| |
| |
| |
Openingstoespraak door Prof. Dr. W. Thys voorzitter van de IVN
Mijnheer de Rector-Magnificus,
Mijnheer de Burgemeester,
Dames en Heren vertegenwoordigers van wetenschappelijke en
culturele instellingen,
Dames en Heren, Beste Collega's,
Het is alweer drie jaar geleden dat ik het bijzondere voorrecht had mijn
collega's hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse
universiteiten welkom te heten op het Vierde Colloquium Neerlandicum dat toen
voor de eerste maal gehouden werd aan een binnenlandse universiteit, namelijk
aan de Rijksuniversiteit te Gent in Vlaanderen. Voor diegenen die hier voor de
eerste maal aanwezig zijn, hetzij als bijzondere gasten op deze openingszitting,
hetzij omdat zij slechts onlangs onze gelederen versterkt hebben, moge ik heel
in het kort, alvorens het woord te verlenen aan Prof. Casimir, de historische
ontwikkeling schetsen van dit wat vreemde samenzijn, namelijk het samenzijn van
een aantal mensen die elkaar om de drie jaar in de Lage Landen ontmoeten, die
uit alle mogelijke landen komen, maar die als eigenaardigheid hebben dat zij met
elkaar alleen Nederlands spreken. Niet alleen spreken zij deze taal, maar zij
hebben van deze taal en van de hele cultuur die door deze taal gedragen wordt
als het ware hun levenstaak gemaakt.
Zij die Nederlandse taalkunde, Nederlandse letterkunde, Nederlandse
cultuurgeschiedenis of Nederlandse geschiedenis doceren aan een universiteit
buiten Nederland en België, hetzij als hoogleraar, hetzij als lector of in een
andere functie, hebben er sedert 1961 een gewoonte van gemaakt, elkaar om de
drie jaar afwisselend in Nederland en België te ontmoeten. Begonnen met 17
deelnemers in 1961 hebben de ‘Colloquia Neerlandica’ zich sedertdien in de
aanwezigheid van telkens meer buitenlandse docenten mogen verheugen: 46 in 1964,
54 in 1967, 49 - een lichte achteruitgang - in 1970 en dit jaar, ondanks vrij
belangrijke financiële beperkingen, 67 deelnemende buitenlandse docenten. Deze
toename volgt het steeds groter wordende aantal docenten in de neer- | |
| |
landistiek aan buitenlandse universiteiten. Twaalf jaar geleden was dit nog
een honderdtal, thans bedraagt het aantal docenten van diverse categorieën samen
ongeveer 270 aan ongeveer 140 universiteiten. De bedoeling van onze
driejaarlijkse colloquia is in de eerste plaats een gelegenheid scheppen tot
contact met elkaar, tot uitwisseling van ideeën, van initiatieven, van
onderwijsmethoden, een gelegenheid ook tot contact met de overheidsinstanties in
Nederland en België - de sponsors van onze colloquia - die hetzij de uitzending,
hetzij de ondersteuning van hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan
buitenlandse universiteiten onder hun bevoegdheid hebben. Vandaar dat wij ons
eerste en derde colloquium hebben georganiseerd in Den Haag en wel in ons eigen
administratief en organisatorisch hoofdkwartier bij de NUFFIC, en ons tweede in
Brussel om ook daar het nodige contact te hebben met de diverse ambtelijke
organen. Het contact met elkaar op zulk een colloquium is primair, maar er moet
ook een programma worden aangeboden aan hen die vanuit Tokio, Helsinki,
Pretoria, Praag of Los Angeles voor een week naar de Lage Landen komen. Vandaar
dat wij een aantal lezingen voorzien, traditioneel rond vier thema's
gegroepeerd: de taalkunde, de letterkunde, de didactiek en de algemene cultuur.
Aangespoord of zal ik zeggen uitgedaagd door de voorganger van Prof. Casimir op
het Gentse congres van 1970, hebben wij de algemene cultuur zo ruim mogelijk
willen opvatten en een opening gemaakt in de richting van de meer exacte
wetenschappen, het geestelijk leven, de internationale politiek en de Vlaamse
Beweging, omdat gewijzigde verhoudingen aan de universiteiten in binnen- en
buitenland ook binnen de Nederlandse cursus de vraag naar informatie over het
geestelijke klimaat in Nederland, over de recente ontwikkeling van de Vlaamse
gemeenschap in België, over de verhouding taal en wetenschap in de Nederlanden,
steeds maar groter maakt. Daar de didactiek van ons vak uiteraard sterk varieert
naar gelang de taal vanwaaruit Nederlands wordt geleerd, hebben wij sedert 1970
in onze colloquia didactiekvergaderingen per taalgroep, d.w.z. dan toch voor de
belangrijkste taalgroepen ingericht.
Men kan dan ook stellen dat onze driejaarlijkse colloquia telkens opnieuw pogen
de brug te slaan tussen de geïsoleerd werkende docent Nederlands in het
buitenland en de ontwikkeling van ons vak in de ruimste zin aan de binnenlandse
universiteiten.
Maar met een werkterrein dat zich zij het dan voor het beperkte vak Nederlands
toch over de hele wereld uitstrekt, kan de extramurale neerlandistiek niet
geholpen worden met alleen maar een colloquium in het moederland om de drie
jaar. De voormalige Werkcommissie en daarna de IVN, heeft daarom stap voor stap
een heel programma | |
| |
van activiteiten ontworpen ter ondersteuning van
het onderwijs van onze taal in het buitenland. Daartoe behoren, als begin van
alle wijsheid, de uitgave van een lijst met de namen en adressen van alle
universitaire docenten Nederlands in het buitenland, waarvan u deze week de
vijftiende editie zal worden aangeboden; een halfjaarlijks contactbulletin
Neerlandica extra muros
dat aan zijn twintigste nummer toe is, een Bibliotheca
Neerlandica extra muros waarin werk van buitenlandse neerlandisten
wordt opgenomen, een reizende tentoonstelling van fotomateriaal de Nederlandse
literatuur betreffende, een uitgebreide verzameling publikaties van extramurale
neerlandisten die deze week in het congrescentrum De Leeuwenhorst te zien zal
zijn en waarop ik u mede namens mijn collega's van harte uitnodig, een in de ons
omringende talen en inzonderheid in het Engels te verschijnen jaarboek Dutch studies dat ten doel heeft de belangrijkste
verwezenlijkingen op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde
toegankelijk te maken voor groepen belangstellende vakgenoten-in-de-ruime-zin in
het buitenland met een grote belangstelling voor wat in de wereld van de
neerlandistiek omgaat, maar met onvoldoende taalkennis van het Nederlands om in
onze vaktijdschriften het ‘taalverhaal’, een term van wijlen Heeroma, in ruimere
zin te gebruiken, te volgen. Dutch studies zie ik als de
bekroning van die eerste aanloop van onze vereniging en ik wens vanop deze
plaats goede vaart aan diegenen onder ons die tot de realisatie van dit project
hebben bijgedragen.
Voor de hier aanwezige gasten - aan onze collega's zijn deze feiten grotendeels
bekend - moge ik er verder op wijzen dat dankzij een suggestie uit onze kring de
Rijksuniversiteit te Gent, die in 1970 het colloquium gastvrijheid heeft
verleend, bij die gelegenheid jaarlijks drie beurzen voor een geheel academisch
jaar ter beschikking heeft gesteld van buitenlanders die voor studie en
onderzoek op het gebied van de neerlandistiek naar Vlaanderen willen komen. Dit
beurzensysteem gaat nu zijn vierde jaar in en elk jaar hebben hiervan inderdaad
drie buitenlanders met succes gebruik gemaakt.
In het kader van de IVN wordt er thans naar gestreefd te helpen bij het plaatsen
van leraren Nederlands aan middelbare scholen in de Duitse Bondsrepubliek omdat
het stimuleren van de studie van het Nederlands op secundair niveau
onvermijdelijk goede gevolgen zal hebben voor de uitbreiding van het studievak
Nederlands aan de universiteit. Wij streven ernaar ook de Lage Landen in te
schakelen bij dit zeer intensieve verkeer van ‘native speakers’ tussen een
aantal Europese landen: Duitse romanisten naar Frankrijk, Engelse germanisten
naar Duitsland, Franse anglisten naar Groot-Brittannië, telkens voor assistentie
bij het onderwijs | |
| |
van hun moedertaal. Waarom dan ook niet jonge
Engelse, Franse en Duitse afgestudeerden met bijvak Nederlands naar de
Nederlanden en jonge Nederlandse en Vlaamse germanisten, anglisten en romanisten
naar resp. Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk om te assisteren bij het
onderwijs van het Nederlands? Met de hulp van de daarbij betrokken instanties
kan hier werkelijk iets bereikt worden, zowel voor de studie van het Nederlands
om ons heen als voor de studie van Frans, Engels en Duits, straks ook andere
talen, bij ons.
