Colloquium Neerlandicum 7 (1979)
(1980)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het zevende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 139]
| |
Slotzitting
| |
[pagina 141]
| |
Slottoespraak
| |
[pagina 142]
| |
wat inspiratie zou opdoen, misschien nog een nieuw idee zou tegenkomen. Had ik het maar niet gedaan! Als je dat doet durf je de eerste uren nauwelijks meer je mond te openen uit vrees dat je een van die vele fouten zult maken die er te maken zijn. En u weet het waarschijnlijk wel - en anders zeg ik het u nog maar eens -: Nederlanders zijn vóór alles foutenkijkers, dat zit er helemaal ingebakken. Maar belofte maakt schuld en ook al had ik mij misschien kunnen beroepen op het gezegde dat politici nooit hun beloften nakomen, die mening zal ik dan logenstraffen.
Ik heb u nu gewaarschuwd, mevrouw Moolenburgh was het al eerder, en als de spijs u niet smaakt, welnu, dan is het háár schuld.
Na deze inleidende woorden zult u wel hebben begrepen dat het gerecht alleen maar een soort toespijs kan zijn, een toetje, echte Haagse Bluf om zo te zeggen. Ik weet niet of u allemaal weet wat Haagse Bluf is. In het kookboek staat dat het stijfgeklopt eiwit is met een heel klein beetje bessensap. Het merendeel is lucht. Voordat ik u daarvan een hapje voorzet, heb ik toch wel behoefte om een pluim uit te delen, namelijk aan de eerste spreker: Prins Claus. Ik heb alleen uit de krant daarvan kennis kunnen nemen. Een pluim allereerst om de moed nou juist dit congres toe te spreken. Maar ook om wat hij heeft gezegd over taalverloedering; omdat hij zich zo duidelijk voor iedereen hoorbaar heeft ingespannen om onze taal te leren en daarin zo goed is geslaagd. Ik ben van nature echt geen pluimstrijker en zeker maak ik geen uitzondering wanneer het leden van het Koninklijk Huis betreft, maar vanuit mijn positie als voorzitter van de Tweede Kamer heb ik het van zo dichtbij kunnen volgen. Hij verdient de pluim en daarom wil ik het gewoon even zeggen.
Waarom hebt u mij hier laten komen? Ik dacht dat u mij had gevraagd omdat ik voorzitter ben geweest - en ik ben het nog - van de commissie die ik zelf heb ingesteld en die de naam heeft ‘Duidelijke taal’. Nu is mij gebleken dat ik best over politiek had mogen spreken, wat mijn vak en mijn beroep is. Nu ik daarmee ophoud, omdat ik geen Kamervoorzitter meer ben sinds juni, zou ik graag een paar herinneringen ophalen.
Allereerst dan die commissie. Wat was dat voor een commissie, waarom heb ik die opgericht en wat heeft die commissie gedaan?
