| |
| |
| |
Ledenvergadering IVN verslag over de periode 1973-1976 door
dr. J. de Rooij secretaris van de IVN
‘Traditie is een schoone zaak,
En geeft het menschdom veel vermaak’
is niet een gedichtje dat hoort tot de voortbrengselen van de kinderen De Wilde,
waar meester Pennewip en zijn pruik niet goed raad mee wisten, maar het had
ertoe kunnen horen. Waarom zou traditie minder schoon en vermakelijk zijn dan
godsdienst, vriendschap, hengelen, dromen, bloemkool en goochelen?
Er zijn vele tradities. De driejaarlijkse colloquia van docenten extra muros
vormen een traditie, de driejaarlijkse verslagen die op de colloquia worden
uitgebracht, zijn daar een onderdeel van. En zo'n verslag heeft weer een
traditionele indeling die ik in 1973 van mijn voorganger Jalink heb overgenomen,
al moest ik er toen een nieuw element aan toevoegen, omdat de Werkcommissie
plaats gemaakt had voor de IVN. Die indeling is toen de volgende geworden:
verenigingsnieuws - resoluties van het vorige colloquium - langer bestaande
activiteiten - nieuwe activiteiten; en daar zal ik me ook deze keer aan houden.
Hoe is het de IVN, de Internationale Vereniging voor Nederlandistiek zoals ze op
dit moment nog heet, in de afgelopen drie jaar als vereniging vergaan? Het
probleem dat de vorige keer als eerste onderdeel van het ‘verenigingsnieuws’
werd genoemd, bestaat nog steeds. Het probleem nl. dat een betrekkelijk groot
aantal docenten Nederlands aan universiteiten buiten België en Nederland geen
lid is van de IVN, en dit ondanks herhaalde oproepen en aansporingen van onze
kant. Het is niet realistisch de Docentenlijst ter hand te nemen en door
eenvoudig optellen en aftrekken vast te stellen dat van de - volgens de laatste
opgave - 367 docenten er 119 wel en dus 248 niet voorkomen in de ledenlijst van
de IVN. Onder die 367 is immers zeker een aanzienlijk aantal personen van wie
niet vaststaat of ze op dit moment Nederlands doceren, of voor wie het doceren
van Nederlands maar een klein en ondergeschikt deel van hun taak uitmaakt. Ook
zijn er veel docenten die zich om praktische redenen, vooral van financiële
aard, niet voor het lidmaatschap kunnen opgeven. Maar | |
| |
ook bij een
meer kritische beschouwing blijven er vele tientallen docenten in functie over
die wél lid van de IVN zouden kunnen - en naar onze mening: moeten - worden.
Ditzelfde constateerde ik in het verslag van 1973. Maar toen voegde ik eraan toe:
‘(wij) handhaven... ons standpunt dat wij onze diensten verlenen aan alle
docenten extra muros, ongeacht of het IVN-leden zijn of niet’. Ik moet deze keer
vermelden dat wij van dit principe zijn afgeweken. Na herhaalde verhogingen van
de bijdrage die de uitgever van Neerlandica extra muros de IVN
in rekening brengt, heeft het dagelijks bestuur - zij het met tegenzin -
besloten ons contactblad voortaan in het algemeen alleen nog kosteloos te sturen
aan IVN-leden. Hoewel het drukken van 200 exemplaren meer of minder voor de
produktiekosten niet zoveel gewicht in de schaal legt, zijn de verzendkosten
tegenwoordig van dien aard dat het wel degelijk verschil maakt. Bovendien is het
tegenover de betalende leden juister dat zij ook werkelijk voordelen van hun
lidmaatschap genieten. Maar toch spijt het ons wel, dat de dienstverlening van
de IVN niet meer de hele buitenlandse neerlandistiek bestrijkt.
Hiermee wou ik het eigenlijke verenigingsnieuws afsluiten en overgaan tot het
tweede deel van dit verslag: de resoluties van het Vijfde Colloquium
Neerlandicum. Dat waren er dertien, waarvan alleen de laatste, de
‘dankresolutie’, door het IVN-bestuur zonder meer voor kennisgeving kon worden
aangenomen. De overblijvende twaalf zijn in twee hoofdgroepen te verdelen: de
resoluties die het IVN-bestuur slechts aan anderen kan doorgeven, en die
waarvoor het - in verschillende mate - eigen activiteiten kon ontplooien.
