Die eerst slaet moet de weer-om slach verwachten.
SEker eenvoudich Man wiert uyt een Vleck aen een wanende geleerde Heer afgesonden: Als hy nu sijne saeck seer slecht voort bracht, vraegden hem den Heer, of in sijn gants Vleck geen bequaemer en wijser Man als hy had konnen gevonden worden om tot hem te komen: Soo antwoorde den eenvoudigen Man: Ia mijn Heer daer sijn onder ons verstandigher; maer onse Gemeente vont goet, dat ick voor u verstandig genoech was.
Een bruyne of liever swarte Juffrou, schimpte een weynich met seker een-oogige Edelman: Hy duwde haer toe op syn onlieffelijckst: Juffrou gy zijt als de Raven die de Luyden de Oogen uytpicken: Ia antwoorde zy: So most mijn Heer een Dief zijn, en dat willen wy niet hoopen.
Een Schrijver in den Hage by een Advocaet woonende, en sijns Meesters giericheyt bespeurende, voegde op seeckere plaets dit bescheydt daer op: Mijn Heer is altoos Kranck, want hy neemt dagelyckx wat in.