Het leven van een Kamervoorzitter bestaat voor de helft uit luisteren en voor de helft uit lezen. Misschien zult u zich de vraag stellen: hoeft hij dan niet te slapen, niet te eten? Jazeker! Maar hij moet tegelijk èn kunnen lezen èn kunnen luisteren. In dat vak van voorzitter van de Kamer mocht ik dus ver- | |
[pagina 143]
| |
gaderingen leiden van volksvertegenwoordigers die volgens de Nederlandse grondwet ‘het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen’. Zo staat het erin. Bij de laatste grondwetswijzigingen was er een voorstel om dat woord ‘gehele’ maar te schrappen; het was overbodig, maar van allerlei kanten, en misschien wel van kanten waarvan u dat het minst zou hebben verwacht - nu ga ik dan toch nog een politiek woordje spreken - in het bijzonder van de zijde van de Communistische Partij Nederland, werd gezegd: ‘Nee, dat woord moet blijven staan; dat willen we graag zo houden’. Welnu, mijn stelling is altijd geweest: hoe kun je nu het volk vertegenwoordigen als je dat volk niet kent en - omgekeerd - als dat volk jou niet kent. En omdat taal nu eenmaal, voor 90 of 95 %, vrijwel het enige middel daartoe is, ook de gesproken taal, moet je je wel afvragen of die taal ook als hulpmiddel, als verbindingsmiddel wordt gehanteerd of dat taal een kloof schept, en ik denk dat dat in heel grote mate het geval is. Wil je worden verstaan en begrepen, dan moet je de taal van het volk spreken, dat wil dus zeggen: eenvoudige taal, heldere taal, duidelijke taal, klare taal. We hebben daarvoor in het Nederlands een aantal ongeveer gelijksoortige woorden. Maar ik denk dat het tegendeel wel eens het geval zou kunnen zijn. De kloof tussen de vertegenwoordigers van het volk en het volk zelf - ik merk dat elke dag - is gewoon heel erg groot. En het merkwaardige is waarschijnlijk dat die kloof niet kleiner wordt maar groter is geworden door de afstand die de taal kan scheppen, wanneer die twee niet dezelfde taal spreken. Dat begrijpen politici heel vaak niet. Ik denk bijvoorbeeld ook aan vakbondsvertegenwoordigers, die vaak nog uit het volk naar voren zijn gekomen. Na een zeker aantal jaren hebben ze zich een taal aangewend die niet meer de gewone, gebruikelijke taal is, maar die op de een of andere manier misvormd is. Het is toch eigenlijk het ergste wat kan gebeuren als mensen zich van je afwenden, als ze zeggen: ‘ik begrijp niet waar je het over hebt’. Het gaat over ze heen.
Nu ik geen Kamervoorzitter meer ben en dus niet de hele Kamer vertegenwoordig, kan ik misschien een politieke gebeurtenis aan u voorhouden die erg interessant is, en waarvan ik denk dat het taalgebruik de belangrijkste oorzaak kan zijn geweest. Het is een jaar of tien, twaalf geleden. Toen is er in de Nederlandse politiek een nieuwe verschijning gekomen: de Boerenpartij. De leider ervan was en is de heer Koekoek. De heer Koekoek had een eigen manier van spreken, een eigen logica. We hebben natuurlijk allemaal onze eigen logica, begrijpt u me nou niet verkeerd. Het kwam eigenlijk tegelijk met de komst van de televisie. Nederland is een van de weinige landen ter wereld waar gebeurtenissen in de Tweede Kamer rechtstreeks door de televisie worden uitgezonden. | |
[pagina 144]
| |
Welnu, wat is er nu precies gebeurd? Er is veel om de heer Koekoek gelachen en ik ben er haast zeker van dat een groot aantal mensen zich daaraan heeft gestoord. Ik kan het niet bewijzen, het had toen onderzocht moeten worden. Ze hebben zich eraan gestoord omdat ze dachten dat hij werd uitgelachen om de wijze waarop hij de Nederlandse taal hanteerde. En in het bijzonder omdat hij met een sterk accent sprak. Ik denk dat 90, misschien wel 95% van de Nederlandse bevolking ook met een accent spreekt, of het nu Rotterdams of Amsterdams, Limburgs of Fries, Gronings, Twents, Utrechts, noem maar op, is. Al deze mensen hebben zich daarin herkend. Hier was iemand die op een manier sprak zoals zij dagelijks spreken en deze man werd door andere