Loon voor de nieusgierige.
EEn kloecke Roomse Preecker wiert van de Boeren van zijn Karspel (daer hy wel bemint was om sijn recht-schapen Sermoenen) gebeden, dat hy haer eenighe treffelijcke Reliquia van de Out-Vaders en Patriarchen wilde toonen: Hy staet haer dit toe, en ter naeste Sondag ontbied hy hun voor zijne Cantzel om te hooren: Daer begint hy te Predicken, en segt: Jck sal u de Reliquia van u Aertsvader Adam laten sien, 'twelck zijn uwe nieusgierigheden ende vermetenheyt, dat gy Reliquia begeert te sien: Alsoo wilde Adam oock weten goet en quaet: Uwe sotheyt dat ghy my u Tienden gegeven, en mijne onwijsheyt dat ick gelt van u neme, daer ick soo veele niet en behoeve: Dese alle zijn Reliquia ende overblijfselen van Adam, die ick u had te laten sien.