Colloquium Neerlandicum 2 (1964)
(1966)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het tweede colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 32]
| |
De directe methode bij de cursus Nederlands voor beginners
| |
[pagina 33]
| |
Met ‘directe methodeGa naar voetnoot* voor beginners’ bedoel ik niet zozeer het onderwijstechniekje zelf, de strikt schoolse opeenvolging van horen-sprekenzien-schrijven van de kant van de leerling, doch wel de rechtstreekse ontmoeting met de taaleigenaardigheid in een zo natuurlijk mogelijk taalaanbod, m.a.w. het uitgaan van een voor conversatie vatbare tekst, waarin de beginner op de meest rechtstreekse wijze kennis maakt met èn woordenschat èn vorm, èn syntagma, die er bewust en met een zo groot mogelijke frequentie in zijn gespreid. De student leert op die manier geen regeltjes, maar komt door afleiding tot inzicht, dat dan na formulering alleen nog maar door zijn geheugen naar het stadium van de beheersing moet worden geholpen. En als ik het daarnet over en woordenschat, en vorm, en syntagma had, dan bedoel ik daar precies mee dat niet alleen bijvoorbeeld vervoeging, verbuiging en meervoudsvorming voor dat bewust verwerken in een tekst in aanmerking komen, doch vooral ook die verschijnselen, die in de gebruikelijke spraakkunsthandboeken niet of slechts terloops vermeld, en als vanzelfsprekend over het hoofd worden gezien. Komt het verschil binnen woordparen als jij - je, eens [e:ns] - eens [əs] niet pas tot zijn recht indien men vanuit een concrete taalsituatie kan laten afleiden en inzien dat het woord met het oorspronkelijke klankvolume (jij) precies in zijn klemtoon een onderscheidende, afzonderende betekenisfunctie bergt, terwijl het tot sjwa verdofte volume (je) eigenlijk enkel nog verwijzing naar een antecedent kan zijn, dat in de taalsituatie als zijnde bekend wordt beschouwd. Laat men m.a.w. de leerling, zelfs de volwassen leerling, in een context zien, dat een taalaanbod als Je [je] loopt maar eens [əs] aan een tweede persoon veronderstelt die door de spreker reeds vroeger - en hij alleen - bij de situatie was betrokken (je), en aan wie gezegd wordt dat hij om het even wanneer [əs] op bezoek mag komen, en brengt men dadelijk daarna een zin als Jij [jεi] hoeft het maar eens [e:ns] te doen, dan zal het betekenisverschil - in dit laatste geval wordt de aangesprokene [jεi] onderscheiden van andere personen en is bovendien bedoeld dat hij het slechts een (bepaalde) keer [e:ns] hoeft te doen - veel duidelijker zijn, dan wanneer men gewoon normatief vaststelt dat je en eens [əs] vormen of woorden zonder klemtoon, en jij en eens [e:ns] vormen met zware klemtoon zijn. Heeft men dit op die manier laten inzien, dan kan later heel makkelijk een schakel gelegd worden naar zuiver syntactische mogelijkheden en | |
[pagina 34]
| |
beperkingen die op ditzelfde principe van klemtoon en onderscheidende betekenisfunctie berusten. Waarom is naast Ik heb daar niet aan gedacht, weliswaar in een lichtjes andere taalsituatie, ook Ik heb er niet aan gedacht mogelijk, maar naast Daar heb ik niet aan gedacht of Daaraan heb ik niet gedacht niet Er heb ik niet aan gedacht noch Eraan heb ik niet gedacht. Precies om dezelfde reden waarom naast Je moet toch eens [e:ns] een beslissing nemen, vanzelfsprekend met betekenisverschil, Je moet toch eens [əs] een beslissing nemen mogelijk is, doch waarom anderzijds naast Eens [e:ns] moet je toch een beslissing nemen, Eens [əs] moet je toch een beslissing nemen niet kan. Omdat namelijk de zware klemtoonplaats vooraan in zijn betekenis samengaat met het oorspronkelijke volume.
Zeker voor vreemdelingen die een met het Nederlands verwante moedertaal hebben, is het van belang zo vlug en zo nauwkeurig mogelijk een zo groot mogelijk gedeelte van het Nederlandse taaleigen, woordenschatvorm-syntagma, te herkennen en te leren beheersen. Zij staan er aan de ene kant zeer dicht bij, maar - het mes snijdt ook aan de andere kant - zij lopen daardoor waarschijnlijk ook meer dan anderen het gevaar, door overhaasting tot onnauwkeurigheid en slordigheid te worden verleid. Bovendien mag men hier ook overwegen dat ook de volwassene vatbaar is voor presteren. Ook hij is er gevoelig voor, te merken hoe zijn kennis gradueel stijgt, dat hij wat leert. Ook aan de universiteit kan men een klimaat scheppen en de psychologische snaar betokkelen.