Kamerleden uitgelachen. Naar zij vermoedden omdat hij sprak zoals hij sprak. En hij heeft grote successen behaald bij de verkiezingen. Het zou mij niet verbazen als veel van dat succes zou moeten worden toegeschreven aan het feit dat ze met hem sympathiseerden, dat zij hem op die manier wilden steunen. Het is een theorie, ik geef het toe, maar ik denk dat er veel waarheid in zit. Waardoor is dan de taal misvormd? Omdat zij elke dag weer doordrenkt wordt van wat ik dan maar gemakshalve ambtelijke taal zal noemen. Die ambtelijke taal is vaak heel erg moeilijk en verwarrend, niet alleen omdat het vaktaal is maar ook omdat de zinsconstructies ervan onhelder, onduidelijk zijn. Ik wil u een voorbeeld geven. Dat heb ik gisteravond geplukt uit het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden van 28 augustus 1979. Het is dus echt helemaal nieuw. Er staat een Koninklijk Besluit in afgedrukt waarin artikel 4 van het Conserveermiddelenbesluit wordt gewijzigd. Toegevoegd wordt het tweede lid, luidende: ‘Met het roken van eetwaren wordt gelijkgesteld de behandeling van eetwaren met rookpreparaten waarvan het karakteristieke bestanddeel geheel bestaat uit gecondenseerde rook welke voldoet aan het gestelde in het eerste lid’. Nou, als je dat eens rustig tot je neemt, is dat nog niet zo heel gek. Het onderwerp is een beetje vreemd. Maar dan komt het tweede lid. ‘Toegevoegd wordt het volgende: “Rookpreparaten als bedoeld in het tweede lid moeten een zodanig laag gehalte aan benzo(a)pyreen bezitten dat in eetwaren die hiermede overeenkomstig de gebruiksaanwijzing - indien aanwezig - zijn behandeld, een toename van het benzo(a)pyreengehalte vertonen niet meer dan 0,03 mg/kg.’ De rest bespaar ik u. Dan komt de Nota van Toelichting: ‘Een richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen, houdende dertiende wijziging van de richtlijn van de Raad van 5 november 1963 betreffende de aanpassing van de wetgeving in de lidstaten inzake conserveermiddelen die mogen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren. De uivoering van deze richtlijn bestaat hieruit dat artikel 4 van het Conserveermiddelenbesluit zodanig wordt aangevuld dat het gebruik van waterige rookoplossingen voortaan is toegestaan. | |
[pagina 145]
| |
Bijgaand ontwerpbesluit strekt tot desbetreffende wijziging van genoemd besluit’. Goed, dit hoeft alleen gelezen te worden door de UNOX en nog een paar anderen en dan zal men zich daarmee wel redden. Maar zou het niet verstandig zijn om na te gaan hoeveel mensen hieraan hebben gewerkt? Het is hun bureau gepasseerd, het is getekend, er is nog wat aan gevijld hier en daar. Al die mensen hebben dit beschouwd als een stuk Nederlandse taal. Dat is het dan ook wel. Maar als je iedere dag hiermee (ik zou haast zeggen) wordt vergiftigd en als je weet dat het ook aan Kamerleden wordt gestuurd en aan al diegenen die moeten toezien op de uitvoering van die wet: politieagenten die processen-verbaal moeten maken, controleurs van de Warenwet enz., dan is het toch wel erg. En al deze mensen moeten erover praten met anderen die deze taal helemaal niet begrijpen. Doordat ik als Kamervoorzitter acht, negen uur per dag die woordenstroom over me heen moest laten gaan, ben ik heel duidelijk gaan zien dat dit niet kan, dat dit gewoon slecht is. Welnu, het is immers het contact tussen regering en volksvertegenwoordiging waar dit alles passeert, de nauwe sluis waar het doorgaat. En ik heb geprobeerd er op die plek wat aan te doen. Eventueel in samenwerking met de Staatsuitgeverij. De commissie die werd ingesteld bestaat uit ambtenaren van departementen, vertegenwoordigers van taalkundige organisaties, van provincies en gemeenten, van de Raad van State, van de Pers. Het eerste waarnaar we hebben gekeken was: zijn er geen voorschriften? Moeten er voorschriften komen? Voorschriften aan ambtenaren hoe zij de Nederlandse taal moeten hanteren. Een vertegenwoordiger van een departement