De Ouden hadden oock wat goets.
DE Laconers in hare openbare Gast-malen (die sу tot onderrichtinge der Ionck-heyt over desselfs broosheyt in-stelden) maeckten lof-dichten, ter eeren van die gepresen dienden, wegens haer dapperheyt, ende voor 't Vaderlant waren gestorven, ofte tot schande van die vrees-achtig geweest waren: Sy hadden 3. Choren na den standt der drie Ouder-dommen, waer van den eersten die de Outste was, aldus song: Eertijts waren wy wel-varende Jongelinghen. Den tweeden in 'tbeste zijns levens songh aldus: Wy zyn het, en so gy wilt, ghy mocht het wel bedencken. Den derden sprack, zijnde een Jongeling: Ende wy zijn de alder-geweldigste.