijn bewoordingen hun meningen onvolledig ofwel vertekend terugvinden - zij zullen trouwens straks in de gelegenheid zijn het door mij gestelde te nuanceren, aan te vullen, en desnoods tegen te spreken.
Om dan ter zake te komen en bij punt A te beginnen: het hoeft, dacht ik, voor een gehoor als dit nauwelijks betoog dat zowel haalbaarheid als zinvolheid in de praktijk in sterke mate afhankelijk
zijn van allerlei variabelen, waaronder: aard van de studie (b.v. hoofd- resp. bijvak), het aantal beschikbare lesuren, herkomst, gemotiveerdheid, begaafdheid en eventueel ook beroepskeuze van de student - om van de nodige vooropleiding en vakbekwaamheid van de docent maar te zwijgen. (Het laatstgenoemde punt komt trouwens later op dit colloquium uitvoerig ter sprake.)
De doseringen zullen dus binnen het taalonderwijs wel eens verschillen. Maar er is wel één persoonlijke opmerking in de kantlijn die mij van het hart moet: ik ben nl. hoe langer hoe wantrouwender geworden t.o.v. iets wat zich een ‘zuivere leeskennis’ van het Nederlands noemt. Want waar komt zoiets in de praktijk meestal op neer? In mijn ervaring betekent het niet veel meer dan zich met grote moeite met behulp van een woordenboek door een min of meer eenvoudige tekst heen kunnen worstelen, waarbij aan iemand zonder kennis van de levende gesproken taal allerlei nuances voorbij zullen gaan. (Apropos: de kwaliteit van de bestaande woordenboeken Nederlands-Engels is een hoofdstuk apart, dat ons nu te ver zou voeren. Ik volsta met de aanvullende stelling dat deze zonder uitzondering dringend aan een grondige revisie toe zijn. Maar dit terzijde.) Om kort te gaan: enig praktisch besef van de levende wisselwerking tussen taal en samenleving is m.i. voor èlke student onmisbaar.
Tot slot een paar woorden over de toestand in Groot-Brittannië: onze studenten hebben het voordeel dat zij in principe zonder al te veel moeite een bezoek aan België c.q. Nederland kunnen brengen, ofwel contact kunnen zoeken met Nederlandssprekenden in Engeland. Maar daartegenover staat, dat ze in veel gevallen bij het begin van de studie geen woord Nederlands kennen, en bovendien in een hoog tempo - hooguit vier jaar - moeten afstuderen. Mede daarom zijn voor het verwerven van een behoorlijke taalvaardigheid allerlei audiovisuele hulpmiddelen met een zo gevarieerd mogelijk taalaanbod van cruciaal belang. Ik noem in dit kader b.v. documentaires en speelfilms met Nederlandse tekst. Dat er niet meer kopieën van recente speelfilms in 16 mm-formaat aan de buitenlandse neerlandistiek beschikbaar kunnen worden gesteld, is in dit verband erg te betreuren. Het kort geleden - via de Belgische Ambassade in Londen - ontvangen bericht dat de Belgische regering voortaan niet meer in staat is films naar het buitenland te sturen, moet als niet minder dan rampzalig beschouwd worden.
Daarnaast spelen geluids- en videobanden - van b.v. radio-, resp. t.v.-programma's met een actuele, literaire of documentaire inslag - een belangrijke rol. Een intensief gebruik van videomateriaal wordt echter, voor docenten in landen waar geen Nederlandstalige t.v.-uitzendingen kunnen worden ontvangen, belemmerd door het feit dat de docenten voor het verkrijgen van materiaal in de meeste gevallen aangewezen zijn op toevallige persoonlijke contacten. Zou het niet zinvol zijn, indien er een algemene be-
hoefte blijkt te bestaan, om een centrale videoverzameling aan te leggen, waaruit banden aan belangstellenden - hetzij tegen een huurprijs, hetzij per abonnement - zouden kunnen worden uitgeleend? Ik houd mij natuurlijk aanbevolen voor reacties van mijn collega's, maar geef een dergelijk initiatief de IVN en eventueel ook andere instanties nu vast in overweging.