zei: ‘Er bestaan voorschriften’. Ons antwoord was: ‘Die willen we dan wel eens zien’. Hij diepte zo'n voorschrift op. Wij hebben toen gevraagd op de verschillende departementen eens te onderzoeken of die voorschriften bekend waren. De Tweede Kamer is weliswaar geen orgaan van de overheid in die zin dat zij een departement is, maar voorschriften waren niet bekend. Op andere plaatsen waren ze niet verder gekomen dan het bureau van de secretaris-generaal en misschien ook nog de juridische afdeling. Er is toen overwogen aan de bestaande voorschriften, die de handtekening van de minister droegen, maar die volstrekt onbekend waren en dus ook niet werden gehanteerd, grotere bekendheid te geven. Wij hebben er op aangedrongen nieuwe, betere voorschriften te maken en de mensen ervan in kennis te stellen. Er is tot nu toe heel weinig aan gedaan. De tweede aanpak is de volgende geweest. We hebben twee begrotingen genomen die op Prinsjesdag, de derde dinsdag van september, waren ingediend, met de toelichtingen. Onmogelijke pakken papier, zo'n 2 400 bladzijden worden alleen al op die ene dag aan ons voorgelegd. Het kunnen er ook 2 500 zijn geweest. Alle departementen zijn gelijk, maar er is een departement waarvan je mocht verwachten dat het wat meer aandacht zou hebben be- | |
[pagina 146]
| |
steed aan het hanteren van de Nederlandse taal dan andere departementen. We hebben een paar bladzijden van de Toelichting voorgelegd aan een paar mensen met het verzoek ze van kanttekeningen te voorzien. De voorlichtingsman van dat departement was wanhopig. Hij had ook nogal wat aandacht eraan gegeven. Twee jaar later heeft hij me in vertrouwen meegedeeld dat het nou net de paar bladzijden waren die op het allerlaatste moment waren toegevoegd en die door de bewindsman zelf waren geschreven. Zik konden daar toen niets meer aan doen. Ik zal niet onthullen wie die bewindsman was. Maar wij hebben toch wel op bescheiden wijze laten merken dat het toch zo niet kon. We zijn daar ook wel verder mee gegaan. Het is misschien een wat hardhandige manier, maar het heeft wel gewerkt. Als voorzitter van de Kamer heb ik menigmaal een stuk dat bij mij binnenkwam teruggestuurd omdat er geen vertaling bij was. Men ging er veel te veel van uit dat alle kamerleden de stukken wel zouden kunnen lezen. Het ging vooral om Engels, ook wel eens een keertje Frans. Dan zei ik: ‘Mijnheer de minister, het spijt mij, maar een flink aantal mensen kan dit stuk niet lezen. Dat is onwelvoeglijk, dat moet u niet doen’. Wat echt niet door de beugel kon, wat onbegrijpelijk was, volkomen technisch, werd teruggestuurd. Ik heb ook vaak verbazing laten blijken wanneer wat oudere ministers in de Kamer duidelijk lieten blijken dat men in hun tijd Latijn moest kennen om rechten te kunnen studeren. Men had het gymnasium gehaald en strooide graag met Latijn. Wat bij een groot aantal Kamerleden buitengewoon veel irritatie opwekte. Misschien denkt u dat ik overdrijf maar dat is niet waar. Ik heb het meermalen meegemaakt. Ik heb in belangrijke mate geprobeerd teksten die aan de Kamer werden voorgelegd, te veranderen, natuurlijk wel met instemming van de betrokkenen. Als een motie wordt ingediend is het in Nederland gebruikelijk dat een voorzitter die voorleest. Ik kon dan nog wel eens een keertje laten blijken dat de tekst niet feilloos was, niet te begrijpen. Ik heb wel eens meegemaakt dat een indiener van een motie tegen me zei: ‘Och, mijnheer de voorzitter, u maakt er wel wat van’. Dat heb ik dan ook gedaan. Ik kan u wel zeggen dat er op die wijze bewustwording ontstaat. En dat is zeer nodig. Men had het gewoon niet in de gaten. Ze weten gewoon niet dat ze te vaak met het eigen clubje zijn, ze weten gewoon niet dat de overgrote meerderheid het niet begrijpt, dat het over hen heen gaat. De Handelingen - dat zijn dus de notulen van de Staten-Generaal - werden aan de pers gegeven. Daar werd dan nog wel eens aan gewerkt, als ze erg krom waren.
