Colloquium Neerlandicum 2 (1964)
(1966)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het tweede colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 26]
| |
Het behandelen van Nederlandse poëzie voor een buitenlands
gehoor
| |
[pagina 27]
| |
lijkheden al overwonnen. Nee, de waarlijk moeilijke en boeiende strijd is de worsteling om een gehoor mee te krijgen dat eraan twijfelt of zo iets als Dutch poetry, holländische Poesie wel bestaat of zelfs bestaanbaar is. Het vooroordeel tegen onze taal zit ons dwars, tegen een taal die voor veel buitenlanders associaties oproept met boter, jenever, kaas, geldhandel (‘steinreiche Holländer’!) en ja, ook met schilderkunst, met Rembrandt - maar niet met poëzie! Zo'n vooroordeel is machtig, en er valt niet mee te spotten. Het moet doorbroken worden, wil er van ons streven iets terecht komen - maar hoe? Laat ik beginnen met een persoonlijke ervaring. Enkele jaren geleden wou ik, om redenen die nu niet ter zake doen, me enigszins op de hoogte stellen van de poëzie der troubadours. Omdat er nogal haast bij was, kon ik niet de koninklijke weg bewandelen - in dit geval: eerst grondig Provençaals leren - ik moest ineens met de deur in huis vallen. Dat leek tamelijk eenvoudig: - er waren immers genoeg edities waarin al de gedichten letterlijk in het Frans vertaald waren. Daar begon ik dus mee. Maar... ik liep vast! Het Oud-Provençaals bleek mij als niet-romanist zó vreemd, dat de verzen, ondanks voortdurend raadplegen van de Franse prozavertaling, stom bleven. Ik hoorde niets! Het werd mij al gauw duidelijk, dat men met poëzie niets beginnen kan, zolang er geen stem uit opklinkt. In de vertaling vond ik, zou men zo zeggen, bijna alles: de gedachten, de beelden, de gevoelens; zelfs de meest gewaagde dubbelzinnigheden en toespelingen werden soms verklaard, al bleven er ook wel enkele in schijnheilige stippeltjes verborgen. Maar... ik hoorde niets! Ik voelde me als een dove, of als een muziekliefhebber in een museum vol opgezette zangvogels. Van zangvogels gesproken... zelfs dat mooie lied van Jaufré Rudel:
Lanquan li jorn sow lonc en may
M'es belhs dous chans d'auzelhs de lonh -
was me volkomen onverschillig gebleven zolang ik niets had dan de voor mij onuitspreekbare taal en de strompelende prozavertaling van Jeanroy. Tot ik bij toeval in een andere bloemlezing, Florilège des Troubadours een metrische vertaling vond. André Berry - geen dichter, maar een kunstzinnig geleerde die oor had voor poëzie, gaf mij voor 't eerst iets te horen; heel zwakjes klonk daar de stem van de zanger:
Lorsque les jours sont longs en mai
J'aime ouïr les oiseaux lointains;
Et quand j'ai fini d'écouter,
Je songe à un amour lointain.
Je vais courbé par le désir,
| |
[pagina 28]
| |
Et les chants, les fleurs d'aubépine
Valent les glaces de l'hiver.
De stem klonk - en ik zag de somber peinzende ridder moeizaam voortstappen, gebukt in zijn mijmerij: een gestalte!
Je songe à un amour lointain.
Je vais courbé par le désir ...