Dat het principe van het rechtstreekse taalaanbod vooral bij het allereerste begin tot bewuste en vaak moeilijke beperkingen dwingt, spreekt vanzelf. Ook is het niet eenvoudig, het progressief en concentrisch te ontwikkelen en alle schakels op een zowel filologisch als pedagogisch verantwoorde wijze nauwkeurig en te gepasten tijde te leggen. Men kan noch mag immers in de eerste lessen taaleigen gebruiken dat nog niet werd aangebracht. Wel zijn er gelukkige voorbeelden, boekjes vreemde taal uit het secundair onderwijs, al moet ik daarbij helaas vaststellen dat zelfs voortreffelijke boekjes tweede taal voor franstalige Belgische leerlingen voor ons doel niet geschikt zijn. De inhoud van wat ik spraakkunstverhaaltjes zou willen noemen, en ook het ritme ervan, moeten inderdaad aan de volwassen universiteitsstudent zijn aangepast. Het niveauverschil kwam een aantal jaren geleden reeds duidelijk aan het licht, toen na een vrij plotse programmawijziging in het Belgisch secundair onderwijs, boekjes Duits of Engels die oorspronkelijk voor de tweede klas waren opgesteld, noodgedwongen een tijdlang voor twee jaar oudere leerlingen moesten worden gebruikt. | |
[pagina 35]
| |
Ter illustratie moge dan nu even één van de door mij ontworpen spraakkunstverhaaltjes volgen. Het staat in functie van het aanbrengen der bezittelijke voornaamwoorden, en in het schakelsysteem sluit het aan bij de kennis van de persoonlijke voornaamwoorden.
Op de duur wordt het vervelend. Iedereen wil zijn zeg hebben over het weer. Loop je in de winter bij de bakker binnen, dan zegt de verkoopster: Koud he, meneer, verschrikkelijk zo een weer! Ze vertelt me ook dat haar moeder uitgegleden is en een been gebroken heeft. Ze zal waarschijnlijk nooit meer kunnen lopen. Vijf minuten later sta je je beurt af te wachten bij de slager, en al wat je hoort is kou. ‘Mijn koelkast kan ik rustig laten openstaan’, schertst de man. Hij heeft een wollen muts op, tot over zijn oren. Ik benijd hem. Mijn oren zijn haast afgevroren. Maar ik sta zo gek met een hoed. Zijn zoontje komt binnen. ‘Tien graden op school’, zegt de jongen, ‘en in onze klas is de centrale verwarming dan nog stuk’. ‘Kinderen hebben het nochtans niet zo vlug koud’, zegt iemand, ‘hun spieren staan nooit stil’. - ‘En jouw spieren zeker niet’, denkt de vader, terwijl hij zijn jongen geamuseerd nakijkt. Eindelijk is mijn biefstuk gesneden. Ik betaal, en de slager is al weer druk bezig. ‘Is jullie waterleiding weer in orde?’ vraagt hij aan een dame en een heer. - Hij kent ze blijkbaar goed. - ‘Ja’, zeggen ze, ‘maar nu (nou) is ons gasfornuis weer stuk’. Ik heb het kleingeld op zak gestoken. ‘Vergeet U uw handschoenen niet’, waarschuwt de slager nog. Ik ben het beu. Zogauw het weer winter wordt, hang ik een bord op mijn rug: ‘Ik wil niets over het weer horen!’
Dat men ten slotte in een verder stadium, zo gauw de beginners gevorderden zijn geworden - en ikzelf beschouw ze als zodanig reeds na een of twee semesters - dat men dus in het stadium van de aanvulling, de vervollediging, de verfijning, ook in eerder indirecte detailstudie terechtkomt, spreekt vanzelf. Heeft men de beginners bijvoorbeeld het systeem der meervoudsvorming op - en mee laten ontdekken en hebben zij vastgesteld en onthouden dat van sommige substantieven in die categorie de stamklinker verandert (dak - daken), dat er rekking bij optreedt, dan moeten de gevorderden het raampje van dit welbepaalde taalsysteem nog opvullen en toemaken, eerst met de meest gebruikelijke, later met zoveel mogelijk woorden die erin thuishoren. Ik zou de eerste fase kunnen omschrijven als de voltooiing van de romp, het geraamte, volgens plan en systeem opgericht - geen dak zonder muren, geen muren zonder fundament - de tweede als die van de afwerking, | |
[pagina 36]
| |
de decoratie van het huis, decoratie die eigenlijk steeds voortduurt, en waarvan men bezwaarlijk kan zeggen dat ze ooit af is.
Het geraamte dat ik tot nog toe voor mijn beginners heb ontworpen, en waarmee ik slechts gedurende twee jaar heb geëxperimenteerd, is verre van volmaakt; vooral aan het concentrische schakelsysteem hapert nog heel wat. Doch ik hoop dat het ooit met de hulp van geïnteresseerde collega's een bruikbaar iets mag worden, of dat ik - indien iemand reeds verder mocht zijn dan ikzelf - mag bijdragen tot het toetsen van zijn bevindingen aan de werkelijkheid van het onderricht. Dit zou dan geenszins een concurrentieartikel voor de voortreffelijke Langenscheidt-uitgave van Dr. Jalink en zijn gewaardeerde medewerkers zijn, die ik zelf met goed resultaat voor mijn gevorderdencursus gebruik, doch eerder een jonger familielid, indien het de eer zou worden aangedaan, als zodanig te worden aangenomen.
Voor de welwillende aandacht blijf ik de geachte vergadering intussen dankbaar. |
|