Met een zekere trots kijkt de IVN terug naar de resoluties van onze vorige
colloquia, waarvan er een flink aantal intussen realiteit zijn geworden. Ik noem
er bij wijze van voorbeeld enkele: de zoëven genoemde reizende tentoonstelling
van de Nederlandse literatuur is uit een van da resoluties van ons allereerste
colloquium voortgekomen en dat is ook het geval met het jaarboek Dutch studies evenals met een gids die de buitenlandse docent en
student inlicht over de neerlandistiek aan binnenlandse, d.w.z. Nederlandse en
Belgische universiteiten. Maar ook de instelling van een vakantiecursus in
België, als tegenhanger van de reeds lang bestaande en goed lopende
vakantiecursus in de Nederlandse taal en cultuur te Utrecht, thans te Nijmegen,
is de realisatie van een eerder door onze collega's op een van onze colloquia
geformuleerde wens. En ik heb pas enkele dagen geleden zelf kunnen ervaren hoe
groot de resultaten zijn van deze, thans voor de tweede maal door het Belgische
Ministerie van Cultuur aan de Rijksuniversiteit te Gent voor Franse studenten in
de neerlandistiek georganiseerde zomercursus. Maar misschien is de meest
hoopgevende ontwikkeling, eveneens voortgekomen uit een resolutie van een van
onze colloquia, de instelling, in het raam van de Gemengde Commissie ter
uitvoering van het Nederlands-Belgisch Cultureel Akkoord, van een Subcommissie
voor de neerlandistiek in het buitenland. Deze Subcommissie die niet, zoals de
IVN, een privévereniging is, heeft de mogelijkheid en de bevoegdheid, ja de
opdracht om rechtstreeks bij de Ministeries respectievelijk van Cultuur in
België en van Onderwijs en Wetenschappen in Nederland, advies te geven t.a.v. de
door deze Ministeries te volgen weg bij de verbreiding van onze taal en cultuur
via buitenlandse universiteiten. Deze Subcommissie kan een zeer belangrijke taak
gaan vervullen op velerlei gebied. Maar in één opzicht kan zij onvervangbaar
werk verrichten. Namelijk door zich ernstig te gaan buigen over de status van de
Nederlanders en Belgen die met een opdracht bij het hoger onderwijs in het
buitenland worden uitgezonden. Ik weet het, in 1970, ter gelegenheid van het
vorige colloquium, hebben de vertegenwoordigers van het Nederlandse Ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen een regeling bekendgemaakt die de | |
| |
achteruitstelling inzake dienstjaren en pensioenrechten waarvan een aantal
onder ons het slachtoffer dreigde te worden ongedaan heeft gemaakt. De grove
oneffenheden in de loopbaan van de extramurale docenten van Nederlandse
nationaliteit zijn daarmee weggewerkt en iedereen is daar dankbaar voor. Voor de
docenten van Belgische nationaliteit werd toen een regeling in uitzicht gesteld
tegen 1971. Wij wachten nog altijd, hoewel het vermoeden bestaat dat hieromtrent
deze week nog een hoopgevende mededeling wordt verstrekt. Hoe dan ook, iedereen
die bij deze materie van nabij betrokken is zal moeten toegeven dat de
statusregeling voor diegenen, die naar het buitenland worden uitgezonden om daar
bij een universiteit Nederlandse taalkunde, letterkunde en/of
cultuurgeschiedenis te doceren, uiteindelijk niet kan worden gevonden bij het
secundair onderwijs. Zij ligt uitsluitend bij het hoger onderwijs en daarbij kan
men dan alle beperkingen laten gelden betreffende leeftijd, duur van de
opdracht, functie aan de buitenlandse universiteit, wetenschappelijke titels
enz. Een ‘université de rattachement’ naar het Franse voorbeeld lijkt mij de
enige oplossing, die niet alleen bij de betrokken docenten het gevoel wegneemt
dat zij universitaire docenten van tweede rang zijn, maar die uiteindelijk ook
het vak Nederlands aan buitenlandse universiteiten meer prestige zal geven. En
daar komt het tenslotte op aan. Indien de Nederlandstalige gemeenschap wenst dat
de Nederlandse cultuur in internationaal verband meer naar haar historische en
actuele waarde wordt geacht dan vaak het geval is, dan moet zij de nodige
structuren scheppen voor de verspreiding van deze cultuur. Wat de statusregeling
voor ons docenten, en meer bepaald Belgische docenten betreft, heb ik tot mijn
verrassing ervaren dat de Belgische gemeenschap er op korte termijn in geslaagd
is een statusregeling te vinden voor diegenen, die met een opdracht van de
Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking naar een universiteit in de derde wereld
worden uitgezonden. Tot 1971 was de regeling voor deze categorie academici met
internationale opdracht ook onbevredigend. Sedert 1971 evenwel zijn zij
onderworpen aan een regeling waarbij zij nog uitsluitend via de Belgische
universiteiten worden aangeworven en uitgezonden en waarbij zij na het voltooien
van hun opdracht van meestal 2, 3 of 5 jaar gedurende de helft van de tijd van
hun buitenlandse opdracht, buiten kader aan een binnenlandse universiteit worden
ondergebracht, wat hun de gelegenheid geeft aan deze binnenlandse universiteit
naar een passende betrekking uit te kijken. Mutatis mutandis kan deze regeling
als basis dienen bij het zoeken naar een behoorlijke status voor de extramurale
neerlandistiek. Ik hoop dat wij deze week op de ledenvergadering van de IVN en
ook daarbuiten, nog ruim de gelegenheid zullen hebben om op dit onderwerp terug
te komen.
