Colloquium Neerlandicum 2 (1964)
(1966)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het tweede colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
Eerste werkvergadering gehouden op woensdag 9 september 1964 te 15.30 uur
| |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
Toespraak van Karel JonckheereGa naar voetnoot*Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heren
Ik had onderweg een inleiding bedacht, maar die was in het Duits, nl. de eerste verzen van ‘Der Sänger’ van Goethe: ‘Gegrüsset seid mir, edle Herrn, gegrüsst ihr, schöne Damen! welch reicher Himmel! Stern bei Stern! wer kennet ihre Namen?’, maar wij zullen maar voortdoen in het Nederlands. Ik heb geen officiële opdracht van de Minister om U welkom te heten, dit gebeurt deze namiddag. De Minister zelf, Mijnheer Thys, vertoeft op dit ogenblik in Corsica. Misschien is hij zich daar aan het trainen in het ‘maquis’ voor de aanstaande gemeenteverkiezing, of om bij de eerstkomende zitting van de ministerraad, die de begroting moet bespreken van het Departement voor Nationale Opvoeding en Cultuur, een paar trucs te kunnen uitvinden om het subsidie - het woord financiën was het eerste dat ik hoorde toen ik hier binnenkwam - om Uw financiën te kunnen opdrijven. De 15e juli, ziehier dan de mededeling, de 15e juli heeft het Zijne Majesteit onze Koning behaagd om, buiten het normale kader van de zeer talrijke ambtenaren in wier bevoegdheid of onbevoegdheid het verspreiden van de cultuur in België ligt, er nog twee nieuwe bij aan te stellen, één voor het Franstalige land en één voor het Nederlands sprekende België. Een van die ambtenaren, de Nederlandse, vermoedt U, staat hier voor U. Hij had namelijk bij veel reizen in het buitenland opgemerkt dat, waar de docenten en lectoren en professoren Nederlands hun uiterste best doen om onze oude romantische droom in vervulling te laten gaan, dat men over de gehele aardbol Nederlands kent - ik moet even bekomen van deze | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
romantische droom - hij had opgemerkt dat, behalve door U, in de ambassades niet veel werd gedaan ter verspreiding van het Nederlands. Ten eerste, omdat onze gezanten en diplomaten tamelijk Franstalig zijn en ten tweede, omdat een Minister van Buitenlandse Zaken, die ik niet zal noemen, er zich altijd tegen verzet heeft in dit land; hij was er blijkbaar bang voor, dat er culturele attaché's voor België in vreemde landen werden aangesteld, op een paar uitzonderingen na, dat was dan Nederland, een beetje Zuid-Afrika en Marnix Gijsen in New York. Ik heb een verslag uitgebracht over de bibliotheken van onze ambassades, wat daar zou moeten aanwezig zijn aan Nederlandse boeken en ook Franstalige, om U behulpzaam te zijn, en de titel van mijn verslag luidde, Mijnheer Thys, - Maurice Barrès, de Franse auteur, heeft eens een boekje geschreven: ‘De la grande pitié des églises de France’, ‘van de grote schamelheid der kerken in Frankrijk’ - ik heb mijn verslag zo getiteld: ‘De la grande pitié des bibliothèques diplomatiques’. Ik ben daarvoor gestraft geworden want de Minister heeft mijn Franstalige collega en mij ontlast van de binnenlandse administratieve bezorgdheden en ons aangesteld om uitsluitend het buitenland terwille te zijn. Het buitenland zit dan hier voor ons. En daarom enkele woorden. Op de begroting voor toekomend jaar zal waarschijnlijk een som staan van 3 miljoen Belgische francs voor de propaganda van de Nederlandse taal en de Nederlandse letteren in het buitenland. Deze som heeft niets te maken met de begroting van het cultureel akkoord - Ik heb de naam mijnheer Berckx horen uitspreken - dat is iets aparts. Ik zou de zeer Vlaamse wens willen uitspreken dat U zoveel mogelijk van die drie miljoen krijgt, maar daarvoor moet er een ‘gentlemen's agreement’ tot stand