Colloquium Neerlandicum 1 (1961)
(1961)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het eerste colloquium van hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 18]
| |||||||
De status van de hoogleraar in de Neerlandistiek aan een buitenlandse universiteit.Ga naar voetnoot1)In medias res brengt ons het presidiale voorstel een huldeblijk en huldeschrijven namens het Colloquium te doen toekomen aan Prof.Dr. Adriaan J. Barnouw, jarenlang hoogleraar voor Nederlands aan de Columbia University, thans als emeritus woonachtig te New York en aan Prof.Dr. A. Lodewyckx, oud-hoogleraar van de Universiteit te Melbourne, waarop reeds in het ‘Algemeen Overzicht’ de aandacht is gevestigd.
Het betreft hier een Nederlander een een Vlaming. Het eerste is eveneens het geval met een, niet meer in leven, verdienstelijk pionier op een buitenpost, Prof.Dr. M.J. van der Meer, eertijds hoogleraar in de Germanistiek en Neerlandistiek te Frankfort aan de Main, auteur o.a. van de Historische Grammatik der Niederländischen Sprache (Lautlehre), Heidelberg 1927.
Als belangrijke buitenlandse veteranen op ons gebied mogen hier nog genoemd worden Prof.Dr. Johannes Franck, overleden 1912, in leven hoogleraar eveneens in de Germanistiek en Neerlandistiek te Bonn, nog steeds bekend o.a. om zijn Mittelniederländische Grammatik (Leipzig 1883) en zijn Etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal ('s-Gravenhage 1892); en voorts Prof.Dr. Theodor Frings (geb. 1886), die dezelfde vakken van 1915-'27 te Bonn onderwees en ze sindsdien te Leipzig doceert.
Nog in de kracht van hun leven en scheppend vermogen zijn hoogleraren in de Neerlandistiek als de Nederlander Prof.Dr. Th. Weevers te Londen, de Amerikaan Prof. W. Lagerwey te Grand Rapids (Michigan), de Fransman Prof.Dr. P. Brachin te Parijs, en de Duitser Prof.Dr. L.E. Schmitt te Marburg. Uit ter vergadering voorgelezen referaten van de beide eerstgenoemden (blz. 40 & 33) blijkt, hoe ook in het buitenland Nederlands als vak wetenschappelijk gedoceerd, beoefend en geëxamineerd kan worden, | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
zodra aan de betreffende universiteit een leerstoel aanwezig is. Prof. Schmitt, ten colloquium aanwezig, bezet een der drie Westduitse leerstoelen, die een leeropdracht voor Hoog- of Nederduits met een voor Nederlands verenigt. De beide andere zijn die van Prof.Dr. G. Cordes te Kiel en van Prof.Dr. W. Foerste te Münster. | |||||||
Verlangen naar volwaardige Nederlandse leerstoelen aan buitenlandse universiteiten.Hoe belangrijk en verheugend het op zich zelf ook is, dat de Neerlandistiek, als bij de drie laatstgenoemde leerstoelen het geval is, deel van de leeropdracht van een hoogleraar uitmaakt, desniettemin dient de eis van één of meer volwaardige Nederlandse leerstoelen, met name aan Duitse universiteiten, en hiermee verbonden de eis van de Neerlandistiek als autonoom examenvak, met klem te worden gesteld. Aan de genoemde universiteiten wordt het Nederlands wel wetenschappelijk beoefend en met name aan de oudere taal, de dialectologie enz. aandacht besteed, doch steeds in verband met de Germanistiek. De nieuwere taal en literatuurgeschiedenis blijven buiten de gezichtskring. En zo wordt het begrijpelijk, dat ons wel uit Amerika, Australië, Engeland en Frankrijk dissertaties en studies op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde bereiken, doch dat het grote buurland in dit opzicht de laatste decenniën vrijwel met stomheid geslagen blijft: voor zover bekend, verschenen er daar na de oorlog slechts twee dissertaties over een Nederlands onderwerp.Ga naar voetnoot1) Bij deze roep om een Nederlandse leerstoel in Duitsland, die Prof. Heeroma onlangs tijdens de Cultuurdagen te BentheimGa naar voetnoot2) met kracht heeft doen horen, sluit zich op het Colloquium Prof. Schmitt aan. Prof. Heeroma heeft aldaar deze eis aan de orde gesteld op een wijze, die ook op Duitse instanties indruk moet maken. Hij gaat n.l. van de stelling uit, dat ieder volk, dat zichzelf respecteert, ervoor behoort te zorgen, dat de diverse takken van wetenschap aan zijn universiteiten op een passende wijze vertegenwoordigd zijn. Verder wijst hij er op, dat het Nederlands na het Engels en het Duits de meest gesproken Germaanse taal is, dat het in twee onmiddellijk aan Duitsland grenzende landen 16 à 17 millioen sprekers telt (dat is meer dan die der Skandinavische landen tezamen) en dat het Nederlands als zodanig niet tot de kleine, doch tot de middengrote talen te rekenen is. | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
Onmiddellijk in verband met deze roep stelt Prof. Heeroma de eis naar facultatief Nederlands onderwijs op de lagere en middelbare scholen in de lange grensstreek, die zich van Aken tot Embden uitstrekt. In de lijn van deze samenhang van hoger en middelbaar onderwijs in het Nederlands ligt ook Prof. Weevers' klacht over het ontbreken van een propedeuse in het Nederlands op de Engelse scholen.
Het referaat van Prof.Dr. L.E. Schmitt (Marburg), in de middagbijeenkomst gehouden, is een warm pleidooi in dezelfde richting. Ook hij wenst Nederlands onderwijs op alle lagere scholen in de grensstreek (er is er op het ogenblik slechts één) en facultatief Nederlands onderwijs op de middelbare scholen in een diepere zône (er bestaan er thans slechts vier). Behalve op de ‘Dolmetscher-Institute’ wenst hij ook Nederlands onderwijs in de Economische faculteiten der universiteiten en het beoefenen van de Nederlandse filologie in wetenschappelijke zin. Volgens spreker zal het noodzakelijk zijn, dat ook de bewoners van de andere landen van het zich verenigend Europa drie tot vier talen gaan beheersen, zoals dat in Nederland al sinds lang het geval is.
In dit verband beveelt Dr. E.H. Kossmann aan niet slechts aan de filologie, doch ook aan de geschiedenis en cultuur-geschiedenis aandacht te besteden. | |||||||
De status van de lector voor Nederlands aan buitenlandse universiteiten | |||||||
a) de administratieve statusHelaas is dit onderwerp in de bespreking nog niet voldoende tot zijn recht gekomen, zodat hier slechts op enkele desbetreffende suggesties en uitingen in referaten kan worden afgegaan.
Drs. J.H. Meter noemt de administratieve status van het Nederlands lectoraat te Napels niet ongunstig. Het heeft een vast omschreven functie in de Germanistische afdeling. Nederlands kan daar, evenals Deens, Zweeds of Noors, als bijvak naast het hoofdvak Engels of Duits gekozen worden. De hoofdvakstudie duurt theoretisch vier jaar, die van het bijvak drie jaar. De mogelijkheid bestaat evenwel, dat Nederlands tot hoofdvak verheven wordt en de duur van de studie, die zowel de moderne als de oudere taal en de nieuwere en oudere literatuur omvat, van drie tot vier jaren wordt verlengd.
