Colloquium Neerlandicum 1 (1961)
(1961)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het eerste colloquium van hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 7]
| |||||||||
Algemeen overzichtWie Nederlands onderwijst aan een universiteit in den vreemde, komt als het ware vanzelf tot de vraag: wie zijn mijn collega's? hoe staat het met het onderwijs van het Nederlands aan andere universiteiten in de wereld? Die vraag hebben ook wij voor onszelf gesteld en in de loop der jaren in zover opgelost, dat wij in een klein kaartsysteem alle gegevens hebben verzameld betreffende de buitenlandse universiteiten, waar Nederlands wordt onderwezen, en de personen, die met dat onderwijs zijn belast. Toen ons archief dermate gegroeid was, dat het overzichtelijk begon te worden, hebben wij de belangrijkste gegevens eruit gelicht en verwerkt tot een lezing, die wij voor een gezelschap van alumni van de Rijksuniversiteit te Gent hebben gehouden (op 14 december 1957).
In 1959 zijn wij min of meer toevallig in contact gekomen met de Stichting voor Internationale Samenwerking van de Nederlandse Universiteiten en Hogescholen en wij hebben haar de resultaten van ons onderzoek voorgelegd. Er is toen met de vertegenwoordigers van de NUFFIC een bijzonder prettige samenwerking ontstaan, waarvan de eerste vrucht was de publicatie in het viertalig Bulletin van NUFFIC van ons artikel over ‘Nederlandse leerstoelen en lectoraten aan buitenlandse universiteiten’Ga naar voetnoot*). De reacties, die wij op onze bijdrage ontvingen, zetten ons ertoe aan met NUFFIC de plannen te bespreken tot het houden van een tweedaags Colloquium, waarop alle hoogleraren en lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten zouden worden uitgenodigd. In het voorjaar 1960 werd het Colloquium voorbereid en spoedig daarna konden uitnodigingen worden gestuurd naar tientallen universiteiten, waaronder Stellenbosch en Moskou alsook Madrid en Melbourne.
Op 4 septemher 1961 te 10.00 uur nam het Colloquium een aanvang in de Indische Zaal van ‘Het Oude Hof’. Er waren 18 deelnemers, vertegenwoordigend 16 universiteiten in 7 landen. De Belgische Ambassadeur in Den Haag en de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vereerden de openingsvergadering met hun aanwezigheid. | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
Bij de voorbereiding van het Colloquium kwamen wij tot het inzicht, dat de problemen, waarmee een hoogleraar of een lector voor Nederlands in het buitenland te maken krijgt, tot vier categorieën kunnen worden herleid:
Zo werd het tweedaags Colloquium in vier halve dagen ingedeeld en in elk der vier vergaderingen werden deze thema's achtereenvolgens behandeld. Ter inleiding van elk der vergaderingen werden twee of drie referaten gehouden en bij de bespreking van het thema, die daarop volgde, werden ook de suggesties in discussie gebracht, die ons vóór het Colloquium in groten getale bereikten. Van de vier zittingen werden voorlopige rapporten gemaakt door Mejuffrouw de Vries en de Heren Claes en Entjes, welke rapporten de basis hebben gelegd voor de op dit overzicht volgende vier verslagen.
Bijzonder veel belangstelling kregen wij van onze Franse zustervereniging - zo er althans enige vergelijking mogelijk is - de ‘Fédération des Professeurs français résidant à l'Etranger’ te Parijs. Door de voorzitter van deze federatie, die een dertigtal verenigingen overkoepelt en duizenden leden telt, werden wij uitvoerig gedocumenteerd aangaande de werkwijze zowel van de Federatie zelf als van de ‘Ecole supérieure de Préparation en de Perfectionnement des Professeurs de Français à l'Etranger’, die haar zetel heeft in de Universiteit te Parijs. Ook konden de deelnemers aan het Colloquium kennis nemen van ‘Le français dans le Monde. Revue de l'Enseignement du Français hors de France’.