Hoe kwam dat? Doordat de vertaler zich had toevertrouwd aan de veelgesmade metrische vorm, le vers octosyllabe. Zelfs rijmloos had dat de dode stof tot leven gebracht. Zo iets is leerzaam. Wij leren eruit dat we, hoe dan ook, moeten beginnen met onze toehoorders (in hun eigen taal) een al is 't nog zo zwakke weergalm te laten horen van de stem van het gedicht. De stem is onmisbaar. Lukt het ons om bovendien een indruk te geven van de beelden, de zichtbare aspecten van het gedicht, van zijn gedachtengang - des te beter. Maar dat alles komt in de tweede plaats. Leven doet een gedicht alleen door zijn zingende of sprekende stem, die al het andere draagt en uitdraagt. Zonder die stem kan de buitenlander het niet in zich opnemen, omdat alles dan, in de meest letterlijke zin, als droog zand aan elkaar hangt - één stootje, en het hele zandkasteel zakt in elkaar. Nu zie ik u al ietwat cynisch glimlachen; U denkt: - ja, hij heeft goed praten. Van illusies gesproken... Moet elke docent zich dan verbeelden dat hij dichter is, en versregels in elkaar knutselen die niemand ooit lezen zal? Maar u loopt te hard van stapel. Het gaat er niet om, het oorspronkelijke gedicht te evenaren, laat staan het te vervangen - wij willen alleen een hulpmiddel maken, een hulpbrug slaan over de afgrond van het taalverschil. Dat is heel wat minder dan dichten of zelfs nadichten - maar daarom is het nog niet waardeloos. Sterker: - we kunnen er niet buiten. Zonder dit hulpmiddel kunnen we gerust onze aantekeningen opvouwen en naar huis gaan: we mogen onze studenten nóg zoveel wetenswaardigs over Nederlandse poëzie meedelen..., wat helpt het als die poëzie niet tot leven komt? Alles gaat het ene oor in en het andere uit, en er blijft niets van hangen - omdat de muziek ontbreekt. Kunnen wij dan die muziek integraal in de vreemde taal overbrengen? Nee, natuurlijk niet. Maar wel iets ervan, al is het maar een enkele trilling, en zo'n trilling kan een weerklank wekken die leven blijft. Het gaat dus allereerst om een geluidsindruk. Meer niet, maar ook niet minder. Een indruk van het eigene, het individuele van het gedicht. Om het gesproken woord dus. En juist daarom is er iets te bereiken. Een | |
[pagina 29]
| |
vlug neergepende ritmische weergave van enkele versregels in de voor de docent vreemde taal zou op papier niet slagen, omdat de docent (a) geen dichter is en (b) de vreemde taal onvoldoende beheerst. Maar diezelfde weergave, met bezielde stem gezegd, kan weerklank wekken. Ook is het niet beslist nodig dat de docent zijn eigen vertaling maakt. Wij bezitten zo langzamerhand al een respectabel aantal ritmische of metrische vertalingen van Nederlandse gedichten uit allerlei perioden en in verschillende wereldtalen. Maar wel is het nodig dat de docent de vertaling die hij gebruikt, mooi of althans goed vindt, zodat hij zich ermee vereenzelvigen kan. Heeft hij eenmaal een, liefst vrij kort, lyrisch gedicht in de metrische vertaling voorgelezen - de studenten moeten vertaling en oorspronkelijk gedicht voor zich hebben, anders is alles te gauw vervlogen - dan kan hij, als de studenten al enigszins Nederlands kennen, enkele regels van het oorspronkelijke gedicht laten horen, en die dan gaan ontleden en bespreken. Want eerst dan weten de studenten waar hij het over heeft. Nu komen er een aantal principiële kwesties aan de orde. (1) Moet de vertaling in het oorspronkelijke metrum vervaardigd zijn? Dat hangt er m.i. van af, of het gedicht sterk of zwak metrisch is. In het tweede geval hoeven we niet het aantal syllaben in acht te nemen; de ritmische val, de cadans is dan voldoende. Met ritmisch proza is dan al veel te bereiken. Maar zodra de dichter een deel van zijn ritmische effecten bereikt door artistiek verantwoorde afwijkingen van de daarachter gevoelde metrische norm, wordt het anders. Zulke effecten kunnen alleen dan weergegeven worden, als de vertaler zich houdt aan diezelfde metrische norm. - Mag ik hier ter illustratie een voorbeeld aanhalen uit mijn eigen praktijk? - een metrische weergave van Henriëtte Roland Holsts gedicht: ‘Kleine Paden’. Wij weten dat de verzen van deze dichteres zo ver van de regelmatige jambische vijfvoeter afwijken, dat de toehoorder aanvankelijk de indruk krijgt dat hij met vrije verzen te doen heeft. Die losheid van ritme moet ook in de vertaling uitkomen. Maar we weten ook, dat er bij volgehouden luisteren in ons een spanning ontstaat, omdat we onder en achter dat vrijgevochten ritme tenslotte het jambische stramien gaan voelen dat er de verborgen norm van is:
Kleine paden slingren over de heide
en komen aan op de hutten der armen:
zij zijn de eenigen die zich erbarmen
over 't verlatene van wie hier lijden.
