De Ouderdom is in veele, maer altoos niet 't beste.
DEn Koning Archelaus om zijne voornaemste Vrienden wel t' onthaelen, had een seer kostelijck Gastmael aengestelt: En 't geviel soo dat den treffelijcken Dichter Euripides neffens zijn sijde zat, en onder veel discourssen die over Taeffel gingen, wegens 'trijmen, seyde Euripides dat hy geen Dichter meer beminde, als den Ouden Agathon, Treurspel-maker, onaengesien die noch den ouden trant en stijl van Dichten ghebruyckte: Ey erhaelde den Koning, segt my wat isser aen een out Mensch te beminnen? By Iupiter antwoorde Euripides, de Lente is niet alleen lieffelijck, maer voor al oock den Herfst: Aenwijzende datte Jonghe Menschen Sot, Soet, en mal, geen volkomen fraeyheyt hadden, dan als sy rijper van Iaeren, bequaemer Vruchten van haer Leven konden by-brengen. Theodestas op de hooge Bejaring siende, seyde, den ouderdom en de Bruydloft zijn malkander gelijck, want als wy tot beyde gekomen sijn, vinden wy niet als veel pijn en moeyten, die terstont volgen. Democritus oordeelde dat krachten en schoonheydt wel fraey waren, maer de Bejaertheyt was de Bloeme van alle matigheyt en voorsichtigheyt, hoewel oock de Oude noch yets jonghs aen haer behielden. Plato en Pytagoras hielden den hooghen