Colloquium Neerlandicum 2 (1964)
(1966)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het tweede colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 37]
| |
Verslag van de discussie op de eerste werkvergaderingGa naar voetnoot*
| |
[pagina 38]
| |
(februari 1960) een artikel in het bulletin van Nuffic publiceerde, dat een denkbeeldige wereldreis langs alle universiteiten waar Nederlands gedoceerd werd, bevatte. Zo ontstond het plan tot het bijeenroepen van het Eerste Colloquium in september 1961 te Den Haag, waarvan Nuffic als gastvrouwe optrad en dat het aanzijn gaf aan de Werkcommissie. Bij die gelegenheid bood Nuffic aan, haar apparaat ter beschikking van de Werkcommissie te stellen. Alle uitgaande stukken van het Secretariaat, het Verslag van het Eerste Colloquium, Neerlandica extra Muros, docentenlijsten, vragenlijsten, brieven enz. zijn door Nuffic getypt. Dit had tot gevolg, dat het bescheiden apparaat van Nuffic sindsdien voor een groot deel voor de Werkcommissie in het geweer is geweest. Dit was vaak een zware, soms een drukkende last. Maar toch heeft Nuffic deze diensten steeds met het grootste genoegen verleend, daar de verbreiding van de Nederlandse cultuur in het buitenland haar zeer ter harte gaat. Onder applaus van de vergadering spreekt de Voorzitter haar hartelijke dank aan Nuffic uit en verleent het woord aan Lic. J.G. Wilmots (Frankfort a.d. Main) voor het houden van zijn voordracht over: ‘De directe methode bij de cursus Nederlands voor beginners’ (zie blz. 32 vlg.). Vervolgens stelt de Voorzitter het discussiethema van deze vergadering aan de orde en merkt op, dat dit ook reeds op het Eerste Colloquium behandeld is. Op haar verzoek leest Dr. V.J.E.M. Claes (voorh. Aarhus, Lund en Gotenburg) de Haagse resoluties 1, 2, 3 en 4, die op het thema betrekking hebben, voor. Betreffende de 4e resolutie deelt Dr. J.M. Jalink (voorh. Bonn) mee, dat Prof. Dr. W. Lagerwey (Grand Rapids, Mich.) door het U.S. Office of Education dit jaar in staat is gesteld 8 maanden met zijn gezin in Nederland te verblijven 1o om zijn Guide to Dutch Studies (1961) aan te vullen en te voltooien 2o tot het uitwerken van zijn Nederlandse grammatica volgens de audio-lingual methode voor eerstejaars collegestudenten. Deze Guide bevat een bibliografie op het gebied der neerlandistiek in de Amerikaanse zin van het woord, d.w.z. dat hij zich niet beperkt tot de Nederlandse taal en letterkunde, doch zich uitstrekt tot Nederlandstalige werken over velerlei takken van wetenschap. Wel heeft de auteur alleen op het eerstgenoemde gebied naar een zekere compleetheid kunnen streven. De Werkcommissie heeft getracht Collega Lagerwey bij deze werkzaamheden behulpzaam te zijn door hem in contact te brengen met Dr. A.W. Willemsen van de Kon. Bibliotheek te Den Haag en via ons commissielid Drs. Uys met het Fonetisch Laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Prof. Thys merkt op, dat Prof. Lagerwey aangaande zijn audio-lingual | |
[pagina 39]
| |