Op de status van de lector aan Westduitse universiteiten is Dr. J.M. Jalink vrij uitvoerig ingegaan in zijn rapport over het Nederlandse onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn(laatste stuk), waaruit hij ter vergadering een gedeelte voorleest. Ik moge hieruit het volgende overnemen: | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
‘De positie van de lector aan Westduitse universiteiten Uit het bovenstaande volgt, zoals ook Prof. Heeroma in zijn bovengenoemde rede terecht opmerkt, dat de lector in de faculteit geen enkele invloed heeft en dat, hoewel Nederlands bij het ‘Staatsexamen’ en de ‘Doktor-prufung’, zij het slechts met allerlei vijven en zessen, theoretisch als examenvak gekozen kan worden, dit slechts zelden gebeurt. Er werken hier bovendien nog allerlei remmende invloeden, waarop in het genoemd rapport nader wordt ingegaan. In ieder geval is het Nederlands hier niet - als blijkbaar te Napels - in een vast studiesysteem ingebouwd en studeren verreweg de meeste deelnemers aan de Nederlandse colleges en taalcursussen het slechts gedurende enkele semesters, uit practische overwegingen (meestal omdat zij een of andere relatie met ons land hebben), zonder er ooit examen in af te leggen of er zich filologisch daadwerkelijk voor te interesseren. Ook is de kring der studenten, die in de Nederlandse letterkunde belang stelt, steeds zeer beperkt. Hoewel Bonn tot de Duitse universiteiten met de meeste deelnemers aan de Nederlandse cursussen en colleges behoort (± 30 per semester), werd gedurende de laatste twaalf jaren Nederlands slechts driemaal door studenten van de ‘Rechts- und Staatswissenschaftliche Fakultät’ als examenvak gekozen; door die der ‘Philosophische Fakultät’(dat is dus door filologen) nooit. | |||||||
b) de financiële statusHoewel ook dit punt door gebrek aan tijd slechts onvoldoende ter sprake | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
kwam, blijkt wel dat de grootste zorg in dit opzicht van de meeste lectoren de pensioenkwestie geldt. In Westduitsland kent men ‘ausserplanmässige’ en ‘planmässige’ lectoraten. In het eerste geval heeft de lector de status van ‘Angestellter’, in het tweede van ‘Beamter auf Wiederruf’. Neemt hij deze laatste positie in, dan is zijn salariëring aanmerkelijk hoger en heeft hij ook een zeker gewoonterecht (een ‘kann- maar geen ‘musz-Recht’) op pensioen. ‘Planstellen’ zijn er evenwel op het ogenblik slechts drie n.l. te Bonn, Keulen en Hamburg en over het algemeen is de toestand dus in Westduitsland, evenals blijkbaar in de andere landen zo, dat de lector op zijn Nederlandse pensioenrechten aangewezen is. Nu is vooral voor een wetenschappelijk begaafde, afgestudeerde academicus een buitenlands lectoraat een begerenswaardige functie, daar het hem veel meer dan een leraarsbetrekking de handen voor wetenschappelijk onderzoek vrij laat. Hij leeft er bovendien in een academische sfeer en heeft alle wetenschappelijke hulpmiddelen, in de eerste plaats de bibliotheken, te kust en te keur tot zijn beschikking. Daarom is het niet alleen uit persoonlijk, doch ook uit wetenschappelijk oogpunt zeer te betreuren, dat juist zulke tot de ‘wissenschaftliche Nachwuchs’ behorende mensen, vooral als zij een gezin hebben, vaak uit zeker niet ongemotiveerde zorg voor later, gedwongen worden de voor hen nuttige plaats ontijdig op te geven. Zeker zal het niet gemakkelijk vallen in deze toestand verbetering te brengen. Drs. M.J.J. van Loosdrecht van het Ministerie van O.K. & W. wees er op, dat zulk een verandering niet van de minister afhangt, doch dat de gewraakte regeling met het geheel der geldende en van de pensioenfondsen afhankelijke regelingen verbonden is. Toch zal, om het grote belang dat hier in het geding is, de Werkcommissie zich niet te gauw door bezwaren van ambtelijke zijde moeten laten afschrikken en voor ogen houden, dat menselijke regelingen, die het geheel schaden, er zijn om uit de weg geruimd te worden.