Wat betreft punt B: ik mag u verklappen dat stelling 4 gelukkig veel wegheeft van open deur-intrapperij, tenminste op het plan van het onderzoek. Men is in Groot-Brittannië nl. in brede academische kring het belang van de Nederlandse taal op allerlei terreinen wel degelijk gaan inzien. Ik hoef alleen maar te wijzen op de belangwekkende reeks publikaties gewijd aan aspecten van de Nederlandse geschiedenis door de jongste lichting Britse historici: mensen als Geoffrey Parker, Simon Schama, Jonathan Israel en Richard Griffiths b.v. hebben allen hun voordeel getrokken uit een grondige bestudering van ook Nederlandse bronnen en uit hun gedachtenwisseling op voet van gelijkheid met hun Nederlandse collega's èn hun collega's neerlandici.
Bij stelling 5 zou ik mijn vaste overtuiging dat de toekomst van de Britse neerlandistiek vooral ligt in het slaan van allerlei interdisciplinaire bruggen, nog willen onderstrepen. Het is voor ons nu eenmaal een ‘fact of life’ dat wij in meer dan negentig van de honderd gevallen onze studenten niet tot neerlandici in engere zin kunnen of zelfs willen opleiden. Om het eens heel bot te zeggen: de afzetmogelijkheden zijn daarvoor te gering. Wèl kunnen wij studenten proberen af te leveren die - al zullen zij de Nederlandse component van hun studie niet of nauwelijks rechtstreeks gebruiken in hun verdere, al dan niet wetenschappelijke, loopbaan - dan toch iets waardevols hebben weggedragen aan kennis, inzicht en begrip door hun contact met taal en volk van de Nederlanden.
Om drie redenen onthoud ik mij voorlopig van verder commentaar bij punt C: ten eerste, omdat ik vind dat stelling 6 voor zichzelf spreekt; ten tweede, omdat ik niet vooruit wil lopen op een eventuele discussie; ten derde, omdat ik al lang genoeg het woord gevoerd heb en uw geduld niet langer op de proef wil stellen.
Prof. Dr. Sulastin Sutrisno, universitas Gajah Mada, Yogyakarta
ad D
Variatie: | Norm: |
Enkele voorbeelden: | |
Dit is mooier als dat | dan |
Drie jaar lang | jaren |
Hartelijke dank | hartelijk |
Einde maart | eind |
Hoe gaat het met je kinders | kinderen |
Ik heb dat met ze besproken | hen |
De variatie levert bij ons geen problemen op, omdat bij ons de nadruk meer gelegd wordt op de passieve beheersing van de taal. Gezien de zeer beperkte studietijd, richten we onze werkwijze op het passief verstaan van teksten. Of er nu staat drie jaar of drie jaren, niemand begrijpt of vertaalt verkeerd.
Moeilijk is wel het idiomatisch gebruik van het Nederlands, dat niet gemakkelijk op te sporen is in het woordenboek. Des te moeilijker, omdat er nog steeds geen goed Nederlands-Indonesisch woordenboek is.