De ‘doorgeefresoluties’ zijn vijf in getal. Twee ervan betroffen woordenboeken:
de bruikbaarheid van Nederlandse woordenboeken voor anderstaligen (resolutie 2) en de behoefte aan een
Nederlands-Roemeens/Roemeens-Nederlands en een vernieuwd
Nederlands-Italiaans/Italiaans-Nederlands woordenboek (resolutie
3). Deze wensen zijn doorgegeven aan de in aanmerking komende uitgevers.
Over het resultaat is uitvoerig bericht in NEM-23, 83-85: de
twee grootste woordenboekuitgevers reageerden positief op de kwestie van de
bruikbaarheid voor niet-nederlandstaligen, maar zagen zonder subsidies weinig
heil in Nederlandse woordenboeken voor het Roemeens, laat staan het Fins en
Koreaans (welke twee talen niet in de tekst van de resolutie voorkwamen, maar
later werden toegevoegd). Inmiddels is er toch een Roemeens zakwoordenboekje
verschenen en wordt er aan een Fins en een Koreaans woordenboek gewerkt.
Het verzoek om toezending van publikaties van instituten en afdelingen voor
neerlandistiek intra muros (resolutie 4) is per | |
| |
rondschrijven aan deze instellingen doorgegeven. Over het resultaat is het
IVN-bestuur niets bekend, wat niet hoeft te betekenen dat het negatief zou zijn.
Wel negatief waren de reacties op de twee overblijvende ‘doorgeefresoluties’:
ondanks de ‘verbijstering’ van het colloquium is ‘het onvervangbare en
onschatbaar waardevolle materiaal van het W.N.T.’ niet gekopieerd (resolutie 5) en ondanks ‘het grote belang van deze publikatie voor de
bevordering van de neerlandistiek in het buitenland’ is het tijdschrift Delta niet blijven bestaan (resolutie 11).
De andere resoluties zou ik de naam ‘actieresoluties’ willen geven. Deze
hoofdgroep valt dan wel duidelijk uiteen in twee subgroepen: de resoluties
waarvan concrete resultaten te melden zijn en die waarvan dat niet het geval is.
De eerste omvat de Algemene Nederlandse Spraakkunst (resolutie
1), het ‘leerboek voor de kennis van land en volk’ (resolutie
9) en het ‘officieel erkend examen Nederlands voor anderstaligen, met
daaraan verbonden getuigschrift’ (resolutie 10). Behandeling
hiervan in dit driejaarlijks verslag is overbodig, omdat uiteenzettingen over
deze projecten op het programma van het colloquium stonden.
Blijft de tweede subgroep, die vier resoluties omvat. Terzake van twee daarvan
heeft het IVN-bestuur geen initiatief genomen omdat dit niet nodig leek in
verband met activiteiten van andere zijde. Een ‘objektieve vaardigheidstoets
Nederlands voor buitenlanders’ (resolutie 6) zal in ieder
geval deel uitmaken van het in resolutie 10 bedoelde examen;
aan de vraag naar een losbladige uitgave met actueel onderwijsmateriaal (resolutie 8) wordt o.i. voor een groot deel tegemoet gekomen
door de ‘dossiers’ die momenteel verzorgd worden door het Instituut voor
toegepaste taalkunde in Groningen. ‘Informatiemateriaal ... betreffende
vacatures en betrekkingen, die geschikt zouden kunnen zijn voor afgestudeerde
buitenlandse neerlandisten’ (resolutie 12) heeft het
IVN-bestuur wel in individuele gevallen verstrekt, en over ‘een evaluatie... van
de bestaande audiolinguale cursussen’ (resolutie 7) is wel met
deze en gene gesproken, maar gerichte actie op deze punten is niet ontplooid.
