van Dionisica, 't welck ter eeren den Drinckebroer Bacchus wiert gehouden, aensiende, en de Comedianten seer Jufferachtig en verwijft opgepronckt, gekleet sijnde, seyde: O! wonder van alle sotheden, want hier en wert niet dan van geckswegen alle belacchelijckheyt uyt-ghewerckt: Want zy speelden voor Lichtvaerdighe, Onbeschaemde, droncken en uytsinnige Menschen. Een van diergelijcke Speelders wiert eens van Socrates aengemaent sich in de Spiegel te besien, en so hy met reden kost over een brenghen, dat sijn Leven en dat Schepsel malkander geleken, hy een Mensch te sijn, waerdig was: Indien niet, dat hy dan sig most aenstellen te verbeteren. Plato een dronckert siende thuys komen, seyde in gramschap: Bekijckt u selfs in 't Glas, op dat gy door des Monts onfatsoenelijck in sluypinge, dit gulsig leven moogt af-laten. Dat Plato nu in Duytslandt quam, hy had druck werck met dien grooten hoop te vermaenen.