komen. Wat verwachten wij van U? Ten eerste dat gij over voldoende boeken beschikt, voldoende tijdschriften, zowel bij U thuis als op de universiteit, om U zelf te bekwamen en de klimatologische verschuivingen in de Nederlandse letteren zo secuur mogelijk bij te houden. Ten tweede, dat, wanneer gij ooit een andere taal mocht kiezen die U lief is om te doceren, er zijn er tal van in de toekomst die aan bod zullen komen, misschien een Afrikaans dialect of zoiets, dat in Uw universiteit, wanneer gij vertrekt, ook nog boeken zullen aanwezig zijn, om het Uw opvolger gemakkelijker te maken. Ik resumeer, ten eerste hebt gij recht, privé, particulier, op wat U nodig zoudt mogen hebben, en ten tweede, in Uw universiteit moeten dezelfde of andere boeken zijn, duurdere, woordenboeken, naslagwerken, die U altijd kunt lenen, daar U wel baas bent over die faculteit. Ten derde zoeken wij om de Zuidnederlandse literatuur - wij hopen, dat Nederland over een paar maanden ook dergelijke collega's zal aan- | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
stellen; voorlopig gebeurt het met het geld van het wufte België - ten derde dus, dat U ons helpt bij het opzoeken van uitgevers die ons kunnen vertalen. Opdat U dit zoudt kunnen, moet U eerst en vooral weer over de 1 en 2 beschikken, over de boeken en de tijdschriften. Maar ten tweede moet gij ook nog over iets anders kunnen beschikken. Namelijk over een zekere ‘feeling’ wat in het land waar gij doceert kan vertaald worden. Deze morgen ontving ik nog een knipsel uit een New Yorks dagblad waarin de vertaling werd besproken van Herman Teirlincks boek Zelfportret of het Galgemaal en Van Landschap houd ik niet. Men loofde, men prees de schriftuur, maar vond de twee boeken niet meer interessant, aangezien ze een thema behandelden en een densiteit vertegenwoordigden die uit de mode is, van moderne problematiek erin geen sprake. Ik citeer het New Yorks blad. Wij kunnen dus niet alles vertalen. Elk land verwacht van Vlaanderen, van Zuid-Nederland, een apart exotisme, als ik het zo uitdrukken mag. Wij rekenen op U opdat gij ons zoudt kunnen melden wat er in het land waar gij doceert, aan Zuidnederlandse verlokkingen zou kunnen aanwezig zijn. Ten vierde verwachten wij van U dat gij vertalers zult helpen opsporen. Die vertalers kunt gij zelf zijn, kan een assistent worden, kan een toekomstige vrouw worden, want het is al meer gebeurd dat door een huwelijksosmose veel culturele achterstand werd ingehaald. En ten vijfde of ten zesde zouden wij U ook willen vragen om uitgevers te zoeken. Wat kunnen wij nu in de plaats daarvan aanbieden? Ten eerste documenten. Ten tweede zouden wij ook een adressenlijst willen hebben, Mijnheer Thys, ik heb die al drie dagen gevraagd, maar het scheen dat er maar één exemplaar meer over was. Wat krijgt U daarvoor van ons, behalve de teksten? De sommen die voorzien zijn voor toekomend jaar, kunnen soepel verdeeld worden over de vertalers. U krijgt van het Departement een aparte premie om te vertalen. Wat de uitgever van het boek ter plaatse U aanbiedt, gaat ons niet aan. Maar, voor een gewoon boekje of voor een kleine verzameling gedichten - er zijn er 6 in Italië in de maak op dit ogenblik - kunnen wij gerust 20.000 Belgische francs per boekje geven. Ten tweede moogt gij aan de uitgevers vertellen, dat wij altijd minstens enkele honderden exemplaren kopen om te verspreiden in het land zelf. U mag er ook over beschikken, desnoods, de ambassades insgelijks. Enkele honderden exemplaren, het draait gewoonlijk tussen de vijfhonderd en de duizend; zodat de uitgever reeds uit zijn onkosten is, wanneer hij het risico neemt een onbekende literatuur als de onze, betrekkelijk onbekend, te willen lanceren. Mijnheer de Voorzitter, ik dank U voor Uw gastvrijheid, ik ben een Westvlaming en hou van feiten. Ik dank U zeer. |
|