Moeten we deze laatste resoluties, na de ‘doorgeef’- en ‘actieresoluties’, als
‘wegwerpresoluties’ betitelen? Als u dat wilt, mag u dat doen. Als u maar wilt
begrijpen dat het niet anders kan. De IVN - ik zeg het hier even uitdrukkelijk,
omdat hierover nogal eens misverstand blijkt te bestaan - is geen machtige
organisatie, die over een groot gebouw en een staf van personeel beschikt, maar
een arme vereniging, die bestaat van overheidssubsidie en als ‘uitvoerend
orgaan’ beschikt over één administrateur - die weliswaar bereid is haar
‘volledige dagtaak’ in drukke tijden zó op te vatten dat ze alleen 's
nachts niet werkt, maar die uiteraard geen wonderen kan verrichten -, en een | |
| |
dagelijks bestuur, waarvan maar twee leden in staat zijn een
aanzienlijk deel van hun vrije tijd - die natuurlijk ook beperkt is - aan
IVN-werk te besteden.
Het derde deel van dit verslag omvat de activiteiten die inzoverre traditioneel
genoemd kunnen worden, dat ze in ieder geval in het vorige verslag - en soms in
alle voorafgaande - voorkwamen. Ze kunnen op drie noemers gebracht worden:
documentatie, uitgaven en dienstverlening. Deze drie zijn natuurlijk wel te
onderscheiden, maar niet te scheiden. Een uitgebreide en grondige documentatie
omtrent de docenten extra muros en hun werk is uiteraard onontbeerlijk voor
uitgaven als Neerlandica extra muros en de Docentenlijst. En
met onze uitgaven hopen wij ook weer dienstverlenend werkzaam te zijn.
Een belangrijk stuk van onze documentatie vormen de vragenlijsten die aan nieuwe
docenten worden toegestuurd. De docenten die deze lijsten invullen, doen dat in
het algemeen heel serieus en verschaffen ons daarmee veel informatie, die we
bijvoorbeeld kunnen gebruiken voor de rubriek Van buiten de
muren in NEM. Helaas vult maar ongeveer de helft van de
nieuw-aangestelde docenten de vragenlijst in.
Van de uitgaven die in de verslagperiode door de IVN verzorgd of onder auspiciën
van de IVN gepubliceerd zijn, noem ik allereerst het contact- en
inlichtingenblad Neerlandica extra muros, dat
regelmatig tweemaal per jaar verscheen. Met ingang van nr. 24 (voorjaar 1975)
wordt het blad op een andere - goedkopere - manier gedrukt. Inhoudelijk zijn er
geen structurele wijzigingen aangebracht; aangezien op de enquête over NEM die op het vorige colloquium gehouden werd, slechts acht
personen reageerden en dan nog merendeels in die zin dat ze geen veranderingen
wensten, leek het ons verantwoord op dezelfde voet voort te gaan.
Van de Docentenlijst, voluit: Lijst van docenten in de
nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten en ledenlijst
IVN, verschenen de nummers XVI (1-9-1974) en XVII (1-7-1976).
De laatste is juist voor dit colloquium gereedgekomen.
De derde uitgave van
Wie en wat in de neerlandistiek in België en Nederland
(voorheen: Wie en wat in de intramurale
nederlandistiek) zag in september 1974 het licht. Het was de bedoeling de
vierde uitgave eveneens voor dit colloquium klaar te hebben, maar door
omstandigheden die wij niet konden voorzien, is dat helaas niet gelukt. De
drukproeven van deze vierde uitgave, die is uitgebreid met een aantal
niet-universitaire instellingen waar aan neerlandistiek-in-ruime-zin wordt
gedaan, zijn inmiddels gecorrigeerd, zodat de verschijningsdatum niet meer veraf
kan zijn.
| |
| |
Het Verslag van het Vijfde Colloquium Neerlandicum verscheen enkele maanden
terug. Evenals drie jaar geleden kan ik dus zeggen: ‘het is ..., evenals de
vorige verslagen, veel later verschenen dan de bedoeling was’. Ik zou daar wel,
evenals de vorige keer, aan toe willen voegen: ‘We blijven streven naar een
spoediger verschijning van de colloquiumverslagen, te beginnen met het
eerstvolgende’, maar als over enkele ogenblikken aftredend bestuurslid kan ik
voor deze uitspraak geen verantwoordelijkheid op me nemen.
In de Bibliotheca Neerlandica Extra Muros werd als nr. III het in het vorige
verslag al aangekondigde proefschrift van mevrouw Tanis M.
