Het zy ongeoorloft of door vrundschap oft andersins oneerlijcke Zaken toe te stemmen.
PUblius Rutilius een Edel Jonghelingh, weygerden op sekeren dagh 't oneerlick versoeck van een syner Vrunden, die daer over als gehoont seyde: wat nut heb ick dan van uwe vruntschap? Daer Publius op antwoorden: En wat nut heb ick van u, als gy myn oneerlicke dingen vergt?