ad E
1. | Om de voorgeschreven literatuur te kunnen lezen. |
2. | Noodzakelijk voor hun onderzoek in het onuitputtelijke bronnenmateriaal voor doktoraalskripties, dissertatie of verdere wetenschappelijke ontplooiing. |
3. | Voor degenen die naar Nederland gaan voor wetenschappelijke doeleinden, om er hun geluk te beproeven of om nuttige ervaringen op te doen. |
4. | Om Nederlandse lektuur te kunnen lezen, omdat de ouders vertrouwd zijn met veel aantrekkelijk leesmateriaal en de meest gelezen ontspanningstijdschriften, die ze geregeld toegestuurd krijgen van hun relaties in Nederland. |
5. | Als gids in een toeristenbureau voor Nederlandse toeristen. Yogyakarta als hoofdstad van een koninkrijk op Midden-Java in het verleden is het tweede toeristencentrum in Indonesië. De stad en omgeving bewaart de cultuur en historische overblijfselen zo goed als volledig. De stroom van Nederlandse toeristen neemt een voorname plaats in op de rij van andere buitenlandse uit de hele wereld. Het kontakt met de toeristen, het Nederlands dat de studenten bezigen en het honorarium als gids zijn van groot belang en nut voor hun studie. |
6. | Om een betrekking te kunnen krijgen bij een Nederlandse zaak of instelling in Indonesië, waar goede beheersing van het Nederlands voor de hand liggend gewicht in de schaal zou leggen. |
7. | Om een cursus Nederlandse taal te kunnen geven. Hoewel de studenten slechts een paar jaar Nederlands hebben gehad, veroorloven ze zich de moed om aan beginnelingen les te geven, omdat ze ervan uitgaan, dat voor het lesgeven ze vanzelf verplicht zijn om hard te werken. Zodoende gaan ze zelf vooruit en door de dagelijkse training en ervaring krijgen ze op bescheiden schaal de slag te pakken, hetgeen stimulerend werkt voor verdere zelfontplooiing. |
8. | Om polyglottische redenen. De redenering is als volgt: Wat je weet, weet je, ook om je gezichtsveld te verrijken door middel van veeltaligheid. |
ad F
Op de Fakulteit der Letteren, tot nu toe noodzakelijk als bronnentaal in de hieronder genoemde studierichtingen:
1. | Indonesisch :vooral voor de studie klassieke Indonesische literatuur: Bijdragen, Verhandelingen, Tijdschriften, Dissertaties. |
2. | Javaans :idem, omtrent de Oud- en Middel-Javaanse Taal en Letteren. |
3. | Antropologie :vereiste literatuur omtrent allerlei aangelegenheden, zeden en gewoonten e.d. van de talrijke volkeren in de hele Archipel. |
4. | Archeologie :Oudheidkundige Verslagen en literatuur over allerlei oudheden in Indonesië. |
5. | Geschiedenis :Archiefmateriaal, Koloniale Studiën, De opkomst van het Nederlands gezag in Nederlands-Indië, Tijdschriften, Dagregisters. |
Aan de Juridische en Filosofische Fakulteit van de Gajah Mada Universiteit te Yogyakarta werd tot voor kort Nederlands ook onderwezen, nu echter niet meer. Enerzijds vanwege een algemene verandering in hun curricula, maar ook omdat men uit de ervaring leert, dat in een zeer korte studietijd voor het Nederlands de studenten nog moeilijk achter de inhoud van de voor hun skripties nodige teksten kunnen komen; daarom gaat men zich nu meer toeleggen op het Engels, waarmee de studenten beter vertrouwd zijn, ook al omdat men tegenwoordig hoe langer hoe meer wetenschappelijke artikelen in het Engels schrijft, anderzijds vanwege gebrek aan leerkrachten.
Aan de Juridische Fakulteit van de Universitas Indonesia te Jakarta ligt het blijkbaar anders. Daar is Nederlands een verplicht vak, gezien de uitgebreide literatuur in de rechtswetenschappen in het Nederlands, die nog niet vertaald is. Hoe gering ook de kennis van het Nederlands mocht zijn, het is altijd beter iets dan niets om ermee toegang te krijgen tot de authentieke bronnen. Aldus het standpunt in Jakarta.
Mgr. B. Rajman, uniwersytet Wrocławski
ad D
Uit wetenschappelijk oogpunt is dit verschijnsel zeer interessant, uit didactisch oogpunt gezien levert het slechts extra problemen op. Deze problemen ontstaan doordat er verschillende variaties in uitspraak en lexicon bestaan terwijl er een vaste norm voor deze ontbreekt. Deze verschillen zijn ook zichtbaar in het lesmateriaal.
ad E
Over het algemeen weinig. In concreto: een paar zijn er werkzaam op de afdeling Neerlandistiek, één studente is beëdigd vertaalster, sommige anderen maken af en toe technische vertalingen.
ad F
Er zijn weinig of geen vakgebieden waarvoor de kennis van het Nederlands van speciaal belang is. Voor de beperkte handelscontacten is de kennis van het Engels en/of Frans voldoende. Er zijn enkele vertalers die hun vertalingen uit het Nederlands kunnen uitgeven.