Guest, Some aspects of Hadewijch's poetic form in
the ‘Strofische gedichten’, gepubliceerd. Nr. IV werd:
P. Brachin,
Faits et valeurs; Douze chapitres sur la littérature
nçerlandaise et ses alentours
. Het is een huldebundel met een persoonlijke keuze uit eigen werk, aan
ons bestuurslid prof. Brachin aangeboden ter gelegenheid van zijn zestigste
verjaardag. Er zijn goede vooruitzichten dat het volgende deel in deze reeks een
studie over Heijermans van mevrouw H. van Neck Yoder, een neerlandica uit de
Verenigde Staten, zal zijn.
De laatste IVN-uitgave die ik hier moet noemen, is het jaarboek Dutch studies, met de ondertitel An
annual review of the language, literature and life of the Low
Countries. In het vorige driejaarlijkse verslag kon ik nog slechts
aankondigen dat deze publikatie zou gaan verschijnen, nu kan ik meedelen dat er
inmiddels twee nummers verschenen zijn en de kopij voor het derde bij de
uitgever is ingeleverd. Toch is de situatie van Dutch studies
niet zo rooskleurig als uit de vorige zin misschien opgemaakt zou kunnen worden.
Dat blijkt al uit de verschijningsdata van de eerste twee nummers, resp. mei
1974 en februari 1976. Dat het van het begin af aan niet gelukt is deze
publikatie althans door het verschijnen in achteréénvolgende jaren het karakter
van een jaarboek te geven, is een gevolg van de moeilijkheden
waarvoor de uitgever, de firma Martinus Nijhoff, zich gesteld zag toen de
verkoop van het eerste nummer bepaald niet aan de verwachtingen voldeed. Een
goedkopere drukker bracht een voorlopige oplossing voor het tweede nummer, maar
dat verscheen daardoor wel veel later dan de bedoeling was. Voor het derde
nummer zal een subsidie in de produktiekosten (een subsidie voor vertaal- en
reiskosten was al eerder toegekend) aangevraagd worden bij de Belgische en
Nederlandse overheid. Er is goede hoop dat dit zal worden toegekend, maar
voorlopig alleen voor het derde nummer. Daarna zal op grond van de
verkoopcijfers en vooruitzichten nader bekeken worden of de hele onderneming
levensvatbaar is.
En dat is ook juist. Het kunstmatig in leven houden van een publikatie die
blijkbaar de weg niet vindt die ervoor was uitge- | |
| |
zet, is niet
verantwoord. Van Dutch studies-1 (oplaag 1000 exemplaren)
waren per eind juni 1976 262 exemplaren verkocht, van Dutch
studies-2: 165 van een oplage van 750. Dat zijn geen indrukwekkende
cijfers, maar het is te vroeg om van een hopeloze toestand te spreken. Nieuwe
periodieken hebben meestal een aanloopperiode nodig. Misschien is ook de formule
van Dutch studies voor verbetering vatbaar, zijn er
wijzigingen in de inhoudelijke structuur gewenst.
Om over deze en dergelijke problemen te spreken is er tijdens dit colloquium een
vergadering van de redactie - toen nog bestaande uit de heren Brachin, King en
De Rooij; prof. Goossens had de redactie inmiddels verlaten - en de redactieraad
(‘advisory board’) van Dutch studies gehouden. Op deze
vergadering deelde prof. Brachin mee dat hij zich helaas gedwongen zag uit de
redactie te treden. De overblijvende redacteuren, King en De Rooij, zegden toe
pogingen in het werk te zullen stellen om te komen tot een vernieuwde en
verruimde redactie, waarbij zij in het midden lieten of zij zelf daarvan deel
uit zouden maken.
Overgaande tot de dienstverlening van de IVN, wil ik me beperken tot activiteiten
met een meer algemeen karakter. Individuele diensten, bv. in de vorm van het
verstrekken van mondelinge of schriftelijke inlichtingen, blijven dus buiten
beschouwing.
Van de Reizende Tentoonstellingen is de eerste, over de Tachtigers en Van Nu en
Straks, in de verslagperiode te zien geweest in Berlijn (op het ogenblik is een
deel ervan in Antwerpen); de tweede, over de Middeleeuwen, heeft reizen gemaakt
naar Luik, Munster en Oslo. De Multatulifilm is in Jakarta, Londen, Liverpool en
Oslo vertoond.