Niet minder klemmend dan de pensioenkwestie blijkt voor een aantal lectoren die der salariëring van de lector in functie. De lector oefent zijn functie uit op het niveau van het universitaire onderwijs en bovendien oefent hij haar uit in het buitenland. Het gaat derhalve niet aan, hem met een leraar V.H.O of M.O. in het binnenland op één lijn of zelfs beneden hem te stellen, zoals dat soms gebeurt.
N.a.v. het onderwerp gesuggereerd door Mej.Drs. G. de Vries: ‘De opleiding van docenten, die Nederlands zullen onderwijzen in het buitenland’, moge hier verwezen worden naar de paragraaf: ‘De ideale lector voor Nederlands’ uit het meergenoemd rapport bladzijde 28 (laatste stuk), waarin onder meer deze kwestie behandeld wordt. | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Streven naar iets meer evenwicht in de vertegenwoordiging tussen Nederlanders en Vlamingen op de buitenlandse leerstoelen en lectoraten.Bij de genoemde paragraaf sluit bovenstaande suggestie van Prof. Dr. W. Thys aan. Ook hier zal het niet gemakkelijk zijn op de gewone gang van zaken invloed uit te oefenen. Wellicht is dit toch in indicentele gevallen mogelijk, wanneer de Werkcommissie, zodra haar ter ore komt dat er hier of daar de benoeming van een hoogleraar of lector op handen is, zich tot de betrokken instantie wendt. | |||||||
Iets blijvends.De wens, dat er uit dit eerste colloquium van hoogleraren en lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten in wereldverband iets blijvends moge voortkomen, blijkt onder de deelnmers algemeen te leven. Het kwam reeds de vorige dag tot uiting in Prof. Heeroma's raad een stichting onder beschermheerschap van Prins Bernhard in het leven te roepen. Het uitte zich eveneens in de suggestie van Mej. Geerte de Vries een contactorgaan uit te geven en in die van Prof. Thys een jaarboek of iets van dien aard te publiceren. In de morgenvergadering van 5 september neemt Dr. L. Delfos deze roep over, waarover al spoedig een levendige discussie ontstaat. Prof. Thys sluit zich onder verwijzing naar bovengenoemde suggestie, bij de vorige spreker aan. Prof. Schmitt acht een orgaan (contact-orgaan? jaarboek?) en een vereniging nodig, opdat ieder, die zich in het buitenland met de studie van het Nederlands bezig houdt, weet waar hij inlichtingen kan krijgen en zich nader kan oriënteren. Vooral op het laatste thema concentreert zich nu de belangstelling. Zo stelt de heer Entjes de oprichting van een vereniging voor, waarbij de NUFFIC, indien zij op deze wens ingaat, als centraal secretariaat zou kunnen fungeren. Prof.Dr. N.A. Donkersloot, die als gast de vergadering bijwoont, onderstreept nog eens de dringende noodzakelijkheid van een centraal contactorgaan voor de docenten voor Nederlands in het buitenland en, daar er van sommige zijden bezwaren tegen de vorm van een vereniging naar voren worden gebracht, stelt hij een werkcommissie, die in nauw contact met de NUFFIC zal opereren, voor. Na uitvoerige overwegingen wordt, vooral op voorstel van Prof. Thys en de heer Entjes besloten een werkcommissie in het leven te roepen, waarin uitgenodigd worden zitting te nemen:
| |||||||
[pagina 24]
| |||||||
Voorts wordt besloten te trachten een curatorium in te stellen, waarvoor enkele hoogleraren in de Neerlandistiek, liefst uit België, Nederland en Zuid-Afrika zullen worden uitgenodigd. Als een zeer belangrijk besluit wordt ten slotte het denkbeeld van Prof. Thys aanvaard, ter oriëntering van docenten en studenten in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, een ‘Jaarboek of Liber Memorialis’ uit te geven.
Bij bovenstaand verslag behoren de Resoluties 9 - 14, vermeld op blz. no.29. |
|