methode in onderhandeling is met een uitgever en dat collega's uit de Engelstalige landen die aan dit leermateriaal behoefte hebben, het spoedig zullen kunnen bestellen.Ga naar voetnoot* Dr. L. Delfos (Göttingen) prijst en kritiseert Dr. J.M. Jalink en Dr. M.C. van der Toorn, Praktisches Lehrbuch Niederländisch, Langenscheidt, Berlin, 1963 en merkt op, dat dit leerboek ook voor andere taalgebieden van belang is. Hij roemt de inleiding, het deel over de uitspraak, vindt de oefeningen zeer goed en is van oordeel, dat de gesprekken een levend beeld van de hedendaagse Nederlandse spreektaal geven. Minder te spreken is hij over de vormenleer, die te weinig prescriptief zou zijn en waarin hij lacunes meent aan te treffen. De lijst ‘Schwere Wörter’ zou moeten worden uitgebreid. Ook de cultuurhistorische leesstukjes kunnen zijn goedkeuring niet wegdragen. Prof. Dr. H. Schultink (Utrecht) merkt op, dat hij het ontstaan van het leerboek van zeer nabij heeft meegemaakt, dat er bij de opzet onder de diverse medewerkers nogal wat verschil van mening heerste, maar dat het desondanks z.i. buitengewoon gunstig uit de bus is gekomen. Overigens is hij van oordeel, dat een bespreking van afzonderlijke leerboeken hier niet opportuun is. De Voorzitter sluit zich bij deze mening aan. Dr. Delfos: Het thema omvat noden en wensen en het geldt hier toch een nood. De Voorzitter: Wij komen dan zeker niet met ons onderwerp klaar. Dr. Jalink antwoordt de Heer Delfos, dat hij diens uitvoerige bespreking via de uitgever heeft ontvangen. Hij zou deze wel ten dele kunnen beantwoorden, maar meent, dat dit hier te ver zou voeren. Er kan zeker aan het leerboek nog wel het een en ander verbeterd en aangevuld worden en ongetwijfeld zijn hij en zijn medewerkers bereid bij een volgende uitgave met Dr. Delfos' bezwaren zoveel mogelijk rekening te houden. Naar aanleiding van de voordracht van de Heer Wilmots vraagt Prof. Schultink, wat deze van de toepassing der ‘directe methode’ voor Duitse studenten verwacht en verzoekt hem het begrip nader toe te lichten. Lic. Wilmots geeft het voorbeeld: jij, je. Als ik zet: de ene vorm heeft de klemtoon, de andere niet, dan is daarmee nog weinig gewonnen. Ik | |
[pagina 40]
| |
moet gevallen uitwerken, waarin jij en je voorkomen, waarin de mensen ermee geconfronteerd worden; zinnen geven, waaruit zij kunnen afleiden, hoe het zit. Het is trouwens zo, dat jij niet alleen de klemtoon heeft, want in die klemtoon ligt ook een betekenisfunctie. De leerlingen moeten gelegenheid krijgen het verschil in te zien op het ogenblik, waarop zij de vormen in een natuurlijk taalverband voorgelegd krijgen. Dus niet eerst de regel geven en dan daarvan een voorbeeldje. Prof. Dr. J.L. Pauwels (Leuven): U hecht een andere betekenis aan ‘directe methode’ dan de Heer Wilmots. Wilmots heeft bij mij geleerd, dat ik met ‘directe methode’ het volgende bedoel. Ik versta eronder het aanleren van een vreemde taal in die vreemde taal zonder de omweg over de moedertaal. Als U dat aanvaardt, kunt U volgens de ‘directe methode’ zowel spraakkunst bijbrengen als woordenschat. U brengt een paar grammaticale verschijnselen in een stukje te pas. Als er genoeg voorbeelden worden gegeven, dan is er een minimum aan verklaring nodig. Maar is die nodig, dan verschaft men die in de vreemde taal en zolang U niet overschakelt naar de moedertaal, volgt U de ‘directe methode’. Dat is dus alleen een kwestie van benaming. Dr. Delfos verklaart in dertig jaren onderwijs ook de ‘directe methode’ te hebben toegepast. Hij meent echter dat een student er nooit op zal komen, dat bij jij en je het accent een rol speelt. Hij zal er verschillende woorden in zien. Lic. Wilmots merkt in dit verband op, dat in het Nederlands het verschil tussen omgangstaal en andere taal veel groter is dan in het Duits. Vergelijk het Duitse paar: ér da! en da kommt èr met daar komt hij en daar komt ie. In het Duits alleen maar een verschil in klemtoon; in het Nederlands ook een