Met het oog op vacatures bij het onderwijs in de neerlandistiek aan buitenlandse
universiteiten, beschikt de IVN zoals bekend over informatieformulieren met
gegevens over neerlandisten die voor dat onderwijs belangstelling hebben. Op het
ogenblik is een vijftigtal van dergelijke formulieren op het secretariaat van de
IVN aanwezig. De ‘ifi's’ (=‘informatieformulieren-invullers’) worden, voorzover
zij daarvoor in aanmerking komen, van nieuwe vacatures op de hoogte gesteld,
hetzij door de ministeries, hetzij door de IVN. In de verslagperiode is dit
gebeurd voor 23 vacatures aan 16 universiteiten. De lijst van deze
universiteiten is indrukwekkend genoeg om even voor te lezen: het zijn de
universiteiten van Aken, Ann Arbor, Århus, Berkeley, Besançon, Boekarest,
Frankfurt, Hamburg, Melbourne, München, Tours en Warschau. Behalve aan de ifi's
worden ook berichten over vacatures gestuurd aan de instituten en afdelingen
voor neerlandistiek in België en Nederland; in sommige gevallen ook aan enkele
andere instellingen.
| |
| |
In het vlak van de dienstverlening ligt ook de onvermoeide activiteit van de
voorzitter van de IVN in verband met de status-regeling voor Belgische docenten
in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten. In september 1973 werd een
vragenlijst over dit onderwerp aan de betrokken docenten toegestuurd, die door
de meesten van hen werd ingevuld, waarna de gegevens met commentaar aan het
Kabinet van de Minister van Nederlandse Cultuur werden toegezonden. In vier
nummers van NEM werd over dit onderwerp geschreven (NEM-21, 65; 22, 4-5; 23, 51-53; 24, 5-6). Desondanks kan hier
herhaald worden wat in het verslag van 1973 over deze zaak werd gezegd: ‘Helaas
heeft dit nog steeds niet tot een concreet resultaat geleid.’
Ten slotte mogen hier, zonder er nader op in te gaan, de voorbereidingen voor het
Zesde Colloquium vermeld worden.
Niet voor niets heb ik dit verslag aan het begin in het teken van de traditie
geplaatst. Het vierde deel, waarin de nieuwe activiteiten - de ‘eigengereide’,
zoals mijn voorganger Jalink zei - behandeld worden, kan opvallend kort zijn. Er
zijn eigenlijk maar twee dingen te noemen.
Allereerst de voorbereiding van de tentoonstelling ‘De studie van het Nederlands
in het buitenland’, die van 1 september tot 9 oktober 1976 gehouden wordt in het
Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen. Bij vorige
colloquia werden altijd wel kleine exposities gehouden: boekententoonstellingen,
selecties uit de Reizende Tentoonstellingen enz., maar een manifestatie met een
opzet, omvang en allure als deze, die overigens los staat van het colloquium en
voor een groter publiek bedoeld is, is iets geheel nieuws. Het is te hopen dat
de belangstelling voor deze tentoonstelling enigszins in verhouding zal staan
tot het zeer vele werk dat met de voorbereiding ervan gemoeid was.
Iets heel prozaïsch, gelegen op het gebied van de documentatie, is dat het
secretariaat van de IVN in de verslagperiode tweemaal kaarten heeft gestuurd
naar alle leerstoelen, lectoraten en docentschappen Nederlands in het
Buitenland, waarop de aantallen studenten in de neerlandistiek en een paar
andere gegevens konden worden ingevuld. Over het academisch jaar 1974-'75 kregen
wij van 63 universiteiten ingevulde kaarten terug (minder dan de helft van de
adressen waaraan een kaart verzonden was), over het jaar 1975-'76 waren het er
41. De respons was dus niet hoog en de tweede keer zelfs aanzienlijk lager dan
de eerste. Het doel van deze actie: een zo goed mogelijke benadering van het
aantal studenten in de neerlandistiek over de hele wereld - iets waarom men ons
meermalen vraagt -, wordt op deze manier natuurlijk niet bereikt.
| |
| |
Dames en heren, hiermee wilde ik de verslaggeving over de periode 1973-1976 maar
als voltooid beschouwen. Er is natuurlijk veel meer gebeurd en veel meer gedaan
dan ik u in dit korte bestek heb kunnen vertellen. Er is ook een heleboel niet
gedaan, maar dan is er soms wel over gepraat en over gedacht. Over dingen die de
toekomst van de IVN betreffen bijvoorbeeld. Om twee punten alleen maar te
noemen, omdat ze ook op het vorige colloquium al uitgesproken zijn: moet de IVN
(vooral) een dienstverlenende of (vooral) een wetenschappelijke vereniging zijn?
