Weelde en Voorspoet, zijn swaer te dragen.
SOcrates gevraegt, wat een goet Man het moeyelijckste was, antwoorde: Den voorspoet der Boosen. Diodorus plach te seggen, dat die geluckiger en wijser waren, die haer in tegenspoet fraey droeghen, en oock meer gevonden wierden, als die in voorspoet hun selven wisten te matigen. Epicurus woorden waren dese: De ootmoedighe en kleynmoedige gaen gemeenlijck mette voorspoet heen; anders, de tegenspoet soude haer terstont onder-drucken.