verschil in klinkers. Komm' mal her is al geen academisch Duits meer. Een leraar zal tegen een leerling zeggen: Komm' einmal her. Spreker heeft lijstjes van zulke verschillen gemaakt. De Heer L.M. Swennen (Wenen) heeft ook verzamelingen van zulke gevallen aangelegd en een methode opgesteld. Hij merkt op, dat door samenwerking de methoden misschien verbeterd kunnen worden. De Voorzitter: een goed voorstel, maar hoe het te verwezenlijken? Prof. Thys: Niet gecentraliseerd door de Werkcommissie. Het voorstel bewijst wederom de wenselijkheid, dat de docenten zich per taalgroep verenigen en samenwerken, zoals dat b.v. in Duitsland, Engeland en Italië reeds gebeurt. Drs. A.J.M. van Seggelen (Straatsburg) vraagt of er al audio-visuele methoden voor het Nederlands bestaan, die voor taallaboratoria kunnen worden gebruikt. Wij hebben er een te Straatsburg, dat misschien het volgend jaar voor ons beschikbaar komt. | |
[pagina 41]
| |
Drs. J.Z. Uys (voorh. Natal): Dr. Jalink heeft al op de methode die Prof. Lagerwey aan het ontwikkelen is, gewezen. Deze is er tijdens zijn verblijf in Nederland niet mee klaar gekomen. Waarschijnlijk zullen deze banden, die op het Fonetisch Instituut van de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam worden gemaakt, ook voor andere taalgebieden dan het Engels, bruikbaar zijn. Er zijn verschillende eenheden voor persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, voor omgangstaal, conversatie enz. Te St. Cloud is eveneens een audio-visuele methode in de maak. Van wie dat uitgaat is ons nog niet bekend. Wij zijn er zeer benieuwd naar. Dr. Claes deelt mee, dat er in België twee cursussen voor Franstalige volwassenen gereed gekomen zijn, een onder leiding van Prof. Engels te Leuven, samengesteld door de Heer Nieuwborg, een andere van de Heer Waiskop, directeur van het taallaboratorium te Brussel. Deze laatste zou minder goed zijn. De Leuvense evenwel is aan te bevelen. Prof. Pauwels verstrekt enkele nadere gegevens over twee verschillende cursussen voor het onderwijs van het Nederlands aan Franstaligen, die te Leuven zijn uitgewerkt door de Heer E. Nieuwborg. Bovendien bestaat er in handschrift een spoedcursus Nederlands voor Franstaligen (door J. Pieters) en Frans voor Nederlandstaligen (door R. Motmans): beide zijn te Leuven toegepast op de vakantiecursus in augustus 1964. Over de resultaten is men zeer tevreden. De banden zijn nog niet uitgegeven. Dit kan echter gebeuren. Er bestaat dus al allerlei. Het zou goed zijn, als alle belangstellenden van het bestaande kennis namen om er het beste uit te zoeken en ieder op die wijze een eigen cursus kon opbouwen. Drs. J. de Rooy (Uppsala en Stockholm) vraagt of er een basiswoordenlijst bestaat. Prof. Pauwels wijst op het Vocabulaire du Néerlandais de Base van Vannes, dat steunt op het frequentieonderzoek door De la Court, verricht voor de laatste wereldoorlog. Op dit ogenblik wordt zowel te Utrecht als te Leuven aan een nieuw frequentieonderzoek gewerkt, waaruit ook nieuwe basislijsten kunnen ontstaan. Zo'n onderzoek vergt een enorme voorbereiding. We hopen er te Leuven over een paar jaar mee klaar te zijn. Het betreft het Nederlands van nu in Noord- en Zuid-Nederland. Dr. Claes wijst in dit verband op het artikel van Dr. F.J.M.L. de Tollenaere in Taalonderzoek in onze Tijd, Servire, Den Haag, 1962, p. 89 vlg. Hierop sluit de Voorzitter de vergadering met een woord van dank aan de sprekers en de deelnemers aan de gedachtenwisseling. |
|