Centraal staat blijkbaar de opleiding tot het zelfstandig lezen en waarderen van
teksten. Het doel is niet alleen dat de leerling onder leiding een bepaalde
tekst met een zeker resultaat kan lezen; het is de bedoeling dat hij ook
zelfstandig gelijksoortige en zelfs andersoortige teksten stilistisch kan lezen.
Meer nog, hij moet leren ook in het algemeen - en dus niet alleen bij het lezen,
- blijk te geven van kritische zin, te structureren, relaties te leggen enz.
Literatuuronderwijs is nl. geen doel op zichzelf, maar een uiterst belangrijk
hulpmiddel in de vorming en levenslange ontwikkeling van de persoonlijkheid.
Een belangrijk kenmerk van de onderwijskunde is het streven naar een nauwkeurige
formulering van doelstellingen binnen een overzichtelijke, hiërarchisch
opgebouwde taxonomie.
In het streven naar een rationele en geordende aanpak acht men ook een werkplan
met een timing over een lange periode wenselijk.
2. Drie belangrijke fasen of ‘momenten’ bij het esthetisch-interpreterend lezen
zijn: een zo goed mogelijk tekstbegrip; het ontdekken en waarderen van wat
typisch of merkwaardig is in vorm en inhoud, waarbij het doel niet is
‘dood-verklaren’, maar levend maken; het synthetisch moment waarin het
belangrijkste uit de bespreking aan de hand van een paar opdrachten door de
individuele leerling, per groep of door de klas concluderend wordt vastgelegd.
3. De docent is de deskundige begeleider die de zelfwerkzaamheid van de
leerlingen bevordert. Het belangrijkste kenmerk van vernieuwde methodes is: de
reactie tegen de luisterschool. Van belang is het stimuleren van de actieve
medewerking en van het initiatief van de leerlingen.
4. In dit verband rijzen natuurlijk vragen in verband met de ontvankelijkheid van
vrij veel leerlingen voor letterkundig werk en van wat Sivirsky ‘de
onderwijsbaarheid’ van de letterkunde noemde. Uit een studie van Prof. Van
Leemput bleek al in 1959 dat slechts ontmoedigend weinig leerlingen
belangstelling tonen voor de traditionele literatuurstof.
5. Er schijnt een zekere tendens te bestaan om de tekstverklaring wat meer
‘taalkundig’ en wat minder ‘esthetisch’ dan vroeger op te vatten. De tekst moet
geï;nterpreteerd worden door informatie van binnen uit. Men werkt niet zozeer
naar een esthetische interpretatie toe; men analyseert grondig, maar het beleven
of genieten wordt meer binnen de persoonlijke sfeer gehouden.
6. Het is de bedoeling dat de tekstbehandeling geen monoloog, maar een dialoog
is. De ‘Didactische handleiding voor de leraar in de moedertaal’ wijst duidelijk
de weg. De leraar ‘moet de leerlingen steeds het gevoel geven, dat ze zelf
ontdekken, zelf de tekst zich eigen maken. De leraar legt niet uit,