De Troonrede is vertaald, in die zin dat we hebben geprobeerd die wat toegankelijker te maken voor de mensen. De Troonrede wordt door de Koningin uitgesproken op de derde dinsdag van september. In de regel worden in die tekst van ongeveer een kwartier wel zo'n 40 onderwerpen aan de orde gesteld. | |
[pagina 147]
| |
In één zin twee onderwerpen en dan ook nog in ambtelijke taal. De Koningin had voor die onderwerpen belangstelling, zij wilde de tekst zo goed mogelijk lezen. Ze deed er ook erg veel moeite voor. Sommigen van u zullen zich wel herinneren dat de Koningin eens over een zin struikelde. Wij hebben toen de gelegenheid aangegrepen om duidelijk te maken dat het zo echt niet langer kon. Ik mag wel zeggen dat dit toch wel effektief is geweest. Secretarissen-generaal en hoofdambtenaren hebben zich dit toch wel aangetrokken. De Troonrede die het jaar daarna kwam, was nog niet veel beter. Maar er is actie gekomen en het is later toch wel veel beter geworden. Dat is een pluspunt.
Waarom hebben we deze werkwijze gevolgd? Als je een trap schoon wilt maken moet je bij de bovenste tree beginnen. Dat is de beste manier, de enige manier om te slagen. We hebben daarna een wedstrijd voor scholen georganiseerd. Een wedstrijd in het vertalen van de Troonrede. Er zijn mooie werkstukken van gemaakt. Er is een prijs uitgedeeld. Er heeft in Onze Taal een stuk gestaan waarin voorbeelden werden gegeven. In de Troonrede had bijvoorbeeld het woord ‘inflatiecorrectie’ gestaan - het zal over drie weken wel weer in de Troonrede staan. De leerlingen hadden geprobeerd dat woord te vertalen. Daaruit bleek dat de hele klas, met de leraar Nederlands plus de leraar maatschappijleer, staatsinrichting, economie erbij niet in staat waren het woord te begrijpen. Dat waren dan de kinderen die gereageerd hadden. Men mag aannemen dat het niveau boven het gemiddelde lag, boven het ‘modale’. We zijn vervolgens doorgegaan met het uitschrijven van wedstrijden. Want al vrij gauw werd het ons duidelijk dat je beter doet met te prijzen dan te laken. We hadden aan week- en maandbladen, aan vakbondsbladen, aan departementale bladen wel de rommel gestuurd. Daar werd wel om gelachen, het werkte wel enigszins ten gunste van de bewustwording. Maar we besloten toch een andere weg te volgen, nl. die van het toekennen van prijzen voor duidelijk ambtelijk proza. Allereerst hebben we het welzijnswerk genomen. Daarin wordt erg veel vaktaal gebruikt. Het is een jonge activiteit. Maar die moet juist het dichtst achter, voor en naast de mensen gaan staan en dat kan alleen wanneer je hen weet te bereiken. We hebben daarmee de gekste dingen meegemaakt. Het meest interessant was dat wij een brief toegestuurd kregen van iemand die zei: dit is een brief die door mijn minister, mijn staatssecretaris is gezonden aan een bepaalde vereniging. Ik heb die brief ontworpen. Is dit nu goed ambtelijk proza? Het was jammer voor de man: het was buitengewoon slecht. We zijn daarna begonnen aan de belastingen. Ook daar heeft iedereen mee te maken: de voorlichting bij de belastingen, zowel landelijk als plaatselijk. Er is heel wat aan gedaan. | |
[pagina 148]
| |