De Stichting ‘School en Bedrijf’, op het Colloquium opmerkzaam gemaakt door Dr. P.C. Paardekooper, zond ons ter kennismaking een aantal exemplaren van ‘Nederland Nu, tijdschrift gewijd aan Nederlandse prestaties op nationaal en internationaal gebied’. Ze werden in dank aanvaard en aan de deelnemers uitgereikt. | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Bij de aanvang van de tweede conferentiedag lag er op de plaats van elke deelnemer een royaal pakket, gestuurd door de Dienst Buitenlandse Betrekkingen en Unesco van het Belgisch Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur. Elk pakket bevatte een aantal recente Belgische publicaties op het gebied van de Nederlandse letterkunde, w.o. een vijftiental nummers uit de Reeks. ‘Monografieën over Vlaamse letterkunde’, uitgegeven door het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.
Doorlopend werd het Colloquium bijgewoond door drie ambtenaren van het Ministerie van O.K. en W.: Drs. M.J.J. van Loosdrecht, Mej. Mr. E. Talsma en H.J.W.M. Michael. Ofschoon hun opdracht erin bestond als ‘waarnemers’ onze vergaderingen bij te wonen, hebben zij, en we zijn er hun zeer dankbaar voor, een actieve rol in onze samenkomst gespeeld. Herhaaldelijk brachten zij redding, als wij in de discussies betreffende de voorziening van bibliotheken, financiële steun aan Nederlandse lectoraten of mogelijkheden in Nederland voor buitenlandse neerlandisten, niet over de nodige gegevens beschikten betreffende bestaande situaties en mogelijkheden voor de toekomst. Ook hebben zij verschillende misverstanden opgehelderd en in bepaalde gevallen, waarin klachten werden geuit of wensen uitgesproken, dadelijk de betreffende kwestie genoteerd met het oog op een spoedige behandeling door het Departement.
Wij mochten ons verheugen in de aanwezigheid op het Colloquium zelf van de Professoren Donkersloot en Heeroma, die ons allebei, zoals trouwens ook de andere hoogleraren, die we die dagen hebben ontmoet, blijk hebben gegeven van hun levendige belangstelling voor onze bijeenkomst.
Wij hadden tijdens de voorbereiding van het Colloquium tegenover de vertegenwoordigers van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de gedachte geuit, dat het voor de deelnemers aan onze bijeenkomst een eer zou zijn en een aanmoediging tevens voor het werk, dat ze ten bate van de Nederlandse cultuur in het buitenland verrichten, indien zij tijdens de conferentiedagen door een vertegenwoordiger van het Ministerie van O.K. & W. zouden worden ontvangen. Tot ons genoegen is het Ministerie van O.K. & W. op deze suggestie ingegaan en heeft het aan de buitenlandse neerlandisten op dinsdag 5 september een receptie aangeboden. Op deze receptie waren tevens een aantal Nederlandse hoogleraren in de Neerlandistiek uitgenodigd: we ontmoetten er Prof.Dr. N.A. Donkersloot van de Universiteit van Amsterdam, Prof.Dr. K.H. Heeroma van de Universiteit te Groningen, Prof.Dr. P. Minderaa van de Universiteit te Leiden, Prof.Dr. W.J.M.A. Asselbergs en Prof.Dr. A. Weynen van de Universiteit te Nijmegen en Prof.Dr. W.A.P. Smit van de | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
Universiteit te Utrecht benevens de letterkundigen Gabriël Smit, Jos Panhuysen en Dr. Victor van Vriesland. Er was tevens een groot aantal ambtenaren van het Departement aanwezig. Uit naam van Minister Cals, die in verband met een bijeenkomst van de Ministerraad verhinderd was, hield de Secretaris-Generaal van het Ministerie, Dr. J.H. Wesselings, een toespraak. Namens de deelnemers antwoordde Prof.Dr. L.E. Schmitt. Wel was Zijne Excellentie persoonlijk tegenwoordig bij de geestige causerie, die Prof. Asselbergs op de avond van dezelfde dag voor de deelnemers aan het Colloquium hield over het thema: ‘Colloquia’ en bij de daaraan voorafgaande gemeenschappelijke maaltijd, die beide in ‘Het Oude Hof’ plaats vonden.
Het samenzijn van een zo groot aantal vertegenwoordigers der Neerlandistiek in het buitenland was een goede gelegenheid om hulde te brengen aan twee eminente collega's, thans emeriti, op verwijderde maar bijzonder belangrijke voorposten, Prof.em.Dr. A.J. Barnouw van de Columbia University te New York en Prof. em.Dr. A. Lodewyckx van de Universiteit te Melbourne in Australië. Ze mogen allebei, de eerste van Nederlandse, de tweede van Vlaamse afkomst, gerekend worden tot de verdienstelijkste onder de levende neerlandisten in het buitenland. Het is zeker niet in de laatste plaats aan hen dat we dachten, toen we op het Colloquium voorstelden een publicatie te wijden aan de studie van het Nederlands in het buitenland. We hopen integendeel voor Prof. Barnouw en Prof. Lodewijckx een ereplaats in dit boek te reserveren. In afwachting daarvan meenden we, dat een groet uit Den Haag hun zeker welgevallig zou zijn. We lieten hem vergezeld gaan van een boek, een recente publicatie, nl. ‘Gestalten tegenover mij’ van Simon Vestdijk, voorzien van een opdracht met de handtekeningen van al de collega's, die in Den Haag verzameld waren. Hoe welgevallig de groet hun was blijkt uit de brieven, die we van hen ontvingen (zie blz. 67).
Was het de deining ontstaan in de vergadering, die wij aan onze eigen positie hadden gewijd, ofwel het machtige voorbeeld van onze zuiderburen, alle deelnemers aan dit eerste Colloquium waren het nog vóór het einde van ons samenzijn erover eens, dat er iets blijvends uit dit eerste contact diende voort te komen, een min of meer bestendig lichaam, dat 1e de resultaten van dit eerste Colloquium zou vastleggen, 2e uit naam van al de collega's stappen zou nemen en voorstellen zou doen ter oplossing van de gestelde problemen, 3e de voorbereiding ter hand zou nemen van een publicatie, gewijd aan de studie van het Nederlands in | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
het buitenland, 4e het volgende Colloquium zou voorbereiden. Zo werd tijdens, de vergaderingen van 5 september in het leven geroepen, de ‘Werkcommissie van Hoogleraren en Lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten’.
Tot onze grote voldoening verklaarde Drs. F.P. Thomassen, plaatsvervangend Directeur van NUFFIC, dat de Stichting gaarne verdere steun aan onze werkzaamheden wilde verlenen en als zetel en vast adres van de Werkcommissie wilde fungeren.Ga naar voetnoot1)
Tijdens een afscheidscocktail voor deelnemers en persvertegenwoordigers op dinsdagnamiddag 5 september, hadden de neerlandisten de gelegenheid kennis te maken met de afgevaardigden van een tiental Nederlandse bladen alsook van het A.N.P. Er ontspon zich een levendig gesprek met de persmensen, weliswaar geanimeerd door de ‘drinks’ waarvoor NUFFIC gezorgd had, maar toch, men kon aanvoelen, dat het onderwerp de krant boeiend leek. Men wilde er meer over weten en vond het vooral interessant te kunnen converseren, niet alleen met landgenoten, maar ook - en dan nog wel in het Nederlands - met Engelsen en Duitsers, die allen één en dezelfde bezigheid hadden, één en hetzelfde ideaal, de verspreiding van de Nederlandse taal en cultuur in het buitenland. Zo werd dan ook het verzoek van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van O.K. & W. aan de Persdienst van zijn Departement om aan ons samenzijn de grootst mogelijke bekendheid te geven, haast overbodig.
De belangstelling van de pers was spontaan en manifesteerde zich in een reeks uitvoerige en boeiende bijdragen, die de grote Nederlandse bladen in de dagen volgend op het Colloquium aan onze bijeenkomst hebben gewijd. (zie blz. 71 vlg.)
W. Thys |
|