In tegenstelling tot de geboren Nederlander verwerkt de ‘geoefende’ Nederlander
woord voor woord verstandelijk. Dat gebeurt dan wel meestal in vergelijking tot
zijn of haar moedertaal. Ik vorm daarbij geen uitzondering. En dat is vandaag de
dag - na meer dan 13 jaren - nog steeds zo.
‘Afgesproken’ lijkt dan raker dan ‘verabredet’;
‘Be-trouw-baar’ lijkt veelzeggender dan ‘zuverlässig’.
Storend is de vaak ondervonden tautologie: b.v. heen- en weer-pendelen. Er zijn voorbeelden te over en er zijn ook wel
mensen die zo ver gaan te beweren dat het Nederlands zich tot een ‘tautologische
taal’ heeft ontwikkeld. Verwarrend wordt het, wanneer je omgeving over kennissen
spreekt, waarbij men voornamen gebruikt, waarvan je niet weet of er jongens dan
wel meisjes bedoeld worden, waarover echter de geboren en getogen Nederlanders -
misschien door de intonatie bij het uitspreken - nauwelijks twijfelen.
Voorbeelden: Hans, Anne, Willie, Henni, Joop etc. etc.
Hilariteit ontstaat, wanneer je in je hotelkamer leest, dat je het kamermeisje
kunt roepen door drie keer te ‘bellen’.
Ga zo maar door met de gehele inhoud van het welbekende boekje ‘Schwere Wörter’
erbij, die voor mij ‘moeilijke woorden’ zijn. Waarom ze ten zuiden van de
rivieren ‘op’ en ten noorden daarvan ‘met’ vakantie gaan, blijft een geheim.
Misschien houdt het verband met de uitspraak van Camille
Huysmans tegenover zijn Noordnederlandse vrienden: ‘Jullie spreken
een stadhuistaal, wij spreken een volkstaal’.
In deze fase van het leerproces komen de eerste foutieve oordelen: wat 'n arme
taal, wat een onbeholpen taal! Echternaarmate je leert in en
met die taal te leven, groeit het inzicht wel, dat die
armoe en die stunteligheid niet bij de taal, maar bij jou zijn gelegen. Je moet
hem veroveren, verwerven. Dan blijkt alras, dat voor iedere taal, ook voor de
onze, geldt, wat Schalom Asch over zijn jiddisch zegt: ‘'n heerlijke taal. Je
snapt ieder woord’.
Inderdaad, je begint de taal te begrijpen. Je weet hem op den duur enigszins te
hanteren. Toch blijft er, dacht ik, altijd een rest. Een vriend wist die rest
onder woorden te brengen: ‘Het gaat mij met die taal net als met mijn vrouw: ik
houd van haar, maar ik beheers haar niet’.
Nu wil ik niet lyrisch worden. Onlangs verscheen een uitvoerig rapport over de
Nederlandse spreektaal, waarvan de beoordeling buiten mijn bereik ligt.
Opmerkelijk vond ik echter wel de nadruk waarmee er op de woordenschat van de
gemiddelde Nederlander werd gewezen. Die woordenschat zou niet 2 tot 3000, maar
wel 10.000 woorden omvatten. Is deze stelling juist, dan weet de gemiddelde
Nederlander - zie de vraaggesprekken voor radio en televisie - die rijkdom
meestal aardig te verbergen ......