We hebben ze dan ook de tweede prijs kunnen geven. Dit jaar is ‘ruimtelijke ordening’ waar ook heel veel mensen mee te maken hebben, aan de beurt. Binnenkort zal daar een steekproef worden genomen. Verder proberen we een cursus voor de radio aan te moedigen. We zijn nu ook zover dat het college dat nog het meest op eigen zelfstandigheid is gesteld, nl. de Raad van State, belangstelling heeft getoond. Zoals velen van u misschien weten bestaat in Nederland de mogelijkheid tegen een beslissing van de overheid in beroep te gaan bij de Raad van State. Heel veel burgers maken van deze mogelijkheid gebruik. We hebben aan de Raad van State gevraagd zo'n uitspraak van de Raad - die dus niet gericht is aan een departement - ten behoeve van een burger zo te redigeren dat het begrijpelijk is. In de contacten die wij voortdurend hebben gehad met de Staatsuitgeverij werd ook de grootst mogelijke medewerking gegeven. Het zou interessant zijn een stuk waar de handtekening van de minister onder komt eens aan u voor te leggen. Misschien kan dat voor een volgend congres eens gebeuren. Hoe ziet zo'n stuk eruit? Hoeveel mensen moeten er aan werken? Bepaalde afdelingen van een departement doen het goed, andere weer helemaal niet. Al deze mensen hebben er het allergrootste, belang bij dat er duidelijke voorschriften komen. Ik meen dat er binnenkort een Taalalmanak zal verschijnen die o.a. ook kan worden gebruikt als hulpmiddel voor het ambtelijk proza. Evenzeer geldt dat voor de wetgeving. De Bijbel is voor zeer velen het boek waar men de taal uit leert. Evenzeer is dat het geval met onze wetten, algemene maatregelen van bestuur, Koninklijke Besluiten. Er is alles aan gelegen daar veel aan te doen, want dit gaat door het hele maatschappelijke leven heen. Er zijn rapporten uitgebracht aan de minister-president, die er veel aandacht aan heeft geschonken. Er zijn prae-adviezen uitgebracht. Over drie weken komt er een boekwerk uit van de Notariële Broederschap over ‘Recht en Taal’. Het is een boekwerk dat velen van u waarschijnlijk niet rechtstreeks zal bereiken. Het is een meer dan voortreffelijk boek. Als het niet zo warm was en als u niet aan het einde van uw congres was, zou ik er graag aanhalingen uit doen, omdat we erg gelukkig mogen zijn dat op dit terrein nu zoveel aandacht aan de taal wordt geschonken.
Er zou op dit gebied veel meer moeten worden genormaliseerd, gestandaardiseerd. U zult zeggen: ‘Gebeurt dat dan niet?’ Nee, dat gebeurt niet.
We hebben ideeën aangereikt aan de departementen in de hoop dat zij ze overnemen. Een van onze wensen is dat er een ‘taalwacht’ komt, ten minste per departement en misschien bij een heel groot departement wel twee of drie. Het grootste departement heeft het het meest nodig, in die zin het meest nodig dat | |
[pagina 149]
| |
natuurlijk het departement van Onderwijs en Wetenschappen er veruit het meest prijs op moet stellen dat wat daar vandaan komt gaaf is en de toets der kritiek kan doorstaan. In elk groot stadhuis, in elk groot gemeentehuis, in provinciale griffies zal men er aandacht aan moeten schenken dat wat er uitgaat duidelijk is. Dat is zeer wel mogelijk.
Ik heb een blauwe maandag gewerkt op het Ministerie van Financiën. Daar was destijds een Voorlichtingsafdeling die eigenlijk niets anders mocht doen dan teksten uitschrijven zoals die in de wet stonden. Want als het in gewoon Nederlands aan de pers werd uitgereikt, zou dat misschien verwarring geven. Welnu, dat alles is veranderd en verbeterd. Er moesten wel buitengewoon veel weerstanden worden overwonnen omdat deskundigen dan zeggen: ‘er mag niet aan mijn tekst worden geknoeid’.