En: moet de IVN, zich, zoals tot nog toe, alleen blijven richten op de
universiteiten, of ook het middelbaar onderwijs in haar werkingssfeer betrekken?
Maar daar ga ik nu niet verder op in, want daarover zijn geen concrete
activiteiten te melden. En een verslag van wat gedaan is wordt al lang genoeg -
een verslag van wat niet gedaan is, is per definitie oneindig.
Daarom alleen nog enkele woorden van dank aan instanties en personen die in de
verslagperiode de IVN bijzonder aan zich verplicht hebben. Ook hier kan ik de
traditie weer volgen, want onze dank gaat natuurlijk allereerst uit naar het
Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur in Brussel en het
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in Den Haag. Zonder hun financiële
steun zou de IVN eenvoudig niet kunnen bestaan. Maar er is niet alleen
financiële steun: er is ook daadwerkelijke belangstelling. Dat blijkt wel het
duidelijkste uit het feit dat de vertegenwoordigers van de ministeries op de
vergaderingen van het dagelijks bestuur zelden of nooit verstek laten gaan. Ook
de NUFFIC in Den Haag zijn we erkentelijk voor alle diensten die deze instelling
de IVN weer bewezen heeft. En al heeft de NUFFIC de laatste tijd, gedwongen door
personeels- en ruimtegebrek, haar dienstverlening aan de IVN moeten inkrimpen,
we zijn toch blij dat de band tussen NUFFIC en IVN kan blijven bestaan, ook nu
de heer Thomassen gepensioneerd is en als penningmeester van de IVN aftreedt.
Het is veel plezieriger personen te danken dan instanties, maar ook veel
moeilijker, want waar begin je aan? Als je een ministerie bedankt zijn dat er
tenminste meteen een heleboel en hoeft niemand zich gepasseerd te voelen, maar
namen van personen noemen is hachelijk, omdat je er altijd een aantal niet noemt. Toch waag ik het er maar weer op, maar ik ga niet
verder dan drie. De eerste twee zijn dan weer traditioneel te noemen: mejuffrouw
Talsma en mevrouw Moolenburgh, maar deze beide steunpilaren van de buitenlandse
neerlandistiek verdienen ook voor de afgelopen drie jaar onze dank weer zózeer,
dat ik er niet aan zou denken ze maar eens over te slaan. Niemand van u zal me
kwalijk nemen, ook mejuffrouw Talsma niet, als ik mevrouw Moolenburgh een extra
eervolle vermelding geef. Tenslotte neem ik als secretaris van de IVN afscheid
van haar en ik weet dat ze voor dit colloquium (met de tentoonstelling!) harder
gewerkt | |
| |
heeft dan ooit tevoren. Ik heb haar daarbij - om
verschillende redenen, waarop ik hier niet kan ingaan - maar weinig kunnen
helpen en dat vind ik erg jammer. Maar ik heb een bijzonder grote bewondering
voor haar bijna bovenmenselijke prestaties - en zo'n woord gebruik ik niet als
ik het niet meen. En in mijn allerlaatste woord moet ik het pad der traditie
verlaten en een naam noemen die nog niet eerder in deze verslagen is
voorgekomen, om de eenvoudige reden dat de drager van deze naam pas in deze
verslagperiode op het IVN-tapijt verschenen is. Ik bedoel de heer H. Kellens van
het ministerie in Brussel. De heer Kellens heeft zich bijzonder snel en goed
ingewerkt in alle IVN-zaken en verdient nu al de titel ‘evenknie van juffrouw
Talsma’ - en dat wil wat zeggen. Persoonlijk heb ik trouwens in de afgelopen
drie jaar ook buiten het strikte IVN-verband veel met de heer Kellens te maken
gehad en daar heb ik heel prettige en aardige herinneringen aan. Maar dat hoort
niet meer thuis in dit verslag.
|
|