dat onze bewindslieden en met hen
het hele apparaat dat ten dienste staat van de cultuur en de wetenschap, hechten
aan de vertegenwoordiging van onze taal, letterkunde en beschavingsgeschiedenis
aan buitenlandse universiteiten, ondanks veel goede wil en goede bedoelingen,
ondanks een aantal gerealiseerde of geprojecteerde organisatievormen. Hoofdzaak
is of datgene wat men doet, aangepast is aan en geïnspireerd wordt door het
grote doel waarvoor wij ons allen proberen in te zetten: de nederlandistiek in
internationaal verband het prestige bezorgen waarop deze wetenschap, wortelend
in het Nederlands, een Europese cultuurtaal en een van de talen van de Europese
Gemeenschap, recht heeft - en beter dan wie ook weten wij allemaal, het wordt in
alle bescheidenheid gezegd, hoe ontzaglijk veel er nog moet veranderen wil het
Nederlands in de meeste literaire faculteiten in en buiten Europa het aanzien
genieten dat in overeenstemming is met zijn adelbrieven.
Hoofdzaak is, met zekerheid te weten of men bereid is aan de vertegenwoordiging
van onze taal aan buitenlandse universiteiten in de vorm van leerstoelen en
lectoraten, evenveel belang te hechten en aandacht te besteden als aan het al of
niet aanwezig zijn van een culturele attaché of een ambassaderaad voor culturele
zaken bij een van de ambassades van een van onze beide landen, m.a.w. of men
bereid is in te zien dat de hoogleraar, resp. lector in de nederlandistiek op de
hem toegewezen plaats een even onmisbare vertegenwoordiger van onze cultuur is
als zijn tegenspeler in diplomatiek verband. Een recent door ons beluisterde
uiteenzetting van een van onze voormalige en daarom zeker niet minder eminente
cultuurministers, heeft ons geleerd dat in de gedachtengang van hen die de
Nederlandse cultuurpolitiek in den vreemde behartigen leerstoelen en lectoraten
in de nederlandistiek als instrumenten voor het uitdragen van de Nederlandse
taal- en literatuurwetenschap, nauwelijks schijnen mee te tellen. Men zou
lichtgelovigerwijs kunnen denken dat degenen die zich in deze materie enige
moeite geven, alleen tegen onwetendheid en vooroordeel in het buitenland te
kampen hebben. Mochten de hindernissen waarvoor wij ons soms geplaatst vinden,
meetbare en dus vergelijkbare grootheden zijn, dan zou men willicht kunnen
vaststellen dat zij in het binnenland in even grote mate aanwezig zijn als
buiten onze grenzen.
De veelvuldigheid van problemen, tekorten, wantoestanden, wensen en vragen die in
de loop van de voorbije zeven jaar uit onze drie Colloquia te voorschijn zijn
gekomen, zouden we willen opvangen door ze te herleiden tot twee grote
opdrachten, o.i. de enige die bij machte zijn om de buitenlandse nederlandistiek
een ernstige kans te geven haar rol te vervullen: