Woord vooraf
Het zij ons vergund langs deze weg onze zeer oprechte dank te betuigen aan allen,
die bijgedragen hebben tot het welslagen van het ‘Eerste Colloquium van
Hoogleraren en Lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten’.
Wij richten onze dank in de eerste plaats tot onze collega's om hun spontane
reactie op onze uitnodiging en om hun enthousiaste deelneming aan onze eerste
‘samenspraak’.
Mede uit naam van onze ambtgenoten in het buitenland, danken wij Zijne
Excellentie de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Mr. J.M.L.Th.
Cals, voor de levendige belangstelling, die hij persoonlijk voor onze
bijeenkomst heeft willen betonen en voor de steun, die hij aan onze werkzaamheid
ten bate van de verspreiding der Nederlandse taal en cultuur in het buitenland
heeft toegezegd.
Zijne Excellentie, F.X. Baron van der Straeten Waillet, Ambassadeur van België te
's-Gravenhage, die door zijn aanwezigheid symbolisch bevestigde, dat de zorg
voor het Nederlands in de wereld een zaak van Belgisch-Nederlandse samenwerking
dient te zijn,
de Secretaris-Generaal van het Departement van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, voor de bijzonder vleiende toespraak, die hij voor ons
allen heeft willen houden, alsook zijn medewerkers en ambtenaren, wier actieve
deelneming aan het Colloquium wij op hoge prijs hebben gesteld,
de
professoren neerlandisten van vijf Nederlandse Universiteiten, die door hun
aanwezigheid op het Colloquium blijk hebben gegeven van hun belangstelling voor
het werk, dat wij in het buitenland verrichten.
Alleen om haar beter in het licht te kunnen stellen noemen wij in de laatste
plaats de Stichting voor Internationale Samenwerking der Nederlandse
Universiteiten en Hogescholen. De Heer H.G. Quik en Prof. Dr. E. de Vries,
Directeuren van de Stichting, en hun medewerkers hebben op 4 en 5 september 1961
niet alleen aan ons maar aan de Nederlandse cultuur in het algemeen een
bijzonder grote dienst bewezen.