| |
| |
Dames en Heren, wie de inventaris zou opmaken van de extramurale neerlandistiek
in de afgelopen drie jaar, de verslagperiode zoals men dat noemt, zal de
verheugende vaststelling doen dat de zaken uitbreiding nemen: er zijn meer
docentschappen, ondanks de crisis bij het hoger onderwijs, met name in de
Verenigde Staten, er bereikt ons een flink aantal publikaties uit het
buitenland, onze taal en cultuur betreffend, het aantal zomercursussen voor
buitenlanders die Nederlands studeren is toegenomen, een groot aantal jonge
afgestudeerden in Nederland en Vlaanderen geven de wens te kennen bij het
onderwijs van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten te worden
betrokken. Het is mijn overtuiging dat de thans drie jaar bestaande IVN haar
plaats in dit geheel van activiteit en ontwikkelingen heeft gevonden en daarbij
een uiterst belangrijke taak heeft te vervullen. Misschien nadert de dag waarop
het mogelijk zal zijn een aantal opdrachten, die thans op basis van
vrijwilligheid door enkele welwillende personen ten bate van de extramurale
neerlandistiek worden uitgevoerd, over te dragen op een daartoe op te richten
Nederlands-Belgisch Instituut met een officiële status. Ik heb reeds vroeger de
gelegenheid gehad een suggestie in deze richting te doen. Zal dit instituut een
onderdeel zijn van de nu reeds enkele jaren oude droom van een
gemeenschappelijke, Noord- en Zuid-nederlandse Academie? Misschien. In elk geval
is de infrastructuur voor dit nog op te richten instituut reeds zo goed als
ontworpen, ik zou durven zeggen, is reeds een aantal jaren aanwezig. Komt het
zover dat zulk een instituut werkelijkheid wordt, dan kan de IVN zich voortaan
uitsluitend gaan concentreren op haar zuiver wetenschappelijke taak, de
neerlandistiek taalkundig, letterkundig en cultuurhistorisch te bundelen en in
internationaal verband te helpen bevorderen. De IVN zal dan ten volle haar
plaats kunnen innemen te midden van de andere grote internationale verenigingen
als de ‘Internationale Vereinigung für germanische Sprach- und
Literaturwissenschaft’, de ‘Association Internationale de Littérature Comparée’,
de ‘Associacion Europea de Profesores de Español’, de ‘Association
internationale des études françaises’ en zovele andere.
Het is dan zelfs denkbaar dat onze colloquia ook eens aan een buitenlandse
universiteit kunnen worden gehouden, wat de uitstraling van de neerlandistiek
ongetwijfeld ten goede zal komen. Over dergelijke en talloze andere suggesties
die uit de kring van onze collega's zullen moeten komen, zullen wij in de
eerstvolgende dagen onze gedachten laten gaan, dit dan buiten het
wetenschappelijke programma waarmee wij nu onmiddellijk een begin zullen maken.
Wij hebben Prof. Casimir bereid gevonden om ons te onderhouden over het
onderwerp ‘Natuurwetenschappen en de Nederlandse taal’. Prof. Casimir heeft het
woord.
|
|