Een tweede wens is dat er ook in Nederland een Vaste Comissie voor Taaltoezicht komt, zoals België die al heeft. Ik heb in de afgelopen maanden met zeer veel instemming een artikel in Ons erfdeel gelezen, een tijdschrift dat u in het buitenland wellicht beter kent dat wij hier in Nederland. Het wordt hier maar weinig aangehaald, maar het is werkelijk voortreffelijk. Het is inderdaad een ‘algemeen Nederlands cultureel tijdschrift’. Daarin stond een werkelijk fraai artikel over de bijzondere taak van de Commissie van Taaltoezicht. Het belangrijkste is dat je een taal schrijft die de mensen verstaan.
Het valt op dat er vaak bijzonder veel aandacht wordt besteed aan de zorg voor onderdelen van het proces van communicatie. Als u naar de televisie kijkt, maar nog veel meer als u in de televisiestudio bent, zult u merken dat er grote zorg wordt besteed aan de opmaak, aan de plaatsing van de microfoons, aan de weergave, het geluid. Als je dan bedenkt dat er geen enkele zorg wordt besteed aan het woord- en taalgebruik, dan is dat toch wel een groot verschil. Men laat ook geen oefening doen, op een enkele uitzondering na. Misschien is die enkele uitzondering bij de politici te vinden. Er zijn partijen die er heel consequent op uit zijn hun woordvoerders te scholen. Verder zoals al gezegd geen oefeningen. Hooguit een klein beetje wat betreft de houding. Met betrekking tot de vraag hoe mensen bereikt moeten worden, hoe mensen worden aangesproken, hoe een toespraak moet worden opgebouwd, wordt er vrijwel niets gedaan. Als ik dan bedenk dat zangers, toneelspelers er dagen, weken, jaren aan besteden om wat zij doen zo goed mogelijk naar voren te brengen, dan is dat toch wel een heel groot verschil. Ik denk aan bepaalde schrijvers, bijvoorbeeld Du Perron, die zonder dat hij er een cent voor kreeg vrijwillig geweldig veel tijd en aandacht gaf om anderen daarbij te helpen. Dat is toch wel een buitengewoon voorbeeld van zorgvuldigheid, van dienstbe- | |
[pagina 150]
| |
toon. Terwijl hij toch eigenlijk ook maar een soort amateur was. Of aan - ik heb zijn naam al genoemd - Achterberg, m.i. een van de beste dichters die Nederland heeft voortgebracht - die jaren, tientallen jaren eraan heeft besteed om het woord te vinden dat iets beter weer zou kunnen geven wat hij zo graag zou willen zeggen. En hij deed dat niet alleen voor zichzelf maar ook om met anderen van gedachten te kunnen wisselen.
En zo zijn er nog zoveel andere middelaars tot de bevolking: ambtenaren, politici, vakbondsleiders, leraren, mensen die op de lagere school werkzaam zijn. Kennis moet worden overgebracht. Dan de mensen die zich met de allermoeilijkste groepering bezighouden: de 12- tot 18-jarigen. Die vaak ook ten onder gaan mag men wel zeggen. Eigenlijk zouden degenen die die taak moeten verrichten het toch niet mogen doen als ze er niet eerst speciaal voor zouden worden opgeleid. Dat kan natuurlijk niet, ik weet het wel. Maar het zou wel de consequentie kunnen zijn. Een jaartje daaraan besteden, maar dan ook helemaal, lijkt me wel genoeg. En dat ene jaar maakt op de 35, 40 dienstjaren niet zoveel uit, terwijl de rendementsverhoging enkele tientallen procenten zou kunnen zijn. En dan zijn er nog mensen die beweren dat juist in deze sector geen verhoging van productiviteit te bereiken zou zijn.
Mijnheer de voorzitter, dames en heren, zo zitten er dus, ook voor mijzelf een klein beetje onverwacht, toch nog een paar harde pitjes in de bessensap van de Haagse Bluf. Pitjes zijn als regel onverteerbaar, tenzij men ze doorbijt. Misschien wilt u dat wel doen. |
|