Toen ik dit duidelijk wou maken, nam ik noodgedwongen mijn toevlucht | |
[pagina 30]
| |
tot een vertaling in metrische verzen en met dergelijke ritmische onregelmatigheden. Als ik nu die vertaling in druk zie, bevredigt-ie me niet. - ‘Daar heb je 't al!’ - hoor ik iemand onder u bijna hardop denken. Volkomen begrijpelijk. Toch meen ik dat zo iemand ongelijk heeft. Welke indruk zo'n metrische vertaling op een lezer maakt, is de kwestie niet. Het gaat hier niet om lezen, maar om horen. De bedoeling is, om voor het oor de wisselwerking te laten uitkomen tussen geluidstroom, metrische norm en ‘inhoud’, (om dat onbevredigende woord nu maar eens te gebruiken). En ik geloof nog altijd dat mijn weergave dáárvoor doeltreffend kan zijn. Tenminste voor mij, en voor wie ze aanvaardbaar vindt:
Little winding paths lead over the moor
and mark the way to the huts of the needy:
theirs is the only token of pity
for those who in loneliness bear their care.
Mijn kritische tegenstander spitst de oren. ‘Die regels rijmen niet’, zegt hij. ‘Care’ rijmt niet op ‘moor’, en ‘pity’ evenmin op ‘needy’. - Knutselwerk! Akkoord, kritische luisteraar. Bedankt voor uw opmerking; U hebt een tweede principiële kwestie aan de orde gesteld: (2) Moet de vertaling van een rijmend gedicht eveneens rijmen? Van moeten is zeker geen sprake. Het gaat om wat te bereiken is zonder taalverwringing. De weergave moet ongedwongen klinken, dat spreekt vanzelf. Maar moeten daarom ook ongedwongen opkomende rijmen of bijna - rijmen uit de vertaling geweerd worden, alleen omdat de vertaler niet altijd een natuurlijk klinkend rijm kan vinden? Een Prinzipienreiter zal zeggen: ja, dat moet. Halfheid is een onding. Of rijm, of helemaal geen rijm, en daarmee afgelopen. Ja, dat klinkt erg flink en manmoedig. Toch geloof ik dat men door dergelijke absolute eisen te stellen alweer uit het oog verliest, dat de docent zoals ik hem me voorstel, een zuiver dienende taak heeft. Het is er hem niet om te doen te pronken met vlekkeloze rijmen - hij wil een akoestische indruk geven. En is dan voorzichtig benaderen van het rijm door middel van assonance niet beter dan botweg tegen de weergalm-effecten van het oorspronkelijk in te gaan? Deze assonances doen dat - en dat is hun enige rechtvaardiging.
Tot slot nog iets over de periodenbouw: - de laatste strofen.
De hutten en de paden scheemren heen,
na deze komt weer een andere heide,
menschen sterven na 't vreugdloos leven-lijden,
andre aanvaarden 't en alles blijft een.
| |
[pagina 31]
| |
Heide verliest zich in de zee; de zee
verliest zich in de lucht; en in de wijde
kringen van menschelijke last en lijden
de doffe ellend' van deze armzaalge stee. -
Elke vertaler beschikt maar over een bescheiden vermogen tot weergeven. Z'n middelen zijn beperkt. Hij kan nooit hopen om al de eigenschappen van het te bespreken gedicht te laten uitkomen. Daarom moet hij zich concentreren op het meest markante. In dit geval waren dat tot dusver de wisselwerking waarover we spraken, en de eentonige slepende rijmen. Maar hier komt als dominerend element de periode, die zich zelfstandig dwars door de verzen heen beweegt. Zelfs ten koste van tekstuele getrouwheid en rijmzuiverheid moet de vertaler hier die periodenbouw zo nauwkeurig mogelijk weergeven:
The dwellings and the paths stretch far away,
beyond this moorland lies another moor,
people yield up the joyless life of care,
others assume it and all these things stay.
Moorlands fade into the sea; the sea
fades into the sky; and into the whole
endless domain of human pain and toil
fades this despondent haunt of poverty.
Elke vertaling is een interpretatie. Dit kan een nadeel blijken. Maar in dit geval is het juist een voordeel. Reeds de vertaling legt de nadruk op die eigenschappen van het oorspronkelijke gedicht die de vertaler het meest hebben getroffen, en die naar zijn beste weten karakteristiek zijn. Daardoor vormt zijn vertaling zowel de inleiding als het materiaal voor zijn eigen studie, en vanzelf dus ook voor de gezamenlijke bestudering van het gedicht die de kern vormt van zijn onderwijs.
Londen, september 1964 |
|