Ten aanzien van de punten E en F kan nog opgemerkt worden dat de studie Nederlands vaak de mogelijkheid biedt om met mensen in Nederland en België in contact te komen. Dit niet in de laatste plaats dank zij de zomercursus in Hasselt.
Prof.Dr. W.Z. Shetter, Indiana university, Bloomington
ad D
Dat men bij het aanleren, resp. doceren van een vreemde taal op een dagelijkse basis geconfronteerd wordt met variatie m.b.t. een norm behoeft nauwelijks betoog. Reeds vanaf het begin moet men nu eenmaal leren omgaan met variatie in de uitspraak, in de spelling, in woordkeuze en -betekenis, en in de morfologie en syntaxis. In de meeste gevallen vormt dit geen speciaal probleem.
Toch kan even de aandacht gevestigd worden op drie speciale gevallen die m.i. voor onze Amerikaanse studenten een probleem vormen:
(a) | Wanneer krijgt een bijvoeglijk naamwoord een -e en
wanneer niet? Voorbeelden: Steun het Grieks verzet / Steun het Griekse verzet (VN); je zoekt het wetenschappelijk, onomstotelijk bewijs / dit is dus het wetenschappelijke, het onomstotelijke bewijs (Helman). Het is in vele gevallen zeer moeilijk hier regels voor te vinden, en met verwijzingen naar ‘uw eigen gevoel voor welluidendheid en ritme’ (Renkema, Schrijfwijzer) komen we niet veel verder. |
(b) | Een veel ernstiger probleem wordt gevormd door het grote aantal
variatiemogelijkheden in de volgorde van twee of drie werkwoorden aan
het einde van een zin. Voorbeelden: dat hij de zin ervan gevonden had / had gevonden; of ze niet meer mag uitslapen / uitslapen mag / uit mag slapen; vooral als er samengewerkt moest worden / moest worden samengewerkt / moest samengewerkt worden / samen moest worden gewerkt, maar juist niet samengewerkt worden moest, in het Duits (dat de meerderheid van onze studenten al goed beheerst) de enig toelaatbare volgorde. |
(c) | Het grootste probleem op het stilistische vlak is en blijft het onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal. Ook hier is het moeilijk om voor beginners regels te formuleren, en deze vorm van variatie wordt een bijzonder moeilijk probleem bij het behandelen van het werk van een schrijver als Carmiggelt, die er om een subtiel ironisch effect te bereiken zeer geraffineerd gebruik van maakt. |
ad E en F
Deze twee punten kunnen m.i. beter samen behandeld worden, en gezien de uiteenlopende aard van de mogelijke antwoorden, die een kort overzicht moeilijk maakt, komen de studenten zelf even aan het woord d.m.v. citaten uit opstellen die in het vorige semester door de hele klas geschreven werden. (Sommigen komen uit nieuws-
gierigheid, anderen omdat zij hun kennis van de Duitse letterkunde willen verrijken met de Nederlandse, sommigen om later letterkundig werk te kunnen vertalen, weer anderen hebben een beurs gekregen om in Nederland te studeren, een enkele om historische bronnen te kunnen lezen, en ieder jaar komen er een of twee met een Nederlandse naam die thuis wat Nederlands gehoord hebben en nu iets meer van hun eigen culturele erfenis te weten willen komen.) Een klein aantal is in de loop der jaren op een Nederlands onderwerp gepromoveerd en doceert nu zelf Nederlands.
- voetnoot*
- De tekst van Dr. Ph. Noble is in dit verslag opgenomen na de bijdrage van mw.drs. F. Mori-Leemhuis.